ECLI:NL:RBNNE:2016:2505

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
18.830197-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met de dood van de toenmalige vriendin

Op 8 maart 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bedreiging met de dood van zijn toenmalige vriendin. De feiten vonden plaats op 3 juli 2015 in Leek, waar de verdachte zijn vriendin met kracht om de hals heeft geklemd, haar heeft bedreigd met de dood en een kopstoot heeft gegeven. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het gebruik van een mes, wat niet bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat de verdachte heeft toegepast, gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gezien zijn geestelijke toestand, die beïnvloed werd door een borderline persoonlijkheidsstoornis en een cognitieve stoornis door alcoholverslaving en mogelijk hersenletsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op voor de duur van het voorarrest, en een terbeschikkingstelling met voorwaarden, om de veiligheid van anderen te waarborgen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830197-15
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/820064-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 maart 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [verblijfadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
19 oktober 2015, 11 januari 2016 en 23 februari 2016.
De verdachte is steeds verschenen, op 19 oktober 2015 bijgestaan door mr. C. Kamp-Wiggers en op 11 januari 2016 en 23 februari 2016 door mr. U. van Ophoven, beiden advocaat te Leek. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting steeds vertegenwoordigd door mr. P.H.S. van Rest.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 juli 2015, te [pleegplaats] , in de gemeente Leek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- ( met kracht) zijn arm om de keel/hals en/of nek van [slachtoffer] heeft geklemd (waardoor gedurende enige tijd de ademhaling van [slachtoffer] werd belet) en/of
- ( met kracht en/of meermalen) in de keel/hals van [slachtoffer] heeft geknepen en/of de keel/hals van [slachtoffer] heeft (vast)gepakt (waardoor gedurende enige tijd de ademhaling van [slachtoffer] werd belet) en/of
- ( met kracht) een mes op de keel/hals van [slachtoffer] heeft gezet/gedrukt en/of
- een kopstoot aan [slachtoffer] gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 3 juli 2015, te [pleegplaats] , in de gemeente Leek, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte:
- ( met kracht) zijn arm om de keel/hals en/of nek van [slachtoffer] geklemd (waardoor gedurende enige tijd de ademhaling van [slachtoffer] werd belet) en/of
- ( met kracht en/of meermalen) in de keel/hals van [slachtoffer] geknepen en/of de keel/hals van [slachtoffer] (vast)gepakt (waardoor gedurende enige tijd de ademhaling van [slachtoffer] werd belet) en/of
- ( met kracht) een mes op de keel/hals van [slachtoffer] gezet/gedrukt en/of
- een kopstoot aan [slachtoffer] gegeven;
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2015, te [pleegplaats] , in de gemeente Leek, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- een mes op de keel/hals van [slachtoffer] gezet/gedrukt en/of
- ( daarbij) voornoemde [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Ik heb zin om je te vermoorden" en/of "Ik heb zin om je te doden, zal ik het nu doen of zal ik het later doen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij geen reden heeft om aan de juistheid van de aangifte, ook voor wat betreft de door verdachte ontkende onderdelen, te twijfelen.
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is betoogd dat verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster een kopstoot heeft gegeven en dat hij een mes heeft gebruikt. Nu verdachte vanaf het begin eerlijk is geweest tegenover de politie, dient geloof te worden gehecht aan zijn ontkennende verklaring op deze onderdelen, zodat hij in elk geval daarvan - zowel ten aanzien van het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde - dient te worden vrijgesproken.
Verder dient verdachte in zijn geheel van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Met het dichtknijpen van een keel is het handelen niet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar is veeleer sprake van een poging tot doodslag. Dit is evenwel niet ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 2, onder het tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is –ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 19 oktober 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik beken de mij ten laste gelegde feiten, voor zover betrekking hebbend op het dichtknijpen van de keel als het in woorden bedreigen met de dood van aangeefster.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 juli 2015, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015192605, d.d. 27 juli 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik wil hierbij aangifte doen van mishandeling en bedreiging met geweld en bedreiging dat mijn vriend mij dood wil maken, gepleegd op 3 juli 2015 in mijn woning aan het [adres] te [pleegplaats] .
(p. 16) Ik zag toen dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) boos werd en dat hij op mij af kwam en mij met zijn rechterarm om mijn nek klemde. Ik kon daardoor haast geen lucht meer krijgen. Toen [verdachte] die klem om mijn nek deed met zijn arm, voelde ik behoorlijk wat pijn. Ik hoorde toen dat [verdachte] weer tegen mij begon te schelden en ik zag en voelde dat hij mij met een van zijn handen heel hard bij de keel pakte. Ik voelde daardoor pijn en ik zag bij wijze van spreken het licht uit gaan. Ook zag en voelde ik dat [verdachte] mij een kopstoot gaf. Dat deed pijn. Ik voel nu nog steeds pijn. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Ik heb zin om je te vermoorden”. Toen hij dit zei lag ik achterover op de bank en zat [verdachte] bovenop mij. Ik ben toen bij ons huis in de buurt op een picknick bank gaan zitten en ik zag toen dat [verdachte] weer op mij af kwam en ik zag en voelde dat hij mij weer met een hand bij mijn keel pakte. Dit deed erg pijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 6 juli 2015, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 20) Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) zei ook nog tegen mij: "Ik heb zin om je te doden, zal ik het nu doen of zal ik dat later doen".
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 7 juli 2015, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
[verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) ging al dagen tekeer tegen de vrouw, zo hoorde ik. Dat was zeker zo op zaterdag 3 juli 2015 en toen besloot ik de politie te bellen. Ik had de indruk dat ze klappen kreeg en vreesde dat hij haar wat aan zou doen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten van de officier van justitie en de verdediging overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie - niet bewezen dat verdachte op
3 juli 2015 een mes op de keel/hals van aangeefster heeft gezet. Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting van 19 oktober 2015 verklaard dat hij aangeefster wel eens met een mes heeft bedreigd, maar dat hij zich daar niet op de dag die in de dagvaarding is vermeld ( 3 juli 2015) aan schuldig heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat er door de politie geen nader onderzoek is verricht naar het mes en dat zij niet kan uitsluiten dat de verklaring van verdachte op dit onderdeel juist is. Dit betekent dat verdachte van dit onderdeel, zowel in het onder 1 primair als 2 ten laste gelegde, zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht - anders dan de verdediging - wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het geven van een kopstoot aan aangeefster. De verklaring van aangeefster dat verdachte naast het dichtknijpen van haar keel ook ander geweld op haar heeft toegepast wordt ondersteund door de hierboven vermelde verklaring van [getuige] . De rechtbank heeft mede gelet hierop geen reden om op dit onderdeel aan de aangifte te twijfelen.
De rechtbank is verder - anders dan de verdediging - van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Het geweld dat verdachte heeft toegepast op de keel, hals en nek van aangeefster en het geven van een kopstoot zijn gedragingen die naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat het dichtknijpen van de keel onder omstandigheden een poging tot doodslag kan opleveren doet hieraan niet af.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 juli 2015 te [pleegplaats] , in de gemeente Leek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- met kracht zijn arm om de keel/hals en/of nek van [slachtoffer] heeft geklemd, waardoor gedurende enige tijd de ademhaling van [slachtoffer] werd belet, en
- met kracht in de keel/hals van [slachtoffer] heeft geknepen en/of de keel/hals van [slachtoffer] heeft vastgepakt, waardoor gedurende enige tijd de ademhaling van [slachtoffer] werd belet, en
- een kopstoot aan [slachtoffer] heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 3 juli 2015 te [pleegplaats] , in de gemeente Leek, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Ik heb zin om je te vermoorden" en "Ik heb zin om je te doden, zal ik het nu doen of zal ik het later doen".
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Poging tot zware mishandeling.
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 14 oktober 2015, opgemaakt door [naam psychiater] , psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 15 oktober 2015, opgemaakt door [naam psycholoog] , forensisch psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een borderline
persoonlijkheidsstoornis. Verder lijdt verdachte aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een cognitieve stoornis, volgens de psychiater ontstaan door een langdurige alcoholverslaving dan wel hersenletsel door een motorongeluk dan wel door beide. Tijdens het plegen van de feiten waren de genoemde stoornissen aanwezig en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zodanig beïnvloed dat deze mede daaruit verklaard kunnen worden. Geadviseerd wordt om verdachte ten aanzien van het plegen van de feiten, indien bewezen, als (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over met dien verstande dat de rechtbank met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte overeenkomstig de zienswijze van de psychiater concludeert dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Straf en/of maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot het volgende wordt veroordeeld:
- een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, gerekend vanaf de inverzekeringstelling tot de dag dat verdachte op 9 maart 2016 in de FPK kan worden opgenomen, zijnde in totaal 248 dagen;
- oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden, met uitvoerbaar bij voorraad verklaring daarvan.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest. Ten aanzien van het kader waarbinnen verdachte dient te worden behandeld, heeft de raadsman ter terechtzitting van 23 februari 2016 primair gepleit voor een klinische behandeling in een vrijwillig kader, subsidiair in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Meer subsidiair kan de raadsman instemmen met de oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, echter zonder de door de reclassering in nader te noemen maatregelrapport onder 9 geformuleerde voorwaarde aangaande de toestemming om contact met de familie van verdachte op te nemen. Omdat verdachte een slechte relatie met zijn familie heeft, heeft hij daar grote moeite mee.
Oordeel van de rechtbank
Bij beantwoording van de vraag welke straf en/of maatregel aan verdachte zou moeten worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezen- en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzittingen en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan bedreiging met de dood van zijn toenmalige vriendin. Het geweld dat verdachte op aangeefster heeft toegepast bestond onder meer uit het met kracht in de keel en hals knijpen van aangeefster, waardoor zij enige tijd geen adem kon halen, en het geven van een kopstoot. Verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van aangeefster op grove wijze geschonden. Verder heeft verdachte aangeefster door haar tijdens de mishandelingen met de dood te bedreigen veel angst aangejaagd. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweldsincidenten daar nog lange tijd nadelige psychische gevolgen van kunnen ondervinden.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur rechtvaardigen. Rekening houdend met de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en met de hierna vermelde aan verdachte op te leggen maatregel met de daaraan te verbinden voorwaarden, waaronder een klinische behandeling, is de rechtbank van oordeel dat voor wat betreft de straf volstaan kan worden met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die duurt tot aan het moment waarop verdachte op 9 maart 2016 na overbrenging door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: DV&O) zal worden opgenomen in de FPK te Assen.
Motivering maatregel
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, bij wie tijdens het begaan van het onder 1 primair bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond, ter beschikking moet worden gesteld, omdat het onder 1 primair bewezen en strafbaar verklaarde een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, alsmede de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op de adviezen van voornoemde gedragsdeskundigen [naam psychiater] en [naam psycholoog] .
Beide adviezen houden, zakelijk weergegeven, in dat een klinische behandeling van verdachte nodig is om het hoge recidiverisico op een soortgelijk geweldsdelict, dat op de lange termijn aanwezig is, te verkleinen. De deskundigen hebben een klinische behandeling als voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel afgeraden, omdat daarbij het risico bestaat dat verdachte uiteindelijk onbehandeld op straat komt indien hij zich zou onttrekken aan de voorwaarden en de klinische behandeling stagneert, zoals in het verleden bij verdachte het geval is geweest. Verdachte is eerder een klinisch traject ingegaan maar is na één dag weer weggelopen.
Beide deskundigen adviseren om de behandeling in de kliniek en de plaatsing naar een beschermde woonvorm aan verdachte op te leggen in het kader van een TBS met voorwaarden. De behandelverplichting en een stevig structurerend en dwingend kader op de lange termijn is noodzakelijk zodat hij niet vervalt in gewelddadige gedragskeuzes.
In het door de Reclassering Nederland opgemaakte (aanvullend) maatregelrapport d.d. 18 februari 2016 staat vermeld dat verdachte kan worden opgenomen in de FPK De Woenselse Poort. Ter overbrugging van de wachttijd die geldt voor deze instelling kan verdachte worden opgenomen in de FPK te Assen.
Ter terechtzitting van 23 februari 2016 heeft de deskundige, [naam deskundige] , namens de Reclassering Nederland, verklaard dat verdachte op 9 maart 2016 in de FPK te Assen kan worden opgenomen.
De rechtbank zal niet bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Wel zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, de na te noemen voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
De rechtbank heeft bij het formuleren van de voorwaarden gelet op het advies van de reclassering, zoals genoemd in voornoemd maatregelrapport.
Ten aanzien van de voorwaarde op grond waarvan verdachte toestemming dient te verlenen voor het op mogen nemen van contact met zijn familie, indien dit geïndiceerd is, overweegt de rechtbank als volgt.
De [naam deskundige] heeft ter terechtzitting van 23 februari 2016 desgevraagd aangegeven dat deze voorwaarde op dit moment niet noodzakelijk is, doch mogelijk in de toekomst van nut kan zijn. Gelet hierop en met het oog op het hierboven weergegeven standpunt van verdachte ten aanzien van deze voorwaarde, zal de rechtbank deze voorwaarde thans niet in het vonnis opnemen. Indien in een later stadium noodzakelijk, kan de rechtbank alsnog om het opnemen van deze voorwaarde worden verzocht.
Om de behandeling van verdachte zo spoedig mogelijk te laten ingaan en ter voorkoming van herhaling van ernstige delicten die de lichamelijke integriteit van anderen kunnen aantasten, zal de rechtbank op de voet van artikel 38 lid 6 Sr bepalen dat de last tot terbeschikkingstelling onmiddellijk uitvoerbaar is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting van 23 februari 2016 gepleit voor niet-ontvankelijkverklaring van de vordering wegens onvoldoende onderbouwing.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van de gestelde schade alsnog te kunnen vaststellen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 2 juni 2014, gewezen door de politierechter in deze rechtbank, is de verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 52 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 30 september 2015, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 1 oktober 2015, de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. Ter terechtzitting van 23 februari 2016 heeft de officier van justitie zich evenwel op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen en dat de proeftijd met een jaar dient te worden verlengd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzittingen is behandeld en besproken en in aanmerking nemend het karakter van de maatregel die aan verdachte zal worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. De rechtbank acht het gelet op het vorenstaande evenmin opportuun om thans tot verlenging van de proeftijd over te gaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 248 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de veroordeelde ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. de veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
2. de veroordeelde pleegt geen strafbare feiten;
3. de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen en de afspraken die hem door of namens de reclassering worden gegeven;
4. de veroordeelde zal zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit
noodzakelijk acht bij de Reclassering Nederland, locatie zuid via [telefoonnummer] vanaf
de ingangsdatum van de maatregel;
5. de veroordeelde zal zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven
indicatiestelling laten opnemen in FPK De Woenselse Poort of een soortgelijke
intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde
zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door
of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven. Ter
overbrugging van de wachttijd waarop veroordeelde kan worden opgenomen in de Woenselse Poort, zal hij zich op 9 maart 2016 laten opnemen in FPK te Assen en zal hij zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn verblijf en/of behandeling aldaar door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
6. de veroordeelde zal zich houden aan de richtlijnen van de geneesheer in het kader
van de medicamenteuze behandeling;
7. de veroordeelde zal meewerken aan het opstellen van de drie partijenovereenkomst;
8. de veroordeelde zal inzage geven in zijn financiën en meewerken aan bewindvoering, indien geïndiceerd;
9. de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan een time out procedure, indien
geïndiceerd;
10. de veroordeelde zal meewerken mee aan opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang aansluitend op de klinische opname, indien geïndiceerd;
11. de veroordeelde zal zich houden aan de richtlijnen van de reclassering op het gebied
van alcoholgebruik en werkt mee aan middelencontrole;
12. de veroordeelde zal meewerken aan ambulante behandeling, aansluitend op de
klinische opname, indien geïndiceerd.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 9 maart 2016 (na overbrenging van verdachte naar de FPK te Assen door DV&O).
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]in haar vordering niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 2 juni 2014.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2016.
Mr. Overmars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.