ECLI:NL:RBNNE:2016:2521

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
C18/166782/KG ZA 16-108
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in auteursrechtelijk beschermd materiaal in kort geding

In deze zaak heeft eiser, [A], een kort geding aangespannen tegen gedaagden [B], [C] en de vennootschap onder firma RAAF, met als doel inzage te verkrijgen in auteursrechtelijk beschermd materiaal. Eiser stelt dat zijn levensverhaal, opgetekend in het boek 'De Straatvechter, mijn verhaal', is ontleend aan voornoemde gedaagden die een dramaserie produceren. De procedure is gestart na een Wob-verzoek dat door het Mediafonds is ontvangen, waarin inzage in het scenario van de serie werd gevraagd. Eiser vordert inzage in de in beslag genomen stukken, waaronder het scenario, omdat hij vreest dat zijn auteursrechten worden geschonden. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering van eiser, aangezien hij zijn rechtspositie moet kunnen bepalen in de aanstaande procedures. De rechter stelt vast dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er mogelijk sprake is van een (dreigende) inbreuk op zijn auteursrecht, met name met betrekking tot een specifieke scène in de serie die overeenkomsten vertoont met het boek van eiser. De rechter benoemt DigiJuris als deskundige om de laatste versie van het scenario te onderzoeken en te bepalen of de betreffende scène daarin is opgenomen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en gedaagden worden bevolen om de deskundige inzage te geven in de in beslag genomen bescheiden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/166782 / KG ZA 16-108
Vonnis in kort geding van 27 mei 2016
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. Y. Moszkowicz,
tegen

1.[B] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
3. de vennootschap onder firma
RAAF,
gevestigd te Kloosterburen,
gedaagden,
advocaat mr. J.W. Versteeg te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling d.d. 17 mei 2016;
  • de pleitnota van eiser;
  • de pleitnota van gedaagden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiser heeft zijn levensverhaal opgetekend in een boek genaamd “De Straatvechter, mijn verhaal”. Dit boek is een werk in de zin van art. 10 lid 1, sub 1 van de Auteurswet, waarvan eiser auteursrechthebbende is.
2.2.
Dutch Mountain Film (hierna: “DMF”) is een in Amsterdam gevestigde film en televisieproducent die art house films, documentaires, series en familiefilms produceert.
2.3.
In 2012 is bij DMF het plan ontstaan om in samenwerking met de VPRO een vierdelige dramaserie te produceren geïnspireerd op de gebeurtenissen rondom de familie [D] (hierna: “de Serie”).
2.4.
In november 2012 heeft DMF [B] en [C] benaderd om in samenwerking met researcher [E] een scenario voor de Serie te vervaardigen (hierna: “het Scenario”).
2.5.
Op 18 februari 2016 heeft DMF een brief van het Mediafonds ontvangen waarin zij DMF op de hoogte stelt van het Wob-verzoek dat is ingesteld met betrekking tot de
subsidie die aan de VPRO en DMF is verleend voor de ontwikkeling en productie van de
Serie. In het verzoek wordt onder meer inzage verzocht in het Scenario.Door de advocaat van de VPRO zijn zienswijzen tegen het verzoek ingediend.
2.6.
Op 1 april 2016 heeft het Mediafonds een besluit genomen op het Wob-verzoek dat advocaat van eiser op 31 december 2015 bij het Mediafonds had ingediend. Het Mediafonds maakt hierbij slechts een zeer beperkt deel van de stukken dat zij onder zich heeft openbaar. Redenen voor het niet openbaar maken van het overgrote deel, waaronder het scenario en het synopsis, zijn onder meer dat (i) de openbaarheid van informatie niet opweegt tegen het
belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de
aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden,
omdat op veel stukken auteursrechten berusten van de VPRO, DMF en de afzonderlijke
makers (waaronder de scenaristen) (ii) het informatie betreft die vertrouwelijk aan de
overheid is meegedeeld en (iii) het belang van openbaarheid van informatie niet opweegt
tegen het belang van de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer.
2.7.
Op 22 april 2016 is onder gedaagden met verlof van de voorzieningenrechter conservatoir bewijsbeslag gelegd.
