ECLI:NL:RBNNE:2016:2654

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
18.730389-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen in amfetamine en bezit van GHB met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen in amfetamine (speed) gedurende een periode van ongeveer 18 maanden en het bezit van GHB. De verdachte is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.E. Heslinga, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 mei 2014 tot en met 23 november 2015 meermalen amfetamine heeft verkocht en op 16 augustus 2015 ongeveer 118 gram GHB in zijn bezit had. De verdachte heeft het hem ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig bekend, waardoor de rechtbank volstond met een opgave van de bewijsmiddelen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is er een taakstraf van 180 uren opgelegd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het advies van de reclassering. De verdachte heeft zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan de voorwaarden gehouden en is begonnen met een behandeling voor zijn verslaving. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en het volgen van een ambulante behandeling voor zijn drugs- en gokproblematiek.

De rechtbank heeft de verdachte ook gewaarschuwd dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit en dat hij moet meewerken aan het reclasseringstoezicht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de drugscriminaliteit en de impact op de samenleving benadrukten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730389-15
ter berechting gevoegd parketnummer 18/201764-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 maart 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.E. Heslinga, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op een of meer data en tijdstippen) in of omstreeks de periode van
28 mei 2014 tot en met 23 november 2015 te of bij [pleegplaats] , (althans) in
de gemeente Achtkarspelen, (in elk geval) in Nederland, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine
(speed), zijnde amfetamine (speed) (telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2.
(in de gevoegde zaak met parketnummer 18/201764-15)
hij op of omstreeks 16 augustus 2015 te of bij [pleegplaats] , in de gemeente
Achtkarspelen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 118 gram, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende gamma hydroxy boterzuur
(GHB), zijnde gamma hydroxy boterzuur een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank volstaat ten aanzien van het 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 februari 2016;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, d.d. 31 oktober 2015, opgenomen op pagina 60 e.v. van het zaaksdossier met nummer PL0100-2015316171 d.d. 10 december 2015, inhoudende de verklaring van [getuige] ;
3. een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 3 van het zaaksdossier met nummer PL0100-2015238341, d.d. 3 september 2015;
4. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, opgenomen op pagina 18 van het zaaksdossier met nummer PL0100-2015238341, d.d. 3 september 2015.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 28 mei 2014 tot en met 23 november 2015 te [pleegplaats] , in de gemeente Achtkarspelen en elders in Nederland, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde amfetamine (speed) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 16 augustus 2015 te of bij [pleegplaats] , in de gemeente Achtkarspelen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 118 gram van een materiaal bevattende gamma hydroxy boterzuur (GHB), zijnde gamma hydroxy boterzuur een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot oplegging van een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, een drugsverbod en een gokverbod. Voorts is de oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een strafoplegging conform de eis van de officier van justitie bepleit. Zij heeft hiertoe naar voren gebracht dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de reeds in voorlopige hechtenis ondergane detentie niet wenselijk is, aangezien verdachte dan waarschijnlijk zijn baan zal verliezen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen in amfetamine (speed) gedurende een periode van ongeveer 18 maanden. Daarnaast heeft verdachte GHB aanwezig gehad. Verdachte kocht de amfetamine in voor eigen gebruik en verkocht vervolgens van deze hoeveelheid een deel aan vrienden en bekenden. Hiermee kon hij zijn eigen drugsgebruik en zijn gokverslaving bekostigen.
Het gebruik van harddrugs, en daarmee ook de handel in harddrugs, zorgt voor veel onrust in de maatschappij en is zeer nadelig voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd door amfetamine te verkopen.
Er zijn geen landelijke oriëntatiepunten beschikbaar voor een dader die een periode van anderhalf jaar heeft gehandeld in harddrugs. De rechtbank neemt de eis van de officier van justitie als uitgangspunt voor de strafoplegging.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld; onder meer wegens overtreding van de Opiumwet.
Door de reclassering wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Verslavingszorg Noord Nederland, het volgen van een ambulante behandeling voor zijn drugs- en gokprobleem en een drugs- en gokverbod. Daarnaast wordt de oplegging van een taakstraf geadviseerd. Uit het reclasseringsadvies blijkt voorts dat verdachte een baan heeft. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis houdt verdachte zich goed aan de voorwaarden en is hij abstinent van middelen. Verdachte is reeds begonnen met een behandeling bij de verslavingszorg voor zijn drugs- en gokprobleem.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal bij het opleggen van de straf rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de positieve ontwikkeling die verdachte sinds zijn schorsing heeft doorgemaakt. De rechtbank zal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden met een proeftijd van 3 jaren. Voorts zal aan verdachte een taakstraf worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit en het relatief korte onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf, zal de rechtbank een taakstraf van langere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende zal de rechtbank overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, een drugs- en een gokverbod. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 180 uren opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 165 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland te Leeuwarden, Oostergoweg 6 en zich hierna blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek van VNN te Leeuwarden, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, teneinde zich te laten behandelen voor zijn drugs-en gokproblematiek, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;
4. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gokken met geld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod aan de reclassering inzicht te geven in zijn financiën.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Dölle, voorzitter, mr. L.G. Wijma en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2016.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Wijma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
De Wit
locatie Leeuwarden,
Dijkstra