ECLI:NL:RBNNE:2016:2509

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
18.920228-15 ontn
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die betrokken was bij de teelt en verkoop van hennep en diefstal van elektriciteit. De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering ingediend, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte werd geschat op € 112.711,00. Tijdens de zitting op 15 maart 2016 heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd, waarbij een afbetalingsregeling met een energiebedrijf van € 5.920,00 in mindering werd gebracht.

De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, waarin hij aangaf per oogst € 5.000,00 te hebben ontvangen en vier keer te hebben geoogst, als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld. Op basis van deze verklaring en de berekeningen van het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (BOOM) heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 10.000,00. De rechtbank heeft besloten om de afbetalingsregeling met het energiebedrijf niet in mindering te brengen, omdat dit geen vordering betreft die aan een benadeelde derde in rechte is toegekend.

De rechtbank heeft de verdachte de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht

Locatie Assen

Parketnummer: 18/920228-15
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
verdachte.

1.Gang van zaken

1.1.
De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering ingediend die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 5 van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd aan de Staat het geschatte voordeel tot een bedrag van € 112.711,00 te betalen.
1.2.
De officier van justitie mr. S. Eijzenga en verdachte zijn gehoord ter openbare terechtzitting op 15 maart 2016. De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering in die zin gewijzigd dat op het ontnemingsbedrag in mindering wordt gebracht de door verdachte met [energiebedrijf] overeengekomen afbetalingsregeling ten bedrage van € 5.920,00.
1.3.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken met betrekking tot de ontnemingsvordering, waaronder een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, rapportnummer: 2015020656.

2.Motivering

2.1.
De rechtbank heeft bij vonnis van 29 maart 2016 verdachte veroordeeld voor andere het telen en verkopen van hennep in de periode van 03 februari 2014 tot 03 februari 2015 en diefstal van elektriciteit in dezelfde periode.
2.2.
Op grond van voormelde veroordeling kan aan verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat verdachte door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten en andere (soortgelijke) strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzing bestaan dat zij door verdachte zijn begaan, heeft genoten.
2.3.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weder-rechtelijk voordeel heeft genoten uit de bewezen verklaarde strafbare feiten en andere strafbare feiten en wel tot een bedrag van € 106.791,00. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op voornoemd rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en de in mindering te brengen afbetalingsregeling met [energiebedrijf] .
2.4.
Verdachte heeft verklaard dat hij per oogst € 5.000,00 heeft ontvangen en dat hij vier keer heeft geoogst. Hij heeft tevens verklaard dat hij voor de per internet gekochte stekjes
€ 3,50 per stuk heeft betaald.
2.5.
De rechtbank acht voormelde verklaring van verdachte geloofwaardig en betrouwbaar. Zij zal derhalve bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van deze verklaring van verdachte en bij de berekening van de afschrijvingskosten en variabele kosten uitgaan van de uitgangspunten van het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (BOOM).
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank gelet op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en bij de politie afgelegd;
- de inhoud van voornoemd vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 29 maart 2016, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering, onder bovenvermeld parketnummer tegen verdachte gewezen;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel inhoudende de berekening van de afschrijvingskosten en variabele kosten.
Vorenoverwogene leidt er toe dat de rechtbank het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel schat op € 10.000,00. De rechtbank zal de door verdachte met [energiebedrijf] overeengekomen afbetalingsregeling niet op dit bedrag in mindering brengen, nu dit geen aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering betreft als bedoeld in artikel 36e lid 8 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte dient het geschatte bedrag aan de Staat te betalen, omdat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot een ander bedrag.
2.6.
De op te leggen maatregel berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3. Beslissing
De rechtbank stelt het bedrag waarop het door verdachte, door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde en andere feiten, wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 10.000,00 en legt aan verdachte de verplichting op dat bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gegeven door mr. E. Läkamp, voorzitter,
mrs. C.F. van Gastel en H. de Wit, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 maart 2016.
Zijnde mr. De Wit buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.