ECLI:NL:RBNNE:2016:3013

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
18.930067-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na winkeldiefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. C. Eenhoorn, werd beschuldigd van het samen met anderen wegnemen van een hoeveelheid wasmiddel uit een Albert Heijn-winkel op 12 maart 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet ondubbelzinnig heeft bekend, maar op basis van getuigenverklaringen en proces-verbaal heeft de rechtbank het ten laste gelegde bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen.

De officier van justitie heeft een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) van twee jaar geëist, waarbij werd verwezen naar een reclasseringsrapport dat het recidiverisico van de verdachte als hoog inschatte. De verdediging pleitte voor een voorwaardelijke ISD-maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zijn gedrag te veranderen zonder een onvoorwaardelijke maatregel. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, met de overweging dat eerdere behandelingen niet het gewenste effect hadden gehad en dat de veiligheid van personen en goederen in het geding was.

De rechtbank heeft ook bepaald dat er na twaalf maanden een evaluatiezitting zal plaatsvinden om de noodzaak van voortzetting van de maatregel te beoordelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij mr. Brouwer niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930067-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 mei 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte ] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende te [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 maart 2016 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid wasmiddel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

De verdachte heeft van het hem ten laste gelegde niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend dat hij de winkeldiefstal met een ander heeft gepleegd. De rechtbank acht op grond van na te noemen bewijsmiddelen dit gedeelte van het ten laste gelegde evenwel wettig en overtuigend bewezen. Die bewijsmiddelen houden het volgende in:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 16 maart 2016, opgenomen op pagina 33 van het dossier met nummer 2016086996 d.d. 27 maart 2016, inhoudende de bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] :
Ik zie dat [verdachte ] , de winkel binnen komt lopen. Ik zie dat [verdachte ] niets met zich mee draagt de winkel in.
Ik zie dat direct achter [verdachte ] een voor mij onbekende blanke man de winkel binnen loopt. Ik zie dat deze man een winkelkar van de AH voor zich uit drukt. Ik zie dat in deze winkelkar van de AH een sporttas ligt, zwart/grijs van kleur. Ik zie dat deze tas leeg is omdat hij plat in de kar ligt.
Ik zie dat [verdachte ] boven weer in beeld komt. Ik zie dat [verdachte ] zich duidelijk in een haastige pas naar buiten beweegt. Ik zie dat [verdachte ] nu over zijn rechter schouder een volle sporttas draagt. Ik zie dat deze sporttas donker van kleur is.
Ik zie dat de blanke man boven in beeld komt. Ik zie dat deze man zonder de winkelkar van AH en zonder de eerder omschreven sporttas welke hierin lag, de winkel verlaat.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 12 maart 2016, opgenomen op pagina 35 van het dossier met nummer 2016086996 d.d. 27 maart 2016, inhoudende de verklaring van [verbalisant] :
ik zag twee buitenlandse mannen die me opvielen door hun gedrag. Ik zag dat ze bij het schap wasmiddelen stonden en een groot aantal flessen in een openstaande tas in het
boodschappen karretje deden. Dit deden ze eigenlijk bijna zonder te kijken. Ze gooiden ze slordig in die tas. 1k zag dat ze ergens tussen de 10 en 20 flessen wasmiddel in die tas deden.
Het was een zwarte tas. Ik zag dat ze de tas dicht deden. Het was een tas met een ritssluiting
Ik zag dat de donkerste man met de tas wegliep.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte de diefstal van wasmiddel, duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
3. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 mei 2016;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 12 maart 2016, opgenomen op pagina 28 van het dossier met nummer 2016086996 d.d. 27 maart 2016, inhoudende de verklaring van [aangever] ;

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 maart 2016 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid wasmiddel, toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn;
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van het bewezen geachte de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD maatregel) voor de duur van 2 jaren wordt opgelegd. Verdachte voldoet aan de criteria voor het opleggen van bedoelde maatregel. De officier van justitie heeft verwezen naar het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport waarin wordt aangegeven dat het recidiverisico onverminderd hoog is. Er zijn meerdere klinische trajecten geweest die niet tot blijvend veranderend gedrag hebben geleid. Om die gedragsverandering tot stand te brengen en om het recidive risico te verlagen is het opleggen van de ISD maatregel aangewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor oplegging van een voorwaardelijke ISD maatregel. Verdachte heeft een goed contact met zijn huidige begeleider van de [stichting] . Er is op korte termijn uitzicht op een woonplek en dagbesteding. Indien de maatregel onvoorwaardelijk wordt opgelegd zal verdachte naar verwachting pas na zes maanden met voormeld traject kunnen starten. Naar verwachting zal het verblijf in de inrichting verdachte geen goed doen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van het ten laste gelegde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld, alsmede het reclasseringsadvies d.d. 11 mei 2016 van Verslavingszorg Noord Nederland inhoudende, kort gezegd, dat verdachte een veelpleger is met een langdurige en hardnekkige verslaving en het advies om verdachte een ISD maatregel op te leggen omdat eerdere trajecten en behandelingen door verdachte voortijdig zijn afgebroken dan wel niet het gewenste effect hebben gehad.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal in vereniging gepleegd om de aankoop van verdovende middelen mogelijk te maken. Het strafblad van de verdachte laat voorts zien dat hij zich langdurig veelvuldig schuldig maakt aan vergelijkbare strafbare feiten, voornamelijk aan (winkel)diefstallen en inbraken. Dit heeft onder meer geleid tot veroordelingen op 7 mei 2013, 7 april 2014 en 10 december 2014, waarbij telkens vrijheidsbenemende straffen zijn opgelegd
Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De verdachte is in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit veelvuldig (tenminste driemaal) ter zake van misdrijven onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Het bewezen verklaarde is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en voorts moet er, mede gelet op voormelde rapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom misdrijven zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de ISD maatregel, waartoe wordt verwezen naar het feit dat de verdachte telkenmale nieuwe strafbare feiten pleegt en de frequente oplegging van vrijheidsstraffen hem daarvan kennelijk niet weerhoudt.
De rechtbank overweegt dat ter zake van de verdachte is voldaan aan de formele voorwaarden die art. 38m lid 1 Sr stelt aan het opleggen van de ISD maatregel.
Gelet op het voorgaande deelt de rechtbank het standpunt van de reclassering en van de officier van justitie dat de noodzakelijke gedragsverandering van de verdachte alleen mogelijk is binnen het kader van de ISD maatregel. Om de maatregel maximaal effectief te laten zijn, zal deze voor de duur van twee jaar worden opgelegd.
Gelet op het feit verdachte ingezette behandelingen voortijdig heeft afgebroken gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt van de verdediging om de maatregel voorwaardelijk op te leggen.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte een goed contact heeft met de [stichting] en dat deze verdachte wil begeleiden met betrekking tot huisvesting en dagbesteding. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat voormelde Stichting in het kader van de op te leggen ISD maatregel wordt betrokken bij maatschappelijke inbedding van verdachte aangaande wonen, dagbesteding en mogelijk andere praktische aangelegenheden.
Verder acht de rechtbank gelet op de duur van de maatregel, het wenselijk dat na ommekomst van 1 jaar een evaluatiezitting als bedoeld in artikel 38s Sr plaatsvindt. Alsdan kan worden bezien of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 38s, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Legt de verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.
Bepaalt dat uiterlijk 12 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen vóór dat tijdstip de rechtbank zal berichten als bedoeld in artikel 38s lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2016.
Mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.