ECLI:NL:RBNNE:2016:3048

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
3428228 \ CV EXPL 14-8113 en 3729120 \ CV EXPL 14-11363
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldige cessie van vorderingen en de gevolgen voor proceskosten

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft de kantonrechter op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Hoist Portfolio Holding Ltd en twee gedaagden. Hoist, vertegenwoordigd door H. de Jonge van AGC gerechtsdeurwaarders, vorderde de erkenning van een rechtsgeldige cessie van een vordering van NVF Voorschotbank B.V. aan haar. De gedaagden, waarvan er één niet verschenen was, betwistten de rechtsgeldigheid van deze cessie. De kantonrechter oordeelde dat Hoist onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de cessie rechtsgeldig was. De kantonrechter merkte op dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om de bevoegdheid van de procuratiehouders van de Intermediaire Voorschotbank B.V. aan te tonen en dat de stukken onleesbaar waren. Hierdoor werd de vordering in conventie afgewezen, en werd Hoist veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

In reconventie werd de vordering van de gedaagde tot terugbetaling van eerder betaalde bedragen toegewezen, omdat deze betalingen onverschuldigd waren gedaan. De kantonrechter oordeelde dat de wettelijke rente vanaf 6 januari 2015 moest worden toegewezen. De vordering in vrijwaring werd eveneens afgewezen, en de gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de vrijwaringsprocedure. Dit vonnis benadrukt het belang van het overleggen van voldoende bewijs in civiele procedures, vooral bij de betwisting van cessies.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 3428228 \ CV EXPL 14-8113 (hoofdzaak) en 3729120 \ CV EXPL 14-11363 (vrijwaring)
vonnis van de kantonrechter van 16 februari 2016
in de zaak van (in de hoofdzaak)
de vennootschap naar buitenlands recht
Hoist Portfolio Holding Ltd,
gevestigd en kantoorhoudende te st Helier, Jersey ,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: H. de Jonge, AGC gerechtsdeurwaarders te Zuidbroek,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [postcode 1] [woonplaats 1] , [adres 1] ,
gedaagde partij sub 1 in conventie,
niet verschenen,
2. [gedaagde 2]
wonende te [postcode 2] [woonplaats 2] , [adres 2] ,
gedaagde partij sub 2 in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen,
en in de zaak van (in de vrijwaring)

1.[gedaagde 2] ,

wonende te [postcode 2] [woonplaats 2] , [adres 2] ,
eiseres,
gemachtigde: P. Keijzer, advocaat te Emmen.
tegen

2.[gedaagde 1] ,

wonende te [postcode 1] [woonplaats 1] , [adres 1] ,
gedaagde,
niet verschenen,
Partijen worden hierna Hoist, [gedaagde 2] en [gedaagde 1] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 juli 2015;
- de akte na tussenvonnis van 25 augustus 2015 van de zijde van Hoist;
- de antwoordakte van 22 september 2015 van de zijde van [gedaagde 2] ;
-de brief van 21 januari 2016 van de zijde van Hoist.

2.De verdere beoordeling

WSNP
2.1.
Bij brief van 21 januari 2016 schrijft H. de Jonge dat bij vonnis van 30 december 2015 de WSNP van toepassing is verklaard op mevrouw [gedaagde 2] en wordt verzocht de procedure tijdelijk te schorsen en omtrent het verdere verloop van de procedure te berichten. In reactie daarop merkt de kantonrechter op dat reeds vóór de datum waarop de WSNP van toepassing is verklaard op mevrouw [gedaagde 2] de stukken van het geding voor het geven van een beslissing aan de kantonrechter zijn overgelegd. Nu vonnis is bepaald vóór de datum waarop de WSNP van toepassing is verklaard zal de kantonrechter vonnis wijzen (artikel 30 FW en artikel 313 FW).
In de hoofdzaak
In conventie
2.2.
[gedaagde 2] heeft de rechtsgeldigheid van de gestelde cessie betwist. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 14 juli 2015 overwogen dat uit de overgelegde stukken niet zonder meer het bestaan van een rechtsgeldige cessie van de vordering van NVF Voorschotbank B.V. aan Hoist kan worden afgeleid en Hoist opgedragen om in een nadere akte - voor zover mogelijk onderbouwd met stukken - zich hierover uit te laten. In dit tussenvonnis heeft de kantonrechter Hoist tevens in de gelegenheid gesteld om alsnog aan de wens van [gedaagde 2] te voldoen en een door de vervreemder gewaarmerkt uittreksel van de akte en haar titel in de zin van artikel 3:94 lid 4 BW over te leggen.
2.3.
Hoist heeft vervolgens in haar akte na tussenvonnis vermeld dat zij overlegt:
' (…) als
productie 1een verklaring van de Intermediaire Voorschotbank B.V. (voorheen genaamd NVF Voorschotbank B.V.) d.d. 24 augustus 2015 (...). In deze verklaring geven de twee procuratiehouders van Intermediaire Voorschotbank B.V. aan dat de onderhavige vordering op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (met als kenmerk contractnummer [contractnummer] ) is gecedeerd aan Hoist middels het 'credit claims transfer instrument', (…). Bij deze verklaring is voorts gevoegd een door de Intermediaire Voorschotbank B.V. gewaarmerkt uittreksel van de bijlage behorende bij de cessielijst (het betreft dezelfde bijlage die Hoist als productie 13 bij antwoord in reconventie / akte overlegging producties heeft overgelegd, maar ditmaal wel leesbaar). (…). Als
productie 2legt Hoist over de door Intermediaire Voorschot Bank B.V. gewaarmerkte en gekuiste versie van de Portfolio Purchase Agreement (de titel). (…). De door Intermediaire Voorschotbank B.V. ondertekende akte van cessie bevindt zich reeds bij
de inleidende dagvaarding (productie 7 bij inleidende dagvaarding) en als productie 1 bij deze akte bevindt zich het gewaarmerkte uittreksel uit de cessielijst. (…).'
2.4.
[gedaagde 2] heeft in haar antwoordakte gemotiveerd uiteengezet dat en waarom uit de door Hoist overgelegde producties 1 en 2 niet is gebleken van een rechtsgeldige cessie. Mede gelet op hetgeen partijen in hun akte hebben verklaard, komt de kantonrechter tot het volgende.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat Hoist onvoldoende heeft onderbouwd dat de onderhavige vordering met de akte van cessie van 9 oktober 2013 rechtsgeldig aan haar is gecedeerd om de navolgende redenen.
- De door Hoist als productie 1 bij de akte na tussenvonnis overgelegde verklaring van de twee (gestelde) procuratiehouders van de Intermediaire Voorschotbank B.V. acht de kantonrechter onvoldoende, nu op geen enkele manier blijkt dat de genoemde procuratiehouders, waarvan de namen bovendien onleesbaar zijn, bevoegd waren om een dergelijke verklaring namens Intermediaire Voorschotbank B.V. te doen. In dit stadium van de procedure had naar het oordeel van de kantonrechter van Hoist mogen worden verwacht dat zij het procuratiebesluit dan wel een volmacht had overgelegd, waaruit de gestelde bevoegdheid blijkt.
- Hoist stelt voorts dat zij bij voornoemde verklaring heeft gevoegd een door de Intermediaire Voorschotbank B.V. gewaarmerkt leesbaar uittreksel van de bijlage behorende bij de cessielijst. De kantonrechter kan Hoist hierin niet volgen. De bij de verklaring overgelegde uitdraai, welke reeds eerder als productie 13 is overgelegd en waarvan de kantonrechter in haar tussenvonnis van 14 juli 2015 heeft overwogen dat deze onleesbaar is, is wederom onleesbaar. Bovendien blijkt nog steeds niet dat de uitdraai hoort bij de akte van cessie, zoals Hoist stelt. Evenmin blijkt dat de uitdraai is gewaarmerkt door de Intermediaire Voorschotbank B.V.
- Hoist heeft daarnaast een uittreksel van de titel genaamd de Portfolio Purchase Agreement (hierna: PPA) overgelegd. De in de akte van cessie overgedragen
'Credit Claims'worden in de PPA gedefinieerd als
'any and all claims (…) against the Debtors under the Credit Agreements'.In de definitie van Credit Agreement wordt verwezen naar een natuurlijk of rechtspersoon vermeld in
"Schedule 6".Hoist laat echter na genoemde bijlage 6 over te leggen.
2.6.
Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat Hoist rechthebbende is geworden op de gestelde vordering. Het door Hoist gedane niet nader gespecificeerde bewijsaanbod wordt gepasseerd. In het licht van de gemotiveerde betwisting had het op de weg van Hoist gelegen om in een eerder stadium in de procedure helderheid te verschaffen, zij heeft dit echter - ondanks hiertoe nadrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld - nagelaten. Overigens merkt de kantonrechter nog op dat Hoist ook niet heeft voldaan aan het bepaalde in rechtsoverweging 5.7. van het tussenvonnis van 14 juli 2015, in die zin dat zij heeft nagelaten een door de Intermediaire Voorschotbank BV. gewaarmerkt uittreksel van de akte en de titel over te leggen. De vordering in conventie wordt afgewezen.
2.7.
Hoist zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De proceskosten in conventie worden begroot op € 1.050,00 (3 ½ punt aan salaris gemachtigde), waaronder begrepen de kosten in de vrijwaring en het incident.
In reconventie
2.8.
Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat de door [gedaagde 2] in het kader van een betalingsregeling aan ACG gerechtsdeurwaarders verrichte betalingen zonder rechtsgrond en derhalve onverschuldigd zijn gedaan. De vordering in reconventie strekkende tot terugbetaling van reeds door [gedaagde 2] betaalde bedragen wordt toegewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 2] thans een bedrag ad € 2.450,00 heeft voldaan, zodat Hoist zal worden veroordeeld om dit bedrag aan [gedaagde 2] terug te betalen. Ten aanzien van de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente overweegt de kantonrechter als volgt. Weliswaar ontstaat de verbintenis uit onverschuldigde betaling op het moment waarop de onverschuldigde betaling is verricht, maar dat neemt niet weg dat voor het intreden van wettelijke rente verzuim is vereist. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 6 januari 2015, zijnde de datum waarop [gedaagde 2] haar vordering heeft ingesteld.
2.9.
Hoist zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De proceskosten in reconventie worden begroot op € 150,00 (1/2 punt aan salaris gemachtigde).
In de vrijwaring
2.10.
Nu de vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen zal de vordering in vrijwaring eveneens worden afgewezen. [gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de vrijwaringsprocedure worden veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op nihil, nu hij niet in de procedure is verschenen.
De beslissing
De kantonrechter:
In de hoofdzaak
in conventie
wijst de vordering af,
veroordeelt Hoist in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op
€ 1.050,00 aan salaris gemachtigde, waaronder begrepen de kosten in de vrijwaring en het incident.
in reconventie
veroordeelt Hoist om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde 2] te voldoen een bedrag van € 2.450,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2015 tot aan de dag van volledige betaling,
veroordeelt Hoist in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 150,00 aan salaris gemachtigde,
wijst het meer of anders gevorderde af,
In de vrijwaring
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de proceskosten in de vrijwaringsprocedure, tot deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2016.
typ/conc: 213/lp
coll: