ECLI:NL:RBNNE:2016:2514

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
LEE 16-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek van raadslid inzake openbaarmaking bouwvergunningen en interne documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Plaatselijk Belang Terschelling en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een Wob-verzoek. Dit verzoek betrof de openbaarmaking van diverse documenten met betrekking tot een bouwvergunning en de correspondentie met een wethouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 22 februari 2016 gedeeltelijk heeft voldaan aan het Wob-verzoek door enkele documenten openbaar te maken, maar dat niet alle gevraagde informatie beschikbaar was. Eiseres betoogde dat de informatie onvolledig was en dat er geen gespreksverslagen waren, wat volgens haar ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de Wob geen verplichting tot het opstellen van documenten met zich meebrengt en dat de mededeling van verweerder dat er geen documenten waren, niet ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat verweerder zich terecht op de Wob heeft beroepen en dat de openbaar gemaakte informatie voldeed aan de wettelijke eisen. De uitspraak benadrukt de reikwijdte van de Wob en de rechten van raadsleden om informatie op te vragen, maar bevestigt ook de grenzen van de openbaarmaking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/22

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2016 in de zaak tussen

Plaatselijk Belang Terschelling, te Terschelling, eiseres,

(gemachtigde: [betrokkene]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.R. van Angeren).

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 4 januari 2016 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door verweerder.
Verweerder heeft bij besluit van 22 februari 2016 beslist op het Wob-verzoek van eiseres. Verder heeft verweerder met dit besluit de aan eiseres verschuldigde dwangsom vastgesteld op € 1.260,--.
Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is gelijktijdig met de zaken met de procedurenummers LEE 15/3698 en LEE 15/3702 behandeld op de zitting van 12 april 2016.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [betrokkene].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. F.E. Stiemsma.
Voor het doen van uitspraak is de zaak met het procedurenummer LEE 16/22 weer gesplitst van de zaken met de procedurenummers LEE 15/3698 en 15/3702.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waarbij verweerder heeft verzocht om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres heeft ter zitting aan de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Eiseres heeft ter zitting ingevolge artikel 7:1a, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:20, derde lid, van de Awb verzocht om de bezwaarfase over te slaan.
Verweerder heeft ter zitting ingestemd met dit verzoek.

Overwegingen

Feiten

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft op 6 juli 2015 een Wob-verzoek bij verweerder ingediend. Daarbij heeft eiseres verzocht om de navolgende stukken:
a. alle correspondentie tussen de gemeente Terschelling en de heer [naam] als eigenaar van het pand aan de [adres] (Terschelling);
b. verslaglegging met betrekking tot het functioneren van de heer [naam] als wethouder;
c. afschriften van de met Stibbe gevoerde correspondentie, de door Stibbe gegeven adviezen en de door Stibbe ingediende rekeningen;
d. afschriften van alle door de gemeente Terschelling gedane betalingen aan Stibbe of andere betrokken partijen en een overzicht van wat de zaak [adres] de gemeente Terschelling tot op heden heeft gekost;
e. afschriften van de stukken over de wijze en de plaats waarop de uit deze zaak voortvloeiende kosten in de gemeentelijke financiële administratie een plek hebben gekregen;
f. verslaglegging over de wijze waarop verweerder tot definitieve besluitvorming is overgegaan;
g. het definitieve besluit inzake [adres] en berichtgeving hiervan aan de heer [naam];
h. een nauwkeurige weergave van hetgeen met betrekking tot het definitieve besluit door verweerder aan de gemeenteraad is medegedeeld.
1.2.
Verweerder heeft bij brief van 17 juli 2015 de ontvangst van het Wob-verzoek van eiseres bevestigd. Voorts heeft verweerder eiseres op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wob met deze brief verzocht om haar verzoek te preciseren.
1.3.
Verweerder heeft bij brief van 28 juli 2015 de termijn om het Wob-verzoek nader te preciseren verlengd tot uiterlijk 7 augustus 2015.
1.4.
Eiseres heeft het Wob-verzoek bij brief van 6 augustus 2015 nader gepreciseerd.
1.5.
Eiseres heeft verweerder bij brief van 17 september 2015 in gebreke gesteld.
1.6.
Eiseres heeft bij brief van 4 januari 2016 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek door verweerder. Daarnaast heeft eiseres verweerder op 4 januari 2016 verzocht om uitbetaling van de door verweerder verbeurde dwangsom.
1.7.
Verweerder heeft bij besluit van 22 februari 2016 beslist op het Wob-verzoek van eiseres. Verder heeft verweerder met dit besluit de aan eiseres verschuldigde dwangsom vastgesteld op € 1.260,--.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wob wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen verstaan onder:
(…)
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
(…)
f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge artikel 10, derde lid, van de Wob is het tweede lid, aanhef en onder e, niet van toepassing voor zover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt in een geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

Overwegingen

3. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 22 februari 2016 de door eiseres verzochte stukken gedeeltelijk openbaar heeft gemaakt op grond van de Wob.
3.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2005: AU0395, dient te worden afgeleid dat raadsleden, naast het recht op inlichtingen als bedoeld in artikel 169 van de Gemeentewet, gebruik kunnen maken van een verzoek op grond van de Wob om informatie openbaar te krijgen. Indien er gebruik wordt gemaakt van een verzoek op grond van de Wob gelden ten aanzien van een dergelijk verzoek ook de weigeringsgronden van de Wob.
3.2.
Eiseres betoogt dat verweerder met het besluit van 22 februari 2016 niet volledig is tegemoetgekomen aan haar bezwaren. Van een niet-ontvankelijk beroep is naar de mening van eiseres om die reden dan ook geen sprake. Met betrekking tot het verzoek om alle correspondentie tussen de gemeente Terschelling en de heer [naam] openbaar te maken, wijst eiseres erop dat de in vier bijlagen toegezonden informatie onvolledig is. Aangenomen mag immers worden dat er onder andere een officieel verzoek van enigerlei aard, al dan niet vergezeld van bijlagen verweerder is toegestuurd. Een zodanig verzoek is niet aanwezig. De nu toegezonden informatie heeft volgens eiseres een nogal mager karakter. Het is bijna niet voorstelbaar dat zo’n toch niet helemaal onbetekenende zaak, die al zo lang sleept, in het gemeentehuis in geschrift en document zo weinig ‘archivalia’ heeft achtergelaten. In dit verband wijst eiseres erop dat de raad van de gemeente Terschelling (hierna: de raad) al in 2013 vragen heeft gesteld met betrekking tot dit onderwerp. Naar de mening van eiseres is het antwoord van verweerder in deze niet geloofwaardig.
3.3.
Voor zover eiseres beoogt te betogen dat verweerder in dit geval ten onrechte de bij hem ingediende aanvragen om bouwvergunning niet openbaar heeft gemaakt op grond van de Wob, overweegt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot de ingediende aanvragen om bouwvergunning heeft verweerder zich ter zitting naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat die met publicatie en terinzagelegging reeds openbaar zijn gemaakt. Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2008:BD9942, dat uit de Wob in beginsel geen verplichting tot het opstellen van documenten voortvloeit. Evenmin kent de Wob een verplichting om gegevens te vergaren. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS: 2011:BT7337, volgt tevens dat het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. Met de enkele stelling dat het antwoord van verweerder eiseres ongeloofwaardig voorkomt, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt het bestreden besluit ondeugdelijk is. Deze grond van eiseres slaagt niet.
4.1.
Eiseres betoogt met betrekking tot de verslaglegging van hetgeen door de heer [naam] met verweerder en het ambtelijk apparaat is besproken dat verweerder zich in dit geval ten onrechte beroept op artikel 3, eerste lid, van de Wob. Dat er intern geen verslaglegging heeft plaatsgevonden van de besprekingen met de heer [naam], komt eiseres ongeloofwaardig voor. Zeker bij zaken van enige betekenis, blijkt uit ingewonnen
informatie, is het bij overheden volgens eiseres niet anders dan gebruikelijk dat op enigerlei wijze overleg in iets als bijvoorbeeld gespreksverslagen wordt vastgelegd. Dat er geen gesprekken hierover zouden zijn geweest, is volgens eiseres bijna niet voorstelbaar.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 3, eerste lid, van de Wob de werkingssfeer van de Wob beperkt tot informatie die is neergelegd in documenten. Voor zover de gesprekken, waarnaar eiseres verwijst, hebben plaatsgevonden is daarvan volgens verweerder geen verslag gemaakt. Aangezien de door eiseres gevraagde informatie niet is neergelegd in documenten, valt de door haar gevraagde informatie naar de mening van verweerder niet onder de reikwijdte van de Wob.
4.3.
Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2008: BD9942, volgt dat uit de Wob in beginsel geen verplichting tot het opstellen van documenten voortvloeit. Evenmin kent de Wob een verplichting om gegevens te vergaren. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2011: BT7337, volgt tevens dat het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. Verweerder heeft uiteengezet dat van de gesprekken, waarnaar eiseres in het Wob-verzoek verwijst, geen verslagen zijn gemaakt. Deze mededeling van verweerder komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Hieruit volgt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich onder verweerder documenten met een inhoudelijke verslaglegging van de gesprekken met de heer [naam] bevinden. Deze grond van eiseres slaagt niet.
