ECLI:NL:RBNNE:2016:2788

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
12 juni 2016
Zaaknummer
18.930351-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 4 april 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 mei 2015 betrokken was bij een verkeersongeval in de gemeente Tynaarlo. De verdachte, bestuurder van een Audi, reed tijdens het nemen van een bocht naar links op de verkeerde weghelft, waardoor hij in botsing kwam met een tegemoetkomende Ford. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurster van de Ford, die onder andere twee gebroken bovenbenen en een middenrifscheur opliep. Tijdens de zitting op 21 maart 2016 werd het openbaar ministerie vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra, die stelde dat de verdachte zich niet aan de verkeersregels had gehouden en aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld. De verdachte ontkende echter schuld en betoogde dat er geen sprake was van een samenstel van gedragingen die zijn schuld konden aantonen.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte zeer onvoorzichtig had gehandeld, en sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde overtreding. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het in gevaar brengen van het verkeer, en werd hij veroordeeld tot een geldboete van €750,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het letsel van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het feit was begaan, maar ook met het feit dat de verdachte niet eerder voor verkeersovertredingen was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/930351-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 april 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2016. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2015, in de gemeente Tynaarlo,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto, merk Audi), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam 1]
, komende uit de richting van de rotonde De Punt, en toen in of ter
hoogte van of na een in die [straatnaam 1] gelegen voor hem, verdachte,
naar links voerende bocht, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met het door hem,
verdachte, bestuurde motorrijtuig naar links te rijden of te manoeuvreren,
althans niet voldoende rechts te houden, zodanig dat verdachte met dat door
hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk is terecht
gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook
of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e)
rijstrook of gedeelte van die weg tegemoetkomend ander motorrijtuig
(personenauto, merk Ford) het door verdachte bestuurde motorrijtuig reeds
dicht was genaderd,
ten gevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door
verdachte bestuurde motorrijtuig en dat ander motorrijtuig (personenauto,
merk Ford) waardoor de bestuurster van dat ander motorrijtuig (personenauto, merk Ford)
(genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten twee gebroken
bovenbenen, een middenrifscheur en/of vier gebroken ribben, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 mei 2015, in de gemeente Tynaarlo,
als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Audi), daarmee rijdende op
de weg, de [straatnaam 1] , komende uit de richting van de rotonde De
Punt, en toen in of ter hoogte van of na een in die [straatnaam 1]
gelegen voor hem, verdachte, naar links voerende bocht, met het door hem,
verdachte, bestuurde motorrijtuig naar links te rijden of te manoeuvreren,
althans niet voldoende rechts te houden, zodanig dat verdachte met dat door
hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk is terecht
gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook
of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e)
rijstrook of gedeelte van die weg tegemoetkomend ander motorrijtuig
(personenauto, merk Ford) het door verdachte bestuurde motorrijtuig reeds
dicht was genaderd, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg
werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg
werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich niet heeft gehouden aan het voorschrift in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990), waarin bestuurders worden verplicht om zoveel mogelijk rechts te houden. Hij heeft deze regel fors overschreden. Uit onderzoek is gebleken dat hij volledig op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer heeft gereden. Voorts heeft verdachte niet de oplettendheid betracht die je van een bestuurder mag verwachten, aangezien hij het voertuig waarin het slachtoffer reed niet heeft gezien, terwijl er geen sprake was van uitzicht belemmerende factoren. Naar de mening van de officier van justitie is verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend geweest, waardoor het ongeval is ontstaan en het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een samenstel van gedragingen dan wel overtredingen waaruit kan worden afgeleid dat hij schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Verdachte is van mening dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het oordeel van de rechtbank
Op 29 mei 2015 reed verdachte in zijn Audi A6 over [straatnaam 1] in [plaats 1] . Hij kwam uit de richting van [straatnaam 2] en was op weg naar [plaats 2] . [1] Vlak nadat verdachte de vliegschool was gepasseerd reed hij met de weg mee, door de bocht naar links. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij even na de bocht op de linker weghelft is geraakt omdat hij naar alle waarschijnlijkheid niet volledig heeft teruggestuurd en dat hij toen in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende rode Ford Ka die hij niet had gezien. Het slachtoffer, [slachtoffer] , heeft verklaard dat zij even voorbij de kruising met [straatnaam 3] een dikke auto op haar af zag komen, die op de verkeerde weghelft reed. Zij heeft verklaard nog te hebben geprobeerd uit te wijken naar rechts, maar dat zij toen een enorme klap voelde. [2] De beide voertuigen zijn vervolgens frontaal tegen elkaar op gebotst. [3]
Bij de verkeersongevallenanalyse van de politie Noord-Nederland is niet vast komen te staan hoe hard de auto’s hebben gereden voorafgaand aan het ongeval. Wel is vastgesteld dat beide auto’s geen technische gebreken vertoonde die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ongeval. [4]
Als gevolg van dit ongeval heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Bij haar werden een gescheurde middenrif, fracturen in haar linker en rechter bovenbeen en vier ribfacturen geconstateerd. [5] Zij is nog steeds niet volledig hersteld en ondervindt ook thans nog dagelijks hinder van het ten gevolge van het ongeval opgelopen letsel. [6]
De rechtbank stelt voorop dat verdachte met voornoemde handelwijze niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig in bedoelde omstandigheden mag worden verwacht. Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad echter meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Er moet op zijn minst sprake zijn van aanmerkelijke schuld. Verder merkt de rechtbank op dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank is, mede gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte ‘zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend’ heeft gehandeld. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte, in een moment van onoplettendheid, na de bocht niet volledig heeft teruggestuurd en zodoende op de linker weghelft is geraakt, kan dit niet volgen. Andere verwijten zijn verdachte overigens ook niet tenlastegelegd. Waardoor verdachte een moment niet heeft opgelet, kan, gelet op de tenlastelegging, in het midden blijven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat door het handelen van verdachte het verkeer in gevaar is gebracht en komt aldus tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 29 mei 2015 in de gemeente Tynaarlo als bestuurder van een voertuig, personenauto, merk Audi, daarmee rijdende op de weg, [straatnaam 1] , komende uit de richting van de rotonde De Punt, en toen in of ter hoogte van of na een in die [straatnaam 1]
gelegen voor hem, verdachte, naar links voerende bocht, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar links te rijden of te manoeuvreren, zodanig dat verdachte met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig geheel is terecht gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook, juist op het moment dat een over laatstgenoemde rijstrook tegemoetkomend ander motorrijtuig, personenauto, merk Ford, het door verdachte bestuurde motorrijtuig reeds dicht was genaderd, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Standpunt van de verdachte
Ten aanzien van de strafmaat heeft de verdachte geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft nadat hij een bocht naar links heeft gemaakt niet zoveel mogelijk naar rechts gestuurd, zodat hij op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en zodoende een gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Hierdoor is hij in een frontale botsing geraakt met de auto van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bijna een jaar later ondervindt zij nog steeds de gevolgen van het ongeval nu zij zich moet verplaatsen middels een rollator en een rolstoel en zij afhankelijk is geworden van anderen. Verdachte heeft ter zitting zijn medeleven betuigd.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat verdachte op zijn leeftijd niet eerder voor het plegen van strafbare feiten, in het bijzonder verkeersovertredingen, is veroordeeld. Nu de rechtbank -anders dan door de officier van justitie is gevorderd- tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde overtreding is gekomen, zal zij, alles afwegende, volstaan met het opleggen van een geldboete en een voorwaardelijke rijontzegging van hierna te noemen hoogte en duur.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van de 5, 177, 179 Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Legt aan de veroordeelde op de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 3 maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. H.L. Stuiver en mr. M. Haisma, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2016.

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 maart 2016.
2.Een proces-verbaal van verhoor d.d. 1 juli 2015, opgenomen op p. 6 van dossier nummer PL0100-2015152944 d.d. 28 september 2015, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
3.Een proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse (VOA), nummer 29.05.2015.14.30.5016
4.Idem.
5.Een geneeskundige verklaring d.d. 10 september 2015, opgenomen op p. 10 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [deskundige] .
6.De ter terechtzitting van 21 maart 2016 voorgedragen slachtofferverklaring van [slachtoffer] .