ECLI:NL:RBNNE:2016:2845

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
C18/166806 KG ZA 16-110
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen na beëindiging van de overeenkomst tussen vennootschap onder firma en kunstenares

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding tussen de vennootschap onder firma (v.o.f.) en de kunstenares [D]. De v.o.f. vordert dat [D] wordt veroordeeld om af te rekenen met betrekking tot de uitleencontracten die op 14 december 2014 nog bestonden. De v.o.f. stelt dat [D] verplicht is om maandelijks een afrekening te verstrekken en dat zij inzage moet geven in de administratieve en financiële bescheiden van de kunstuitleen. De rechtszaak is voortgekomen uit een eerdere overeenkomst van 9 maart 2005, waarin afspraken zijn gemaakt over de samenwerking en de administratie van de kunstuitleen. De v.o.f. c.s. stelt dat [D] haar verplichtingen uit deze overeenkomst niet is nagekomen, terwijl [D] zich beroept op opschorting van haar verplichtingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de overeenkomst nawerking heeft en dat [D] moet afrekenen met de v.o.f. c.s. De rechter wijst de vorderingen van de v.o.f. c.s. toe, inclusief de dwangsommen en proceskosten. Het vonnis is op 13 juni 2016 uitgesproken door mr. P. Molema.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/166806 / KG ZA 16-110
Vonnis in kort geding van 13 juni 2016
in de zaak van
1. vennootschap onder firma
[A],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
2.
[B],
wonende te [plaatsnaam] ,
3.
[C],
wonende te [plaatsnaam] ,
eisers,
advocaat mr. J.L. de Hoop te Groningen,
tegen
[D],
wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.P. Geerdink te Assen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk als ( [A] ) v.o.f. c.s. (vrouwelijk enkelvoud) worden aangeduid en afzonderlijk als de ( [A] ) v.o.f., [B] en [C] . Gedaagde zal hierna [D] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van de v.o.f.;
  • de pleitnota van [D] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[D] is kunstenares. Zij exploiteerde tot en met september 1992 in ‘De Hiemstrastate” te [plaatsnaam] “Galerie [D] ” als eenmanszaak. De activiteiten betroffen een galerie, een beeldentuin, kunstuitleen en kunstverkoop.
2.2.
[B] is een zoon van [D] en [C] is de partner van [B] .
2.3.
Per 1 oktober 1992 hebben [D] , [B] en [C] de vennootschap onder firma "Galerie [D] v.o.f." opgericht. In diezelfde maand is [D] verhuisd naar "De Ennemaborgh" in [plaatsnaam] en hebben [B] en [C] "De Hiemstrastate" in [plaatsnaam] betrokken. Vanaf dat moment was er een galerie, een beeldentuin, kunstuitleen en kunstverkoop in zowel [plaatsnaam] als [plaatsnaam] .
2.4.
In 1994 hebben [D] , de zoon en de partner de afzonderlijke vennootschap onder firma “ [E] v.o.f.” opgericht.
2.5.
In 1998 is, nadat de zakelijke en persoonlijke contacten zijn bekoeld tussen [D] enerzijds en [B] en [C] anderzijds, besloten tot een herstructurering. [D] is uit de [E] v.o.f.” getreden. [B] en [C] hebben deze v.o.f. voorgezet onder de naam “ [D] v.o.f.”. De productie van schilderijen en de galerie in [plaatsnaam] is door [D] als eenmanszaak onder de naam “ [D] v.o.f.” in [plaatsnaam] voortgezet. De resterende activiteiten (galerie en beeldentuin [plaatsnaam] en kunstuitleen [plaatsnaam] en [plaatsnaam] ) bleven voor gezamenlijke rekening uitgeoefend vanuit “Galerie [D] v.o.f.”
2.6.
Ondanks de herstructurering bleven er problemen in de samenwerking. Eind 2003 heeft [D] een kort geding tegen [B] en [C] aangespannen waarin nakoming is gevorderd. Bij vonnis van 18 december 2003 van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen zijn [B] en [C] veroordeeld tot het verschaffen van informatie over het klantenbestand en de kunstuitleen aan [D] , één en ander op straffe van het verbeuren van een dwangsom.