5.1.
Eiseres betoogt met betrekking tot de door Stibbe in deze zaak gegeven adviezen dat verweerder zich in dit geval ten onrechte heeft beroepen op artikel 11, eerste lid, van de Wob. Hierbij lijkt te worden voorbij gegaan aan de in artikel 4, tweede lid, van de Wob geboden mogelijkheid, namelijk verstrekking in een niet tot personen herleidbare vorm. Nadrukkelijk wordt in dit tekstgedeelte volgens eiseres gewezen op het belang van ‘een goede en democratische bestuursvoering’. Met de weigering van verweerder wordt dit principe volgens eiseres op onjuiste gronden ernstig aangetast en het functioneren onmogelijk gemaakt. De raad heeft als hoogste gemeentelijk orgaan een controletaak en de weigering van verweerder betekent dat er stukken zijn waar een raadslid geen kennis van zou kunnen nemen. Het is volgens eiseres ondenkbaar dat de beslissing van verweerder in deze geaccepteerd kan worden. Die is lijnrecht in strijd met een fundamenteel principe. Een raadslid moet immers desgewenst kunnen nagaan of een bestuurlijk proces wel op de juiste
wijze is verlopen en tot een verantwoord resultaat is gekomen. Bronnen hiertoe moeten naar de mening van eiseres toegankelijk zijn.
5.2.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2006:AY0389, stelt verweerder zich op het standpunt dat het advies, opgesteld door een advocaat van Stibbe, aangemerkt dient te worden als een document ten behoeve van intern beraad en dat daarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Gelet hierop is verweerder van mening dat voormeld advies op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob terecht niet openbaar is gemaakt.
5.3.
Zoals reeds is overwogen in rechtsoverweging 3.1., stelt de rechtbank voorop dat uit vaste jurisprudentie van de AbRvS dient te worden afgeleid dat raadsleden, naast het recht op inlichtingen als bedoeld in artikel 169 van de Gemeentewet, gebruik kunnen maken van een verzoek op grond van de Wob om informatie openbaar te krijgen. Indien er gebruik wordt gemaakt van een verzoek op grond van de Wob gelden ten aanzien van een dergelijk verzoek ook de weigeringsgronden van de Wob. Na kennisneming van de geheim te houden stukken is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat vorenbedoelde stukken aangemerkt dienen te worden als een document ten behoeve van intern beraad waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Hieruit volgt dat voormeld advies en de daaraan voorafgaande conceptadviezen op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob terecht niet openbaar zijn gemaakt. Dat eiseres, naar gesteld ter zitting, het gevoel heeft dat zij gefrustreerd wordt in het haar toekomende recht op inlichtingen, als bedoeld in artikel 169 van de Gemeentewet, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee de ratio van de Wob opzij dient te worden gezet in dit geval. Deze grond van eiseres slaagt niet.
6.1.
Met betrekking tot het door verweerder openbaar gemaakte overzicht van de uit deze zaak voortvloeiende kosten betoogt eiseres dat het uitblinkt door onduidelijkheid doordat nergens vermeld is dat het betrekking heeft op [adres]. Daarnaast wordt hier voor een buitenstaander ‘in raadselen gesproken’, waarbij enige toelichting niet zou misstaan, evenals met betrekking tot aangekondigde voorstellen.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de stelling van eiseres dat het ‘product’ niet aan de eisen van de Wob voldoet geen doel treft. In dit verband wijst verweerder erop dat de Wob geen eisen stelt aan een document, maar bestuursorganen verplicht tot openbaarmaking daarvan. Met de openbaarmaking van de declaraties heeft verweerder aan deze verplichting voldaan.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de door Stibbe Advocaten ingediende declaraties openbaar heeft gemaakt in de zin van de Wob. Verder dient uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2008:BD9942, te worden afgeleid dat uit de Wob in beginsel geen verplichting tot het opstellen van documenten voortvloeit. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat de door verweerder openbaar gemaakte declaraties niet aan de bepalingen van de Wob voldoen. Deze grond van eiseres slaagt niet.
7. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiseres ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: