ECLI:NL:RBNNE:2016:2544

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
C/18/152071 / HA ZA 14-312
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake rechtsgeldigheid van het ingeroepen retentierecht door Truckservice Jager Groningen B.V. tegen ABN AMRO LEASE N.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN AMRO LEASE N.V. (hierna: AAL) en Truckservice Jager Groningen B.V. (hierna: Jager), vertegenwoordigd door curator mr. Robert Verdonk. De kern van het geschil betreft de rechtsgeldigheid van het door Jager ingeroepen retentierecht op een trekker en oplegger, die in het verleden aan het transportbedrijf Duotrans V.O.F. in lease waren gegeven. Jager had een vordering van € 29.986,09 op Duotrans, die onbetaald was gebleven. AAL vorderde de afgifte van de objecten, terwijl Jager zich op het retentierecht beriep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Jager de objecten op 29 november 2012 onder zich heeft gekregen na het verlenen van starthulp aan de trekker. De leaseovereenkomsten met Duotrans zijn op 23 januari 2013 beëindigd, en Duotrans is op 25 januari 2013 failliet verklaard. Jager heeft de objecten geweigerd af te geven aan AAL, stellende dat zij een recht van retentie uitoefende. De rechtbank heeft geoordeeld dat Jager het retentierecht rechtsgeldig kon inroepen voor een deel van haar vordering, namelijk € 28.152,64, en dat AAL recht heeft op het restant van de verkoopopbrengst van de objecten.

De rechtbank heeft de curator veroordeeld om binnen acht dagen na betekening van het vonnis opdracht te geven aan de Stichting Beheer Derdengelden De Haan Advocaten om aan AAL te voldoen het bedrag van € 8.347,36, vermeerderd met rente. AAL is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/152071 / HA ZA 14-312
Vonnis van 18 mei 2016
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO LEASE N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat: mr. J.C.A. Herstel, kantoorhoudende te Doetinchem,
tegen
MR. ROBERT VERDONK Q.Q.
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
TRUCKSERVICE JAGER GRONINGEN B.V.,
wonende te Heerenveen,
gedaagde,
advocaat: mr. R.M. Goudberg, kantoorhoudende te Heerenveen.
Partijen zullen hierna AAL en de curator genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, tevens akte houdende wijziging van eis;
  • de akte overlegging productie van de zijde van AAL;
  • de conclusie van dupliek;
  • het pleidooi, gehouden op 3 februari 2016, alwaar de curator - met voorafgaande kennisgeving - niet is verschenen;
  • de pleitnota van AAL;
  • de akte uitlaten d.d. 17 februari 2016 van de zijde van AAL;
  • de antwoordakte d.d. 24 februari 2016 van de zijde van de curator.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
AAL is eigenaar geweest van een trekker met kenteken [nummer] en een oplegger met kenteken [nummer] (hierna tezamen te noemen: de objecten). AAL, dan wel haar rechtsvoorganger Amstel Lease, heeft deze objecten in 2008 in operational lease gegeven aan het transportbedrijf Duotrans V.O.F. (hierna: Duotrans).
2.2.
Duotrans en Truckservice Jager Groningen B.V. (hierna: Jager) hebben op 18 juni 2009 een "Overeenkomst inzake onderhoud en reparatie" (hierna: de onderhoudsovereenkomst) met elkaar gesloten ter zake een Renault bedrijfswagen van Duotrans. Op respectievelijk 1 april 2009 en 24 januari 2011 zijn ook de oplegger en de trekker onder de werking van die overeenkomst komen te vallen. Duotrans was uit hoofde van de onderhoudsovereenkomst een vaste maandelijkse vergoeding aan Jager verschuldigd.
2.3.
Jager heeft Duotrans in de periode van januari 2011 tot en met december 2012 diverse facturen gestuurd met een totaalbedrag van € 29.986,09. Duotrans heeft deze facturen onbetaald gelaten.
2.4.
Op 29 november 2012 zijn de objecten in de macht van Jager gekomen, nadat aan de trekker starthulp was verleend. [eigenaar Duotrans] heeft hierover op 15 februari 2013 verklaard:
"
Op 29 november 2012 stond de Renault Magnum met kenteken [nummer] met startproblemen in Klazinaveen. Ik heb Truckservice Jager Groningen BV telefonisch opdracht gegeven starthulp te verlenen aan het voertuig zodat de combinatie (incl. oplegger [nummer] ) naar de vestiging van Truckservice Jager in Groningen verder kon voor verdere diagnose."
2.5.
Op 23 januari 2013 zijn de leaseovereenkomsten met betrekking tot de trekker en de oplegger tussen AAL en Duotrans beëindigd.
2.6.
Duotrans is op 25 januari 2013 omgezet in een eenmanszaak, die werd gedreven door de heer [voorletter] [eigenaar Duotrans] (hierna: [eigenaar Duotrans] ).
2.7.
Bij vonnis van deze rechtbank van 6 februari 2013 is [eigenaar Duotrans] in staat van faillissement verklaard.
2.8.
AAL heeft Jager vervolgens verzocht om de objecten aan haar af te geven. Jager heeft dit geweigerd, stellende een recht van retentie uit te oefenen op de objecten ter zake haar vordering ad € 29.986,09 op Duotrans.
2.9.
AAL heeft daarop bij deze rechtbank een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt, waarin zij van Jager afgifte heeft gevorderd van de objecten. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 31 mei 2013 de vordering van AAL ten aanzien van de oplegger toegewezen en de vordering ten aanzien van de trekker afgewezen.
2.10.
AAL is van voormeld vonnis in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen die op 27 mei 2014 in het kader van de hoger beroepsprocedure heeft plaatsgevonden, hebben partijen - kort gezegd - afgesproken de objecten te zullen verkopen teneinde waardevermindering hiervan te voorkomen en om de verkoopopbrengst op de derdengeldrekening van de toenmalige advocaat van Jager te storten.
2.11.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft voormeld vonnis in kort geding van
31 mei 2013 bij arrest van 1 juli 2014 vernietigd, en opnieuw recht doende, de gevorderde afgifte van de objecten afgewezen.
2.12.
De objecten zijn vervolgens verkocht. Ter zake de verkoop van de trekker is een bedrag van € 29.000,- in depot gestort op de derdengeldrekening van De Haan Advocaten en ter zake de verkoop van de oplegger een bedrag van € 7.500,-.
2.13.
Jager heeft bij de locatie Assen van deze rechtbank een procedure jegens [eigenaar Duotrans] aanhangig gemaakt, waarin zij - kort gezegd - betaling van haar (voormelde) facturen vordert van [eigenaar Duotrans] . [eigenaar Duotrans] is in deze procedure, waarin AAL is tussengekomen, niet verschenen. De zaak staat thans - in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure - op de parkeerrol.
2.14.
Jager is bij vonnis van deze rechtbank van 18 december 2014 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. R. Verdonk tot curator. De curator heeft de onderhavige procedure van Jager overgenomen.

3.Het geschil

3.1.
AAL vordert - na eiswijziging - dat de rechtbank:
Primair:
I. voor recht verklaart dat aan Jager geen rechtsgeldig beroep op het retentierecht ten aanzien van de trekker en oplegger toekwam en zij daarom de trekker en oplegger ten onrechte onder zich heeft genomen;
II. de curator veroordeelt om binnen een termijn van acht dagen na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden De Haan Advocaten om aan AAL te voldoen de opbrengst van de trekker en oplegger ten bedrag van € 36.500,-, te vermeerderen met de rente die over dat bedrag is genoten terwijl het in depot stond op de derdengeldrekening, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van de opdracht van de curator;
Subsidiair:
I. voor recht verklaart dat aan Jager slechts een rechtsgeldig beroep op het retentierecht ten aanzien van de trekker toekwam voor een vordering van Jager met een beloop van € 1.347,15, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
II. de curator veroordeelt om binnen een termijn van acht dagen na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden De Haan Advocaten om aan AAL te voldoen de opbrengst van de trekker en oplegger ten bedrage van € 35.152,85, te vermeerderen met de rente die over dat bedrag is genoten terwijl het in depot stond op de derdengeldrekening, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van de opdracht van de curator;
Meer subsidiair:
I. voor recht verklaart dat aan Jager slechts een rechtsgeldig beroep op het retentierecht toekwam ten aanzien van de trekker en oplegger voor een vordering van Jager met een beloop van € 1.347,15, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
II. de curator veroordeelt om binnen een termijn van acht dagen na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden De Haan Advocaten om aan AAL te voldoen de opbrengst van de trekker en oplegger ten bedrage van € 35.152,85, te vermeerderen met de rente die over dat bedrag is genoten terwijl het in depot stond op de derdengeldrekening, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van de opdracht van de curator;
In alle gevallen:
I. de curator veroordeelt in de kosten van dit geding en daarbij op voorhand het nasalaris begroot op een bedrag van € 131,00 zonder betekening en € 205,00 met betekening van dit vonnis, het totale bedrag aan proceskosten vermeerderd met de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis indien en voor zover deze kosten niet binnen de termijn zijn voldaan.