2.7.
Vervolgens hebben [D] enerzijds en [B] en [C] anderzijds, bijgestaan door hun advocaten mr. Ubbens respectievelijk mr. De Hoop, op 9 maart 2005 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, waarbij is overeengekomen dat - zakelijk weergegeven - [D] uit “Galerie [D] v.o.f.” treedt en [B] en [C] de v.o.f. onder de naam “ [D] v.o.f.” (gedaagde sub 3.) zullen voortzetten. [D] exploiteert sindsdien de eenmanszaak " [D] ”, in welk kader zij schilderijen produceert en een galerie drijft in [plaatsnaam] . Voorts is in de overeenkomst de samenwerking tussen beide partijen geregeld. In de overeenkomst is onderscheid gemaakt tussen de “bestaande samenwerking” en de “nieuwe samenwerking”. De bestaande samenwerking betreft de voortzetting van de bestaande overeenkomsten kunstuitleen tussen “Galerie [D] v.o.f.” en haar klanten. De nieuwe samenwerking betreft de kunstuitleen vanaf 1 januari 2005 met betrekking tot de kunstwerken van [D] door de v.o.f.
2.8.
In de overeenkomst van 9 maart 2005 is - voor zover hier relevant - het
volgende bepaald. Artikel 7 ziet op de afwikkeling van de bestaande uitleencontracten en artikel 8 heeft betrekking op de nieuwe uitleencontracten:
[…]
7.6
[C] en [B] zijn verplicht tot het voeren en bijhouden van een administratie betreffende de Bestaande Contracten zoals zij dat tot aan de Uittrededatum deden, alsmede tot het onderhouden van contacten met de Bestaande Uitleenrelaties. [D] is gerechtigd om door een door haar aan te wijzen externe accountant deze administratie te doen inzien, zulks na voorafgaande schriftelijke aankondiging met inachtneming van een redelijke termijn.[…]
[…]
7.8
[C] en [B] zullen eenmaal per maand een afrekening terzake van de Bestaande Uitleencontracten opstellen, met inachtneming van de Bemiddelaarsregeling. Deze afrekening zal uiterlijk op de 25ste van elke maand worden toegezonden aan de in artikel 7.6 bedoelde accountant, onder gelijktijdige betaling van [D] van het ingevolge de afrekening aan haar toekomende bedrag.[…]
[…]
8.9
Van de ontvangen Uitleenvergoedingen ter zake van Nieuwe Uitleencontracten komt 60 % ten gunste van [D] en komt 40 % ten gunste van [C] en [B] .
[…]
8.11
[C] en [B] zullen eenmaal per maand een afrekening ter zake van de Nieuwe Uitleencontracten opstellen, met inachtneming van de Bemiddelaarsregeling. Deze afrekening zal uiterlijk op de 25ste van elke maand worden toegezonden aan de in artikel 7.6 bedoelde accountant, onder gelijktijdige betaling van [D] van het ingevolge de afrekening aan haar toekomende bedrag.[…]
[…]
8.14
Na afloop van de in artikel 8.1 bedoelde periode van vijf (5) jaren zal de Nieuwe Samenwerking automatisch worden voortgezet voor telkens een periode van een (1) jaar, tenzij een van partijen (waarbij [C] en [B] als een partij worden beschouwd) de Nieuwe Samenwerking middels een aangetekende brief aan de andere partij opzegt tegen het einde van de hiervoor bedoelde periode van vijf (5) jaren dan wel tegen het einde van een lopende periode verleningsperiode, mits met inachtneming van een opzegtermijn van zes (6) maanden.
8.15
In geval van beëindiging van de nieuwe Samenwerking zullen partijen de op het tijdstip van die beëindiging bestaande Nieuwe Uitleencontracten voor gezamenlijke rekening en risico afwikkelen met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
[…]
2.9.
Begin 2006 heeft de accountant van [D] , [F] , inzage in de administratie van [D] v.o.f. gehad. Bij brief van 12 april 2006 heeft [F] aan [D] medegedeeld dat hij de administratie van de kunstuitleen op 14 maart 2006 heeft ingezien op grond van artikel 7.8 van de overeenkomst en voorts dat [B] en [C] de administratie perfect op orde hebben en dat de administratie zeer inzichtelijk en te volgen is.
2.10.
Vervolgens heeft een aantal jaren geen inzage in de administratie als bedoeld in
artikel 7.8 en 8.11 van de overeenkomst plaatsgevonden. Eerst in september 2010 heeft weer inzage in de administratie van de kunstuitleen plaatsgevonden door de opvolgend accountant van [D] , [G] .
2.11.
Vervolgens is bij e-mail van 8 september 2010 van [G] aan de v.o.f. verzocht om overzichten per kunstwerk te verstrekken over de periode vanaf de splitsing van de v.o.f. in 2005. Bij mail van 25 oktober 2010 is van de zijde van de v.o.f. aangegeven dat dit niet mogelijk is.
2.12.
Bij brief van 12 september 2012 heeft de opvolgend advocaat van [D] , mr. Van Driel, aan [B] en [C] meegedeeld dat, ondanks herhaalde aanmaningen en sommaties, de verplichtingen uit de overeenkomst niet worden nagekomen. Voorts zijn [B] en [C] in gebreke gesteld. Ook is (onder andere) gesommeerd een schadevergoeding van € 250.000,00 aan [D] te betalen. Tot slot is aangegeven dat indien niet binnen de gestelde termijn van een week de verplichtingen worden nagekomen, [D] [B] en [C] in rechte zal betrekken en nakoming en/of ontbinding zal vorderen.
2.13.
Vervolgens hebben partijen verder gecorrespondeerd over onder andere de administratie per kunstwerk.
2.14.
Bij brief van 5 september 2013 is namens [D] buitengerechtelijk de ontbinding van de overeenkomst per onmiddellijk ingeroepen wegens toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van de v.o.f.
2.15.
Vanaf de aanvang van de totstandkoming van de overeenkomst in 2005 heeft de v.o.f. maandelijkse overzichten aan [D] toegezonden waarop de in die maand genoten verhuuropbrengst is opgenomen.
2.16.
Na een kort geding tussen partijen in 2013, heeft [D] in 2014 een bodemzaak tegen de v.o.f. c.s. aangespannen. [D] heeft daarbij een aantal vorderingen ingesteld, waaronder een verklaring voor recht dat de v.o.f. c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van (vijf) verplichtingen uit de overeenkomst en dat de overeenkomst van 9 maart 2005 bij brief van 5 september 2013 terecht is ontbonden. Voorts heeft [D] inzage gevorderd in alle administratieve en financiële bescheiden van de kunstuitleen en de kunstverkoop en vergoeding van schade op te maken bij staat. In reconventie heeft de v.o.f. c.s. (onder meer) gevorderd om [D] wegens niet-nakoming te veroordelen tot schadevergoeding eveneens op te maken bij staat.
2.17.
Bij brief van 25 juni 2014 heeft de v.o.f. c.s. de samenwerking ter zake van de kunstuitleen op grond van artikel 8.14 van de overeenkomst opgezegd tegen het einde van 2014.
2.18.
De v.o.f. c.s. heeft vervolgens onder voorwaarden toegestaan dat [D] de door haar gemaakte kunstwerken die behoorden tot de voorraad in [plaatsnaam] zou ophalen.
2.19.
Bij e-mailbericht van 8 december 2014 heeft de advocaat van [D] aangegeven dat [D] voornemens was de kunstwerken en de bijbehorende uitleencontracten op 16 december 2014 te doen ophalen.
2.20.
In reactie hierop heeft de advocaat van de v.o.f. c.s. per e-mail op 11 december 2014 het volgende aan de advocaat van [D] bericht:
[…]
Hoewel[…]
, stemmen cliënten er mee in dat uw cliënte de door haar gemaakte werken die bij cliënten aanwezig zijn op dinsdag 16 december 2014 […] ophaalt c.q. laat ophalen, mits u mij tevoren namens uw cliënte schriftelijk bevestigt:
a.
dat de samenwerking ter zake van de kunstuitleen van werken van uw cliënte ook per die datum eindigt, behoudens uiteraard de afwikkeling van de nog bestaande uitleencontracten conform de overeenkomst van 9 maart 2005;
b.
dat uw cliënte de administratie en de maandelijkse afrekeningen ter zake van de nog bestaande uitleencontracten zal voortzetten conform de overeenkomst van 9 maart 2005;
c. […]
2.21.
Bij brief van 15 december 2014 heeft de advocaat van [D] in antwoord op het e-mailbericht van 11 december 2014 het volgende aan de advocaat van de v.o.f. c.s. bevestigd:
Cliënte kan instemmen met uw opmerkingen sub a tot en met c, mits verdere afwikkeling inderdaad conform de overeenkomst d.d. 9 maart 2005 zal geschieden.
[…]
2.22.
[D] heeft vervolgens de kunstwerken op 16 december 2014 in [plaatsnaam] laten ophalen. Daarbij is de administratie met betrekking tot de op dat moment nog bestaande 59 uitleencontracten eveneens aan [D] overgedragen.
2.23.
Na op 14 december 2014 een tussenvonnis te hebben gewezen, heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 16 maart 2016 eindvonnis gewezen in de door [D] in 2014 aanhangig gemaakte bodemzaak. In conventie is daarin voor recht verklaard dat de v.o.f. c.s. toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst van 9 maart 2005 door schending van de relatiecontact- en promotieverplichting en voorts dat de vaststellingsovereenkomst bij brief van 5 september 2013 (op grond van die tekortkoming terecht) is ontbonden. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de v.o.f. c.s. hoofdelijk gehouden is de accountant van [D] inzage te geven in alle administratieve en financiële bescheiden van de kunstuitleen en kunstverkoop. Ten slotte is de v.o.f. c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de door [D] geleden en nog te lijden schade, bestaande uit omzetderving, nader op te maken bij staat. In reconventie is [D] veroordeeld om aan de v.o.f. c.s. te voldoen ter vergoeding van de door hen geleden en te lijden schade als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van [D] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst een schadevergoeding nader op te maken bij staat.
2.24.
Bij brief van 28 januari 2015 is namens de v.o.f. c.s. aan [D] verzocht om de maandafrekening over januari 2015 ten aanzien van de resterende uitleencontracten. [D] heeft niet aan dit verzoek voldaan. Zij heeft over geen enkele maand na december 2014 met de v.o.f. afgerekend.
2.25.
Namens de v.o.f. is bij brief van 7 maart 2016 aan [D] bericht dat de v.o.f. een door haar aan te wijzen accountant de administratie van [D] betreffende de op 16 december 2014 nog bestaande uitleencontracten vanaf die datum wilde laten inzien en is
verzocht verhinderdata op te geven. [D] heeft tot op heden niet aan de door de v.o.f. gewenste inzage meegewerkt.

3.Het geschil

3.1.
V.o.f. c.s. vordert samengevat om [D] te veroordelen om - onder toezending van een afrekening van de op 14 december 2014 nog bestaande uitleencontracten betreffende de kunstuitleen - met de v.o.f. c.s. af te rekenen conform de overeenkomst van 9 maart 2005 alsmede om [D] te veroordelen een door de v.o.f. c.s. aan te wijzen accountant inzage te geven in alle administratieve en financiële bescheiden van de kunstuitleen en daarmee verbandhoudende kunstverkoop vanaf 16 december 2014, zulks onder oplegging van een dwangsom en met veroordeling van [D] in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en rente.
3.2.
[D] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit artikel 8.15 van de overeenkomst van 9 maart 2005 volgt dat die overeenkomst nawerking heeft ten aanzien van de ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst bestaande nieuwe uitleencontracten. Anders dan [D] stelt is de voorzieningenrechter op grond van de neutrale formulering van het artikel voorshands van oordeel dat deze niet alleen bij opzegging geldt, maar ook van toepassing is indien de overeenkomst wegens ontbinding is geëindigd.
4.2.
De overeenkomst gaat uit van de situatie dat de kunstwerken en de daarop betrekking hebbende administratie zich bij de v.o.f. c.s. in [plaatsnaam] bevinden. Uit de e-mailcorrespondentie van 8 december 2014, 11 december 2014 en 15 december 2014 volgt evenwel dat partijen een van de overeenkomst afwijkende afspraak hebben gemaakt, in die zin dat de kunstwerken vanaf 16 december 2014 in beheer van [D] zullen zijn en [D] de administratie en de maandelijkse afrekeningen ter zake van de nog bestaande uitleencontracten zal voortzetten conform de overeenkomst van 9 maart 2005. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit deze tussen partijen gemaakte afspraak dat op 16 december 2014, de dag dat [D] de kunstwerken heeft doen ophalen, de verplichtingen die eerst op de v.o.f. c.s. rustten wat betreft de administratie en de afrekeningen zijn overgegaan op [D] en het inzagerecht dat aanvankelijk aan [D] toekwam is overgegaan op de v.o.f. c.s. In die zin heeft er een omkering van verplichtingen plaatsgevonden. De stelling dat [D] de afspraken onder druk is aangegaan is niet aannemelijk geworden. Nu partijen expliciet zijn overeengekomen dat er moet worden afgerekend, is de door [D] gestelde omstandigheid dat geen feitelijke tegenprestatie (meer) door de v.o.f. c.s. wordt geleverd niet relevant.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [D] heeft af te rekenen met de v.o.f. c.s. en ook dat de v.o.f. c.s. het recht heeft om middels een accountant inzage te krijgen in de administratie met betrekking tot de nog bestaande uitleencontracten. Niet in geschil is dat het gaat om 59 actieve contracten en om 453 niet-actieve contracten. Anders dan [D] stelt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de v.o.f. c.s. voldoende belang heeft bij afrekening en ook inzage, omdat zij daarmee hun financiële positie kunnen inschatten.
4.4.
[D] beroept zich in verband met de vordering van de v.o.f. c.s. nog op opschorting. Zo stelt zij dat zij vorderingen heeft op de v.o.f. c.s. die de vordering van de v.o.f. c.s. overtreffen. Daartoe wijst zij met name op de schadevergoeding waartoe de v.o.f. c.s. bij vonnis van 16 maart 2016 is veroordeeld. De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot dit verweer van [D] dat over de door de v.o.f. c.s. aan [D] te betalen schadevergoeding nog een schadestaatprocedure moet volgen en thans nog alleszins onduidelijk is hoeveel de v.o.f. c.s. aan [D] zal moeten vergoeden. Daar komt bij dat ook [D] in het vonnis van 16 maart 2016 is veroordeeld tot het vergoeden van schade aan de v.o.f. c.s. Om die reden, en gelet ook op het belang dat de v.o.f. c.s. heeft bij haar vordering, kan [D] zich in deze procedure niet met succes op een opschortingsrecht beroepen.
4.5.
De vorderingen van de v.o.f. c.s. zullen worden toegewezen, in die zin dat specifiek wordt aangegeven dat het om 59 actieve en 453 niet-actieve contracten gaat. De gevorderde dwangsommen zullen eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat deze zullen worden beperkt als hierna in het dictum vermeld.
4.6.
[D] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de v.o.f. c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 88,76
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.523,76
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. Ook de gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [D] om eenmaal per maand, uiterlijk op de 25e van elke maand (I) aan de v.o.f. c.s. een afrekening zoals bedoeld in artikel 8 van de overeenkomst van 9 maart 2005 toe te zenden van de 59 actieve en 453 niet-actieve uitleencontracten totdat deze zijn geëindigd en (II) aan de v.o.f. c.s. te betalen het ingevolge de afrekening over de desbetreffende maand toekomende deel van 40 % van de opbrengst van de relevante uitleencontracten over die maand;
5.2.
veroordeelt [D] om een door de v.o.f. c.s. aan te wijzen accountant inzage te geven in alle administratieve en financiële bescheiden van de kunstuitleen wat betreft de 59 actieve contracten en 453 niet-actieve contracten en daarmee verbandhoudende kunstverkoop vanaf 16 december 2014;
5.3.
veroordeelt [D] om aan de v.o.f. c.s. een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.1 en/of 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
5.4.
veroordeelt [D] in de proceskosten, aan de zijde van de v.o.f. c.s. tot op heden begroot op € 1.523,76, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt de [D] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [D] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Molema en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.Type: mb