2.8.
Op 22 april 2016 hebben gedaagden van deze rechtbank een oproeping ontvangen voor een mondelinge behandeling van het verzoekschrift tot het op 20 juni 2016 houden van een voorlopig getuigenverhoor dat door eiser is ingediend. De datum van de behandeling is op verzoek van eiser vervroegd naar 7 juni 2016.
2.9.
In de periode van 16 januari tot en met 20 maart en 9 mei tot en met 11 mei 2016 hebben de opnames van de Serie plaatsgevonden. De Serie zal naar verwachting in het najaar van 2016 door de VPRO worden uitgezonden.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van eiser strekt er – na vermindering van de eis – toe:
I. gedaagde, althans gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 3, te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan eiser geheel of gedeeltelijk inzage te verlenen in de in beslag genomen zaken, zoals vermeld in het proces-verbaal van inbeslagneming, te weten de (digitale en papieren) concepten en definitieve versies van de Synopsis, het Scenario en het Script van de in de dagvaarding bedoelde dramaserie, alsmede gedaagde, althans gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 3, te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan eiser toestemming te geven en gelegenheid te bieden om kopieën c.q. afschriften te maken van de in beslag genomen zaken, alles op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat gedaagde, althans gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 3 niet aan dit/deze gebod(en) voldoet, met een maximum van € 200.000,00;
II. gedaagde, althans gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 3, te veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure ex artikel 1019h Rv.
3.2.
Aan zijn vordering heeft eiser onder meer het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
Gedaagden hebben het scenario, script en de synopsis geschreven voor een dramaserie die inmiddels ‘De Maatschap’ heet.
In maart 2016 is NRC Next te gast geweest op de set van een van de opnames van de serie. De journalist tekent in een artikel genaamd ‘Koningsdrama onder advocaten’ (…) de volgende uitlating op:
“ [F] komt binnen als slungelige corpsbal in blazer, geflankeerd door twee
agenten. Hij speelt de aan heroïne verslaafde zoon van de advocaat, die terechtstaat wegens
bedrieglijke bankbreuk. Zijn vader heeft de zware taak zijn eigen zoon te verdedigen. [G] , als de vader, kijkt niet naar zijn zoon. Hij begint een prachtig betoog over
tweedegeneratieslachtoffers. Omdat de vader in het kamp heeft gezeten, is de zoon nu
ontspoord. (...) Mijn... cliënt. De vader noemt zijn zoon ‘cliënt’. Dat komt aan.”
Het is deze passage die voor eiser aanleiding is geweest om onderzoek te doen naar een
eventuele inbreuk op zijn auteursrecht. Immers, zoals in de dagvaarding is aangegeven beschrijft eiser deze gebeurtenis in zijn boek.
Dit onderzoek leidde tot kennisname van het interview met [F] in de NCRV- gids van februari 2016 (…). In dat interview vertelt [F] dat hij ‘het zwarte schaap’ van de familie speelt die verslaafd is aan heroïne en zelfs zijn laatste sieraad verkoopt voor drugs (…):
“ [G] speelt de pater familias, ik speel zoon Levi, het zwarte schaap. Hij raakt
verslaafd aan heroïne en verkoopt uiteindelijk zelfs zijn gouden manchetknopen om nog een
laatste bolletje te kunnen bemachtigen.”
3.2.2.
Ook deze informatie is afkomstig uit het boek van eiser. Nergens is eerder verteld, door eiser noch een derde, dat hij zelfs zijn laatste sieraden heeft verkocht om
aan zijn verslavingsbehoefte te kunnen voldoen. Zoals in de dagvaarding reeds is gesteld is door deze feitelijke vaststelling het vermoeden van ontlening omgezet in bewijs daarvoor.
Immers, het mag zo zijn dat eiser in de Volkskrant een interview (productie 14 gedaagden)
heeft gegeven en daarin heeft gesproken over het litigieuze boek – waaronder dat hij door zijn vader is bijgestaan – echter dat hij zijn laatste sierraden heeft verkocht om aan heroïne te kunnen komen is nog nooit (anders dan in het boek) openbaar gemaakt. Zulks is voor eiser de doorslag geweest om het onderzoek nog een stap verder te brengen en bewijs veilig te stellen.
Immers, eiser heeft gezien het voornoemde, voldoende aannemelijk gemaakt dat inbreuk wordt gemaakt op zijn auteursrecht, althans klaarblijkelijk meer dan voldoende feiten en
omstandigheden verzameld waaruit blijkt dat van dreigende inbreuk sprake is conform art.
1019a lid 1 jo. 843a Rv, aldus eiser
3.2.3.
Op 11 mei 2016 hebben [H] en [I] als figurant deelgenomen aan de opnames van de litigieuze televisieserie, aan de [adres] te [plaatsnaam] . Tijdens deze opnamedag hebben zij informatie vergaard die opnieuw en nu nog sterker, bewijst dat het scenario is ontleend aan het boek van eiser. Deze informatie is verwerkt in een verklaring die (…) voor zover relevant (luidt) als volgt:
“Tijdens deze opnamedag hebben wij veel gezien en gehoord over de inhoud van de serie en
zijn scènes. Zo bleek ons dat een “bedscène” werd opgenomen in een als slaapkamer ingerichte ruimte van het pand aan de [adres] . In deze scène speelde acteur [F] met actrice [J] , hoe de vrouw de persoon die [F] speelt voor het eerst heroïne aanbiedt en ook wordt gebruikt.
De eigenaar van het pand die ook aanwezig was op de set, zei tegen mij [I] , dat
deze scène volgens hem uit het boek van [A] kwam.”
3.2.4.
Net als de beschrijving van de strafzaak tegen eiser alsmede de beschrijving dat eisers tijdens zijn verslaving zijn laatste sierraden heeft verkocht, is ook deze scène rechtstreeks ontleend aan het boek van eiser. Eiser kan dit zo stellig zeggen omdat de laatste twee genoemde gebeurtenissen zeer persoonlijke ervaringen zijn die nimmer anders dan met het boek, openbaar zijn gemaakt. Ook niet in interviews. Er is simpelweg maar één bron van. Bovendien is nauwelijks een groter persoonlijk stempel denkbaar dan dat van de beschrijving door de auteur van zijn eerste ervaring met een heftige drug als heroïne.
Ter illustratie van de overeenkomst met de informatie van voornoemde figuranten en het boek citeert eiser (…) de passage waarin wordt beschreven hoe hij voor het eerst heroïne gebruikt:
“Op haar slaapkamer toont ze me de rituelen die horen bij het ‘rijden op de staart van de draak’. Ze neemt een zilverpapiertje dat ze dubbel vouwt om het steviger te maken. Daar kruimelt ze wat heroïne op. Dan houdt ze een aansteker onder het zilverpapiertje om het spul te verwarmen, zodat de werkzame stoffen beginnen te vervliegen. Zonder te twijfelen, geeft ze me een opgerold tientje om de dampen op te zuigen. Ik zet het geïmproviseerde pijpje aan mijn lippen; voor het eerst van mijn leven ben ik aan het chinezen.”
3.2.5.
De enige en dus oorspronkelijke bron voor deze belangrijke verhaallijn is het auteursrechtelijk beschermde boek van eiser, aldus nog steeds eiser.
3.3.
Gedaagden hebben verweer gevoerd.
3.4.
De stellingen en verweren van partijen zullen hierna danwel in de later te nemen beslissing aan de orde komen, voor zover deze voor de beoordeling relevant zijn.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is primair of en zo ja in hoeverre eiser op grond van het bepaalde in artikel 1019a j° artikel 843a Rv (geclausuleerd) recht heeft op inzage in en afschrift van de door het bewijsbeslag getroffen bescheiden.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een voldoende spoedeisend belang aanwezig ten aanzien van de vordering van eiser omdat eiser aan de hand van deze bescheiden zijn rechtspositie kan bepalen in de mogelijk aanstaande procedures van eiser tegen gedaagden. Dit klemt te meer daar op 7 juni 2016 een voorlopig getuigenverhoor ter zake is voorzien.