3.2.
De curator voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen staat ter discussie of Jager ter zake haar vordering op Duotrans rechtsgeldig een retentierecht op de objecten heeft ingeroepen tegen Duotrans en AAL en of de curator, nu Jager in staat van faillissement is verklaard en de objecten zijn verkocht, deze vordering met voorrang boven AAL kan verhalen op de in depot gestorte verkoopopbrengst van de objecten.
4.2.
AAL heeft ter pleidooi d.d. 3 februari 2016 - bij monde van mr. Herstel - verklaard dat partijen tevens beoogd hebben om aan de rechtbank de vraag voor te leggen of Jager de objecten, in het hypothetische geval dat deze niet verkocht zouden zijn, thans nog rechtsgeldig onder zich zou kunnen houden met een beroep op het retentierecht. De rechtbank acht beantwoording van deze vraag niet relevant voor de beoordeling van de vorderingen van AAL. Deze vorderingen strekken immers tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat aan Jager geen rechtsgeldig beroep
toekwamop het retentierecht ten aanzien van de objecten, alsmede tot uitkering van de in depot gestorte verkoopopbrengst van de objecten aan AAL. AAL heeft haar eis niet gewijzigd, in die zin dat bijvoorbeeld tevens een verklaring voor recht is gevorderd dat Jager de objecten, in het hypothetische geval dat deze niet verkocht zouden zijn, thans niet rechtsgeldig onder zich zou kunnen houden met een beroep op het retentierecht. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de beoordeling van het geschil, zoals hiervoor vermeld in rechtsoverweging 4.1.
Het verzoek van AAL tot het voorleggen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad
4.3.
AAL heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtsvragen die in de onderhavige procedure voorliggen principiële kwesties betreffen. Ter pleidooi heeft de rechtbank daarom aan de orde gesteld of het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad vanuit partijoogpunt wenselijk wordt geacht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich hierover bij akte uit te laten.
4.4.
AAL heeft de rechtbank bij akte uitlaten van 17 februari 2016 verzocht de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen:
I. Kan een retentierecht als bedoeld in artikel 3:291 lid 2 BW eindeloos worden uitgeoefend?
II. Is een retentierecht steeds aanwezig of ontstaat een retentierecht eerst indien daarop expliciet een beroep wordt gedaan?
III. Is artikel 3:294 BW van toepassing op de situatie waarin de schuldeiser de zaak vrijwillig heeft afgegeven en later weer in zijn macht krijgt?
IV. Kan een retentierecht worden ingeroepen voor een (oplopende) vordering welke is ontstaan uit een duurovereenkomst?
4.5.
De curator heeft bij antwoordakte van 24 februari 2016 gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van AAL.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 392 lid 1 Rv kan de rechter in de procedure op verzoek van een partij of ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen en rechtstreeks van belang is:
voor een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende oorzaken voortkomen, of
voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet.
4.7.
AAL heeft niet gesteld noch onderbouwd dat een situatie als bedoeld onder artikel 392 lid 1 sub a of b Rv zich voordoet, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld. Reeds daarom zal het verzoek van AAL worden afgewezen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding ambtshalve vragen voor te leggen aan de Hoge Raad.
De rechtsgeldigheid van het tegen AAL ingeroepen retentierecht
4.8.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat Jager de objecten op 29 november 2012 onder zich heeft gekregen, nadat door een derde starthulp was verleend aan de trekker. AAL heeft in de processtukken weliswaar gesteld dat Jager de objecten reeds op
15 november 2012 onder zich heeft gekregen, om reden dat Duotrans de facturen van AAL niet meer kon voldoen, maar AAL heeft ter pleidooi d.d. 3 februari 2016 - bij monde van mr. Herstel - verklaard dat zij deze stelling niet langer handhaaft.
Nadat Jager de objecten op 29 november 2012 onder zich had gekregen, heeft zij in verband met haar openstaande facturen ad € 29.986,09 het retentierecht op de objecten ingeroepen jegens Duotrans en AAL. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of Jager dit retentierecht rechtsgeldig kon inroepen.
4.9.
De rechtbank overweegt dat het retentierecht ingevolge het bepaalde in artikel 3:290 BW de bevoegdheid is die in de bij de wet aangegeven gevallen aan een schuldeiser toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan. Dat deze opschortingsbevoegdheid niet zou gelden ten aanzien van verplichtingen uit hoofde van duurovereenkomsten, zoals de onderhavige onderhoudsovereenkomst tussen Jager en Duotrans, volgt niet uit de wet en heeft AAL - mede gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door de curator - onvoldoende onderbouwd gesteld.
4.10.
AAL heeft gesteld dat Jager de objecten vóór 29 november 2012 meerdere malen onder zich heeft gehad teneinde hieraan op grond van de onderhoudsovereenkomst onderhoud te verrichten, laatstelijk op 12 november 2012, en dat zij het toen bestaande retentierecht heeft prijsgegeven door de objecten vervolgens weer af te geven aan Duotrans. Het retentierecht is volgens AAL niet herleefd in de zin van het bepaalde in artikel 3:294 BW toen Jager de objecten op 29 november 2012 wederom onder zich kreeg, omdat zij de objecten die dag niet uit hoofde van de onderhoudsovereenkomst en derhalve niet uit hoofde van dezelfde rechtsverhouding als voorheen onder zich heeft gekregen. Het verlenen van starthulp aan de trekker valt namelijk niet onder de onderhoudsovereenkomst. De oplegger heeft Jager toevallig onder zich gekregen, nu deze zich die dag achter de trekker bevond.
Bovendien staat ook niet vast of Jager op 29 november 2012 daadwerkelijk werkzaamheden uit hoofde van de onderhoudsovereenkomst aan de objecten heeft verricht. Het retentierecht kan naar de mening van AAL op 29 november 2012 althans niet op de objecten worden ingeroepen voor wat betreft de vordering van Jager die bestond ten tijde van het prijsgeven van het voorlaatste retentierecht.
4.11.
De rechtbank overweegt dat het retentierecht op grond van artikel 3:294 BW eindigt doordat de zaak in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende komt, tenzij de schuldeiser haar weer uit hoofde van dezelfde rechtsverhouding onder zich krijgt. Indien en voor zover - zoals AAL heeft gesteld - een vóór 29 november 2012 ontstaan retentierecht op de objecten is prijsgegeven door Jager en niet op 29 november 2012 is herleefd, laat dit naar het oordeel van de rechtbank - gelijk de curator heeft aangevoerd - onverlet dat Jager diezelfde datum van 29 november 2012 voor wat betreft haar volledige vordering op Duotrans een retentierecht ten aanzien van de objecten heeft kunnen inroepen. De bevoegdheid hiertoe bestond op grond van artikel 6:52 BW juncto artikel 3:290 BW, nu er een vordering was en Jager de objecten feitelijk in zijn macht kreeg. Voor de beoordeling van het onderhavige geschil is aldus niet relevant of aan de vereisten van artikel 3:294 BW is voldaan. Evenmin doet ter zake of Jager de objecten op 29 november 2012 al dan niet uit hoofde van de onderhoudsovereenkomst onder zich heeft gekregen en of zij nadien al dan niet daadwerkelijk onderhoudswerkzaamheden aan de objecten heeft verricht, want dit zijn geen vereisten voor het ontstaan van het retentierecht als zodanig.
4.12.
Gelet op het vorenstaande was Jager op 29 november 2012 bevoegd om haar verplichting tot afgifte van de objecten op te schorten jegens Duotrans in afwachting van voldoening van haar vordering. Met betrekking tot de vraag of Jager het retentierecht rechtsgeldig kon inroepen tegen AAL, overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen staat niet ter discussie dat AAL een ouder (eigendoms)recht op de zaak had dan Jager. Op grond van artikel 3:291 lid 2 BW kan de schuldeiser het retentierecht inroepen tegenover derden met een ouder recht op de zaak, indien zijn vordering voortspruit uit een overeenkomst die de schuldenaar bevoegd was met betrekking tot de zaak aan te gaan of hij geen reden had om aan de bevoegdheid van de schuldenaar te twijfelen. De strekking van deze bepaling is dat het retentierecht jegens een derde met een ouder recht alleen kan worden uitgeoefend als er een (voldoende) verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de zaak die het betreft (zie Hoge Raad 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004: AO1213).
4.13.
De curator heeft erkend dat de vordering van Jager tot een bedrag van € 1.833,45 geen betrekking heeft op de objecten, zodat tussen dit deel van de vordering en de objecten geen verband bestaat en in zoverre niet aan de vereisten van artikel 3:291 lid 2 BW is voldaan. Jager kon het retentierecht voor dit deel van de vordering daarom niet rechtsgeldig ingeroepen tegen AAL.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat Jager het retentierecht op de objecten voor het resterende deel van haar vordering ad € 28.152,64 wel rechtsgeldig kon inroepen tegen AAL. Ten aanzien van dit deel van de vordering is aan de vereisten van artikel 3:291 lid 2 BW voldaan, nu niet in geschil is dat de vordering van Jager tot een bedrag van € 28.152,64 ziet op onderhoud(stermijnen) en reparaties aan de objecten en evenmin dat Duotrans bevoegd was om Jager onderhoud en reparaties aan de objecten te laten verrichten. Of de verrichtte werkzaamheden aan de objecten onder de onderhoudsovereenkomst van 18 juni 2009 kunnen worden geschaard dan wel - zoals AAL heeft gesteld - grotendeels onder separaat gesloten overeenkomsten met betrekking tot de objecten, doet naar het oordeel van de rechtbank - gelet op de strekking van artikel 3:291 lid 2 BW - niet ter zake. Ook indien Jager op grond van separaat gesloten overeenkomsten werkzaamheden aan de objecten heeft verricht, laat dit - gelijk de curator heeft aangevoerd - onverlet dat een voldoende verband tussen de objecten en de vordering van Jager bestaat. Hetzelfde geldt ten aanzien van het antwoord op de vraag of al dan niet daadwerkelijk werkzaamheden tegenover de periodiek betaalde onderhoudstermijnen hebben gestaan. Niet in geschil is dat deze onderhoudstermijnen verschuldigd waren uit hoofde van de onderhoudsovereenkomst die met betrekking tot de objecten was gesloten, zodat reeds daarom een voldoende verband bestaat tussen deze termijnen en de objecten.
Het belang van Jager
4.15.
AAL heeft gesteld dat Jager geen belang heeft bij het inroepen van het retentierecht op de objecten, althans dat haar belang hierbij in geen verhouding staat tot het belang van AAL bij afgifte van de zaak. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Jager kan zich slechts bij voorrang op de objecten verhalen, indien zij een executoriale titel voor haar vordering verkrijgt. Een dergelijke titel kan niet verkregen worden door de vordering ter verificatie in te dienen in het faillissement van [eigenaar Duotrans] , omdat dit faillissement bij gebrek aan baten zal worden opgeheven. Een executoriale titel zou weliswaar kunnen worden verkregen in de procedure die Jager bij de locatie Assen van deze rechtbank aanhangig heeft gemaakt jegens Duotrans, maar uit het tussenvonnis van de rechtbank van 8 oktober 2014 kan worden afgeleid dat Jager in haar vorderingen jegens Duotrans niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Handhaving van het retentierecht door Jager is dan ook zinledig en levert misbruik van recht op. Van AAL kan ook niet verwacht worden dat zij de uitkomst van voormelde procedure, die vermoedelijk nog lang op zich laat wachten, afwacht.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat voormelde stelling van AAL achterhaald is, nu de objecten met instemming van partijen zijn verkocht. Van het uitoefenen van een retentierecht op de objecten door Jager is aldus geen sprake meer, maar de situatie als bedoeld onder artikel 3:292 BW doet zich voor. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.2. is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de vraag te beantwoorden of Jager de objecten, in het hypothetische geval dat deze niet verkocht zouden zijn, thans nog rechtsgeldig onder zich zou kunnen houden met een beroep op het retentierecht. Het antwoord op deze vraag is immers niet relevant voor de beoordeling van de vorderingen van AAL.
Nog los van het vorenstaande, heeft de curator ook genoegzaam weersproken dat uit voormeld tussenvonnis van deze rechtbank, locatie Assen, kan worden afgeleid dat Jager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering jegens Duotrans en dat Jager aldus geen executoriale titel voor haar vordering zal kunnen verkrijgen. De curator heeft in dit kader aangevoerd dat de rechtbank in het tussenvonnis in het midden heeft gelaten of Jager al dan niet ontvankelijk is in haar vordering jegens Duotrans, door in de rechtsoverwegingen 4.1. en 4.2. onder meer te overwegen: "
De voorlopige conclusie van de rechtbank is dat als Truckservice Jager al ontvankelijk is in haar vordering, het standpunt van de curator van belang kan zijn." en "
Wanneer de rechtbank Truckservice Jager niet-ontvankelijk zou verklaren in haar vordering, lost dit het tussen partijen bestaande geschil niet op." Gelet hierop is niet uitgesloten dat een executoriale titel wordt verkregen voor de vordering van Jager. De enkele omstandigheid dat een mogelijke executoriale titel wellicht niet op korte termijn te verwachten valt, brengt overigens niet mee dat de curator reeds daarom zijn aanspraak op de verkoopopbrengst van de objecten ten gunste van AAL dient prijs te geven.
Het belang van AAL
4.17.
AAL heeft voorts het volgende aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Jager heeft onvoldoende rekening gehouden met de belangen van AAL als eigenaar van de objecten, door de vordering op Duotrans bewust gedurende anderhalf jaar te laten oplopen zonder noemenswaardige incassomaatregelen te treffen. Jager heeft hierdoor feitelijk leverancierskrediet verstrekt aan Duotrans, hetgeen de uitoefening van een retentierecht in de weg staat. Het had op de weg van Jager gelegen om de onderhoudsovereenkomst te beëindigen dan wel om AAL te waarschuwen voor de oplopende vordering op Duotrans. Nu Jager dit heeft nagelaten, is het inroepen van het retentierecht voor de volledige vordering op Duotrans aan te merken als misbruik van recht, althans als onrechtmatig jegens AAL dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De vordering waarvoor Jager zich in redelijkheid op het retentierecht kon beroepen, dient dan ook te worden gematigd tot het bedrag van de facturen die zijn verstuurd in de periode dat Jager er in redelijkheid geen rekening mee behoefde te houden dat Duotrans haar facturen niet zou voldoen.
4.18.
AAL heeft naar het oordeel van de rechtbank haar stelling dat Jager de vordering op Duotrans bewust heeft laten oplopen ten koste van haar - mede gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door de curator - onvoldoende onderbouwd. Vast staat dat Jager diverse pogingen heeft ondernomen om de vordering op Duotrans te incasseren en dat deze incassopogingen enkel bewust stil hebben gelegen in verband met de ziekte en het overlijden van de echtgenote van [eigenaar Duotrans] , hetgeen de rechtbank geen omstandigheid acht die AAL aan Jager kan tegenwerpen. Omdat de incassopogingen niet slaagden, is Jager met Duotrans in onderhandeling getreden over de verhoging van de hypotheek op de woning van [eigenaar Duotrans] . Toen bleek dat een hypotheekverhoging geen optie was, heeft Jager- zoals AAL heeft onderkend - bij de eerstvolgende mogelijkheid het retentierecht op de objecten ingeroepen. Dat het retentierecht op dat moment niet rechtsgeldig kon worden ingeroepen omdat Jager feitelijk leverancierskrediet heeft verleend aan Duotrans, heeft AAL - mede gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door de curator - onvoldoende onderbouwd. In het licht van de omstandigheid dat er voortdurend - zij het met tussenpozen - incassopogingen en onderhandelingen over de voldoening van de vordering hebben plaatsgevonden tussen Jager en Duotrans, slaagt de stelling van AAL dat het op de weg van Jager had gelegen om de onderhoudsovereenkomst op een eerder moment te beëindigen niet. In het licht hiervan bestond evenmin een verplichting voor Jager om het retentierecht op een eerder moment in te roepen of om AAL over de betalingsachterstand van Duotrans in te lichten. De stellingen van AAL, zoals samengevat onder rechtsoverweging 4.17., rechtvaardigen dan ook niet de conclusie dat Jager onrechtmatig jegens AAL heeft gehandeld dan wel misbruik van recht heeft gemaakt, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar heeft gehandeld. De rechtbank neemt bij haar oordeel in aanmerking dat AAL weliswaar benadeeld is door het inroepen van het retentierecht door Jager, maar dat deze benadeling
- gelijk de curator heeft aangevoerd - haar rechtvaardiging vindt in de wettelijke bepaling van artikel 3:291 lid 2 BW.
Gelet op het vorenstaande bestaat naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanleiding tot matiging van de vordering waarvoor Jager zich op het retentierecht heeft beroepen.
De slotsom
4.19.
Het vorenstaande luidt tot de slotsom dat voor recht zal worden verklaard dat Jager een rechtsgeldig beroep op het retentierecht ten aanzien van de objecten toekwam voor een vordering met een beloop van € 28.152,64. De meer subsidiaire vordering onder I. zal in zoverre worden toegewezen. De primair en subsidiair gevorderde (andersluidende) verklaringen voor recht zullen worden afgewezen.
4.20.
De curator kan op grond van artikel 3:292 BW voornoemde vordering van
€ 28.152,64 met voorrang boven AAL verhalen op de in depot gestorte verkoopopbrengst van de objecten ad € 36.500,-. AAL maakt, als eigenaar van de objecten, aanspraak op het restant depotbedrag van (€ 36.500,- minus € 28.152,64 =) € 8.347,36. De rechtbank zal de curator dan ook veroordelen om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden De Haan Advocaten om aan AAL te voldoen het bedrag van € 8.347,36, te vermeerderen met de rente die over dat bedrag is genoten terwijl het in depot stond op de derdengeldrekening. De rechtbank zal tevens bepalen dat indien de curator niet voldoet aan deze veroordeling, dit vonnis in de plaats zal treden van de wilsverklaring van de curator tot het verstrekken van voormelde opdracht. De primaire vordering onder II. zal in zoverre worden toegewezen.
De proceskosten
4.21.
AAL zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de curator tot op heden vastgesteld op:
- griffierecht € 868,00
- salaris advocaat
€ 1.447,50(2,5 punt × € 579,- (tarief III))
Totaal € 2.315,50.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat Jager een rechtsgeldig beroep op het retentierecht ten aanzien van de objecten toekwam voor een vordering met een beloop van € 28.152,64,
5.2.
veroordeelt de curator om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden De Haan Advocaten om aan AAL te voldoen het bedrag van € 8.347,36, te vermeerderen met de rente die over dat bedrag is genoten terwijl het in depot stond op de derdengeldrekening,
5.3.
bepaalt dat indien de curator niet voldoet aan de onder 5.2. opgenomen veroordeling, dit vonnis in de plaats zal treden van de wilsverklaring van de curator tot het verstrekken van de onder 5.2. bedoelde opdracht,
5.4.
veroordeelt AAL in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden vastgesteld op € 2.315,50,
5.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen, bijgestaan door mr. P.G. Meuleman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: pgm