Inzage bescheiden op grond van artikel 1019a j° artikel 843a lid 1 Rv
4.3.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9849).
4.4.
Artikel 843a Rv, welke bepaling eveneens relevant is voor de beoordeling van een verzoek gebaseerd op artikel 1019a Rv, voorziet niet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar deze bepaling stelt het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk van een drietal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser (i) een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en
(ii) moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is of was; daaronder valt mede een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad.
4.5.
Naast deze beperkingen – waarmee is beoogd een dam op te werpen tegen zogenoemde "fishing expeditions" – bevat het artikel de nadere restrictie dat degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft, niet is gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd.
Rechtmatig belang en rechtsbetrekking
4.6.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 1019a Rv (MvT, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 554) valt onder het begrip ‘rechtsbetrekking’ tevens de situatie waarbij (gesteld wordt dat) sprake is van onrechtmatig handelen door de partij waarop de exhibitievordering betrekking heeft.
De Hoge Raad heeft in antwoord op prejudiciële vragen bij arrest van 13 november 2015, RvdW 2015/1229, overwogen dat aan het vereiste van het bestaan van een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 1019a Rv in verbinding met artikel 843a Rv – in geval van betwisting – niet reeds is voldaan indien (dreigende) inbreuk op een recht van intellectuele eigendom onderbouwd is gesteld.
Degene die inzage, afgifte of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt dient dan zodanige feiten en omstandigheden te stellen en met reeds voorhanden bewijsmateriaal te onderbouwen dat voldoende aannemelijk is dat inbreuk op een recht van intellectuele eigendom is of dreigt te worden gemaakt.
De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van art.1019a Rv als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Daarbij komt het immers aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Wel is uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op een (dreigende) inbreuk gebaseerde vordering.
De in de feitenrechtspraak veelal gehanteerde formulering dat uit de door de eiser gestelde (en zo mogelijk met bewijsmateriaal gestaafde) feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van een (dreigende) inbreuk moet kunnen worden afgeleid geeft geen blijk van miskenning van het voorgaande.
4.7.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft eiser gewezen op drie aspecten, namelijk – kort gezegd – dat eiser die terechtstond voor bedrieglijke bankbreuk, in rechte is bijgestaan door zijn vader, dat hij zijn sieraden heeft verkocht om drugs te kunnen kopen en dat eiser op de slaapkamer van zijn vriendin voor de eerste maal heroïne gebruikt, die hem wordt aangeboden door deze vriendin.
4.8.
Ten aanzien van het eerstgenoemde aspect – dat eiser die terechtstond voor bedrieglijke bankbreuk, in rechte is bijgestaan door zijn vader – overweegt de voorzieningenrechter dat dit een algemeen bekend feit is. Zonder nadere toelichting dat er anderszins sprake is van feiten en omstandigheden die wijzen op een (dreigende) inbreuk op het auteursrecht van eiser, die evenwel ontbreekt, is voorshands niet aannemelijk geworden dat te dien aanzien sprake is van een (dreigende) inbreuk.
4.9.
Ten aanzien van het gegeven dat eiser zijn sieraden heeft verkocht voor drugs, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
In het boek van eiser is daaromtrent het volgende opgenomen:

Als drugsverslaafde word je een meester in het omzetten van bezittingen in cash. Via Christie’s verkoop ik een aantal meubelen die ik heb gekocht na mijn lucratieve onroerendgoedtruc aan het begin van mijn carrière. Ook mijn sieraden gaan onder de hamer. Dat levert 65.000,00 gulden op, waarmee we slechts twee maanden vooruit kunnen.
In het onder 3.2.1. aangehaalde interview is vermeld dat in de serie is verwerkt dat de persoon die eiser speelt, zijn gouden manchetknopen verkoopt om nog een laatste bolletje te kunnen bemachtigen.
De verschillen tussen de passage uit het boek (‘
ook mijn sieraden gaan onder de hamer’) en de scène uit de serie, zoals die in het bedoelde interview naar voren komt (‘
zijn gouden manchetknopen verkoopt’) zijn naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter zodanig dat daaruit niet kan worden afgeleid dat aannemelijk is dat sprake is van een (dreigende) auteursrechtelijke inbreuk. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat aan heroïne verslaafde personen regelmatig sieraden verkopen om aan geld voor drugs te komen.
4.10.
Terzake van de ‘bedscène’ overweegt de voorzieningenrechter dat deze scène – gelet op de thans bekende gegevens – een zodanige gelijkenis vertoont met de relevante passage uit het boek dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een (dreigende) auteursrechtelijke inbreuk. Immers, de in het boek beschreven passage sluit op belangrijke elementen aan op de scène zoals beschreven in de verklaringen van de figuranten die aan deze scène hebben meegewerkt. Zo is de hoofdpersoon in de scène een op eiser gebaseerd personage die samen met zijn vriendin op haar initiatief voor het eerst heroïne aanbiedt. Deze elementen komen ook voor in de desbetreffende passage uit het boek. Bovendien vindt de scène, net als in het boek, plaats in de slaapkamer. Ten aanzien van deze gegevens is niet gebleken dat deze gegevens - anders dan uit het boek van eiser - publiekelijk bekende gegevens zouden zijn.
Tezamen met de omstandigheid dat vaststaat dat de serie is gebaseerd op (de handel en wandel van) de familie [D] is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiser in het kader van artikel 1019a Rv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij mogelijk een onderliggende vordering heeft op gedaagden uit hoofde van (een dreigende) schending van het auteursrecht van eiser.
Dit is anders indien het verweer slaagt van gedaagden dat zij die scène niet hebben geschreven en dat deze later aan de serie is toegevoegd.
Nu dit pas kan worden vastgesteld door de laatste versie van het scenario te onderzoeken en te vergelijken met de relevante passage uit het boek, ziet de voorzieningenrechter voldoende grond voor gedeeltelijke toewijzing van het gevorderde als na te melden.
Wijze van inzage (843a lid 2 Rv jo. 1019a Rv)
4.11.
Ingevolge het tweede lid van artikel 843a Rv bepaalt de rechter zo nodig de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel zal worden verschaft.
De voorzieningenrechter zal daaromtrent – met inachtneming van de belangen van beide partijen – het volgende bepalen.
4.11.1.
DigiJuris zal als deskundige worden benoemd teneinde nader onderzoek te verrichten. In die hoedanigheid zal DigiJuris gebonden zijn aan een geheimhoudingsplicht ter zake, met uitzondering van hetgeen in dit vonnis is overwogen.
4.11.2.
DigiJuris zal worden opgedragen te onderzoeken of in de laatste versie van het in beslaggenomen scenario is opgenomen dat de persoon die [A] in de serie speelt ( [F] ) in een slaapkamer heroïne krijgt aangeboden door zijn vriendin/vrouw.
DigiJuris zal worden opgedragen binnen twee weken haar onderzoek te verrichten, waarna zij haar bevindingen en de relevante stukken dienaangaande aan de voorzieningenrechter zal doen toekomen.
De voorzieningenrechter zal vervolgens een nadere beslissing nemen omtrent het gevorderde, alsmede omtrent de kosten van de deskundige.
4.12.
Omdat de gegevensdragers/documenten die door DigiJuris moeten worden onderzocht zich reeds onder DigiJuris bevinden uit hoofde van het gelegde bewijsbeslag, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom.
4.13.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de thans gebleken aannemelijkheid van een (dreigende) auteursrechtinbreuk en de geclausuleerde wijze van inzage waarbij eiser geen inzage krijgt in de inbeslaggenomen bescheiden, geen aanleiding de te nemen beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zoals gedaagden nog hebben verzocht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt gedaagden met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te gedogen dat DigiJuris inzage krijgt in de op 22 april 2016 in conservatoir beslag genomen bescheiden om vast te stellen welke de laatste versie van het scenario is en dat DigiJuris de onder overweging 4.11.2. vermelde stappen zal nemen;
5.2.
benoemt DigiJuris als deskundige teneinde het onder 4.11.1. en 4.11.2. genoemde onderzoek te verrichten;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.coll: js