ECLI:NL:RBNNE:2016:2379

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
18.830073-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op cafetaria met mes en opzetheling van scooter

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 15 februari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte een gewapende overval heeft gepleegd op een cafetaria in Groningen. De overval vond plaats op 1 oktober 2014, waarbij de verdachten onder bedreiging met een mes twee medewerksters dwongen om een kassalade met daarin € 462,00 af te geven. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten tegenover een informant van de politie als rechtmatig en bruikbaar voor het bewijs beschouwd. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevoelens van angst en onveiligheid die bij de slachtoffers zijn veroorzaakt, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan opzetheling van een scooter, wat bijdraagt aan de vermogenscriminaliteit in het algemeen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van vier jaar had geëist, gematigd en de verdachte tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830073-15
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/040858-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
d.d. 15 februari 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 februari 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Super.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
A.
hij op of omstreeks 1 oktober 2014, te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente
Groningen, bij [cafetaria] , gevestigd aan [straatnaam 1] aldaar, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld de medewerker(s) [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een kassalade (inhoudende
ongeveer 462,- euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), immers heeft hij, verdachte en/of (met)
zijn mededader;
- die cafetaria betreden en/of
- ( daarbij) zichtbaar een (slagers)mes getoond en/of
- met dat/een (slagers)mes op de toonbank geslagen en/of getikt en/of
- woorden hebben geroepen als: "Dit is een overval, geef de kassa";
en/of
B.
hij op of omstreeks 1 oktober 2014, te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente
Groningen, bij [cafetaria] , gevestigd aan [straatnaam 1] aldaar, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
kassalade (inhoudende ongeveer 462,- euro), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft hij, verdachte
en/of (met) zijn mededader;
- die cafetaria betreden en/of
- ( daarbij) zichtbaar een (slagers)mes getoond en/of
- met dat/een (slagers)mes op de toonbank geslagen en/of getikt en/of
- woorden hebben geroepen als: "Dit is een overval, geef de kassa";
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2014 te [pleegplaats 2] , in elk geval in Nederland,
een scooter (met kenteken [kenteken] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft
gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
voornoemde scooter wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
(een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De rechtbank heeft ter onderscheiding de verschillende onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde aangeduid met A en B.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1A en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen op basis van de stukken in het dossier. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [getuige 1] , [getuige 2] en een anonieme getuige hebben gehoord dat verdachte en zijn [medeverdachte] de overval hebben gepleegd. Daarbij is sprake van meerdere bronnen. Daarnaast zijn er de verklaring van [getuige 3] , en de WhatsApp- en spraakberichten op haar telefoon. Aanvullend bewijs wordt geleverd door een politieman, die met verdachte en zijn medeverdachte heeft gesproken in het arrestantencomplex van de politie Groningen. Tijdens deze gesprekken heeft verdachte met betrekking tot de gepleegde overval details bevestigd, waarover [getuige 3] heeft verklaard. De ontkennende verklaringen van beide verdachten zijn ongeloofwaardig en onbetrouwbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de zaak om verdachte heen is gebouwd nadat de getuige [getuige 1] zijn verklaring heeft afgelegd. Er zijn verklaringen die in de richting van andere daders wijzen en er passen meerdere personen bij de signalementen die beide aangeefsters hebben gegeven, maar de politie heeft ervoor gekozen geen nader onderzoek te doen. Er is ook weinig moeite gedaan om het door verdachte opgegeven alibi te checken. Er is geen DNA van verdachte aangetroffen, hij is op de camerabeelden niet herkend en wat er op de telefoon van verdachte is te horen of te zien, is niet belastend. Omdat het openbaar ministerie geen bewijs had, is [informant] ingezet. Deze [informant] heeft ten aanzien van de door hem met verdachte gevoerde gesprekken zelf de afweging gemaakt wat hij belangrijk vond en heeft dit telkens in een proces-verbaal samengevat. Deze door [informant] opgemaakte processen-verbaal zijn niet helder en duidelijk genoeg. Verdachte moet veel meer hebben gezegd dan nu op papier staat. [informant] en verdachte hebben soms een uur lang op de luchtplaats gestaan, terwijl dit in de lengte van het proces-verbaal niet terug is te zien. Doordat niet alles in het proces-verbaal is opgenomen, is ook niet te controleren hoe de gesprekken zijn gegaan. [informant] heeft misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid. Hij heeft van tevoren duidelijke instructies gekregen, waaraan hij zich niet heeft gehouden. [informant] heeft bij de rechter-commissaris erkend dat hij heeft doorgevraagd om informatie van verdachte te krijgen.
Daarbij komt dat verdachte op geen enkel moment daderinformatie heeft gegeven. De informatie die verdachte heeft gegeven, heeft hij van de politie gehoord. Ook heeft hij details verteld die niet uit het dossier blijken. Verdachte heeft immers tegen [informant] gezegd dat er drie daders waren en dat hij zelf tijdens de overval in de auto is blijven zitten. Uit het dossier blijkt dit echter niet en uit het door [informant] opgemaakte proces-verbaal blijkt niet hoe verdachte tot deze verklaring is gekomen. De verklaringen die verdachte tegenover [informant] heeft afgelegd moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs. Ook de verklaringen van [medeverdachte] tegenover [informant] zijn niet te gebruiken voor het bewijs. Beide verdachten zijn tegen elkaar uitgespeeld en [medeverdachte] had van de politie begrepen dat verdachte hem erbij had gelapt. In zijn dupliek heeft de raadsman zich aangesloten bij het verweer van de raadsvrouw van [medeverdachte] omtrent de inzet van [informant] , in die zin dat deze inzet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet.
Tot slot moeten ook de verklaringen van [getuige 3] van het bewijs worden uitgesloten, omdat die verklaringen onbetrouwbaar zijn. [getuige 3] is de ex-vriendin van verdachte. Zij is boos op verdachte en werkt opeens met de politie mee als zij een nieuw vriendje heeft. Haar verklaringen zijn beïnvloed door haar negatieve gevoelens omtrent verdachte en door het tijdsverloop. Bovendien bevatten haar verklaringen onjuistheden. Zo heeft zij verklaard dat verdachte en [medeverdachte] op de avond van de overval rond 20.00 uur het huis verlieten en na 20 minuten terug kwamen, terwijl de overval volgens de aangiftes is gepleegd rond 21.30 uur.
De raadsman heeft geconcludeerd dat er wellicht wettig bewijs is voor feit 1, maar dat de overtuiging ontbreekt dat verdachte zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
Met betrekking tot de inzet van de informant overweegt de rechtbank dat, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, toepassing van artikel 126j Sv, waarvan in deze zaak sprake is, alleen in aanmerking komt als de bijzondere ernst van het misdrijf dat rechtvaardigt en andere wijzen van opsporing redelijkerwijs niet voorhanden zijn. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank aan dit uitgangspunt voldaan, nu verdachte wordt verdacht van het medeplegen van een gewapende overval op een snackbar en het politieonderzoek op het moment dat tot het inzetten van de politiële Informatie-inwinner [informant] (hierna ook: de informant) is over gegaan, weliswaar wat “losse eindjes” bevatte maar daarbij geen sprake was van dusdanige concrete aanwijzingen dat van nader onderzoek door de politie resultaten van betekenis waren te verwachten. Dat alleen maar rond verdachte is gerechercheerd, zoals de raadsman heeft gesteld, is bovendien niet gebleken.
Voorts dient beoordeeld te worden of de informatie van verdachte niet in strijd met de verklaringsvrijheid van verdachte, zoals besloten ligt in artikel 6, eerste lid EVRM en tot uitdrukking is gebracht in artikel 29, eerste lid Sv, is verkregen. Bij de beoordeling hiervan gaat de rechtbank uit van de inhoud van door de informant opgemaakte processen-verbaal, nu de rechtbank geen aanleiding ziet om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Dat er (telkens) sprake is van een samenvatting van de gevoerde gesprekken, doet aan de betrouwbaarheid van de inhoud van die gesprekken niet af. Verdachte ter terechtzitting daarnaar gevraagd, heeft ook niet verklaard op welke punten de processen-verbaal niet zouden kloppen. Overigens blijkt uit de stukken niet dat er gesprekken van een uur hebben plaatsgevonden, zoals de raadsman heeft gesteld. Al hetgeen in de processen-verbaal is vermeld, is telkens door de informant teruggekoppeld naar zijn begeleiders die daarvan op hun beurt telkens proces-verbaal opmaakten en na elk gesprek met een verdachte is een debriefing gevolgd. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de werkwijze van de informant voldoende controleerbaar is. Ook gelet op de verklaring van de informant bij de rechter-commissaris omtrent zijn werkwijze, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de uitlatingen van de verdachten direct en gericht door de informant zijn uitgelokt of dat er sprake is geweest van ongeoorloofd indringend doorvragen. De verdachten hebben uit eigener beweging in de gesprekken met de informant informatie over de overval verstrekt. Dat de informant in de gesprekken zo nu en dan wel wat vragen heeft gesteld naar aanleiding van de van verdachten verkregen informatie, zoals de informant in het verhoor bij de rechter-commissaris heeft beaamd, is inherent aan het voeren van een gesprek en maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte daarvan zodanige druk moet hebben ervaren dat niet meer gezegd kan worden dat verdachte zijn verklaring spontaan heeft afgelegd. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk geworden dat beide verdachten feitelijk in een zodanige situatie zijn gebracht dat van hen verklaringen werden verkregen die in strijd met hun verklaringsvrijheid zijn afgelegd. De rechtbank acht dan ook de verklaringen van beide verdachten tegenover de informant rechtmatig verkregen en voor het bewijs bruikbaar.
De rechtbank ziet ook geen reden om de verklaringen van [getuige 3] voor het bewijs uit te sluiten. Hoewel haar verklaringen niet geheel consistent zijn - wat begrijpelijk is, gelet op het tijdsverloop gerekend vanaf de datum van de overval en de eerste en daarna, met tussenpozen afgelegde verschillende verklaringen - heeft zij in de kern in lijn met het relaas van aangevers verklaard. De rechtbank gaat er vanuit dat haar verklaring omtrent het tijdstip dat verdachte en [medeverdachte] haar woning op de avond van de overval verlieten, op een misverstand berust. [getuige 3] heeft met betrekking tot de overval en de omstandigheden waaronder die is gepleegd details genoemd die zij alleen van één (of meer) van de daders gehoord kan hebben. [getuige 3] heeft steeds verklaard dat zij deze details van verdachte heeft gehoord. Dat zij belastend heeft verklaard uit boosheid, zoals de raadsman heeft gesteld, is niet gebleken. Verder constateert de rechtbank dat verdachte de door [getuige 3] genoemde details tegenover de informant goeddeels heeft bevestigd.
Op grond van na te noemen bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1A ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank gaat er op grond van deze bewijsmiddelen van uit dat verdachte samen met [medeverdachte] in de cafetaria is geweest om daar de overval te plegen. Verdachte heeft tegenover de informant weliswaar verklaard dat zij de overval met zijn drieën hebben gepleegd en dat hij tijdens de overval in een auto met een pistool heeft gewacht op de twee anderen, maar dit gedeelte van de tegenover de informant door verdachte verstrekte informatie acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, nu uit niets, maar dan ook echt uit niets blijkt dat een derde persoon en een auto bij de overval betrokken zouden zijn geweest.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1A ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 2 oktober 2014, opgenomen op pagina 27 e.v. van dossier nummer 2014108483, 2014108661 en 2014108640 (onderzoek 01Thomond) d.d. 15 juni 2015 van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben werkzaam bij [cafetaria] gevestigd aan [straatnaam 1] [huisnummer] te [pleegplaats 1] . Ik was daar op 1 oktober 2014 omstreeks 21.30 uur werkzaam samen met mijn collega [slachtoffer 2] . Iets na 21.30 uur kwamen twee jongens de cafetaria binnenrennen. Eén jongen tikte met een groot slagersmes van zo'n 20 centimeter op de balie. De man met het mes bevond zich op dat moment op ongeveer een kleine meter afstand van mij. Terwijl hij dit deed zei hij gelijk met luide stem "Dit is een overval". Binnen een seconde zei hij ook gelijk "Geef de kassa". Hij zei dit ook met luide stem. De andere man zat gelijk aan het beeldscherm van de kassa, aan de monitor. Hij scheurde er aan, ik had het idee dat hij hem probeerde mee te nemen. Terwijl de man aan de monitor scheurde gaf [slachtoffer 2] deze man de kassalade. Zodra [slachtoffer 2] de kassalade omhoog hield trok de man de kassalade gelijk wild uit haar handen.
Nadat de man de kassalade van [slachtoffer 2] had gepakt zijn ze gelijk richting de uitgang gelopen terwijl ze ondertussen de kassalade in de plastic tas probeerden te stoppen. Doordat de tas scheurde viel er allemaal losgeld uit de tas, allemaal munten.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 2 oktober 2014, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 1 oktober 2014 omstreeks 21:35 uur was ik samen met mijn collega [slachtoffer 1] aanwezig in [cafetaria] . Ik zag twee personen de winkel in rennen. Vervolgens stonden zij met zijn tweeën tegenover mij bij de toonbank. Degene die voor mij aan de rechterzijde stond had een mes in zijn handen. Ik zag dat hij ermee op de toonbank tikte. Hij hield de punt van het mes naar mij gericht, het leek alsof hij een hakkende beweging maakte met het mes op de toonbank. Ik hoorde dat de persoon riep: "dit is een overval, geef de kassa". Het was een model vleesmes, een centimeter of dertig lang. Ik ben direct naar de kassa gelopen. De twee personen waren al eerder bij de kassa dan ik. Ik probeerde de lade uit de kassa te halen. Ik had de lade eruit en wilde deze aanreiken. De lade werd uit mijn hand gegrist.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 1 oktober 2014, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik ben eigenaar van [cafetaria] aan [straatnaam 1] [huisnummer] te [pleegplaats 1] .
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2014, opgenomen op pagina 40 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Ik hoorde aangever/benadeelde [slachtoffer 3] zeggen: "Het bedrag dat is weggenomen, is 462 euro."
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 mei 2015 (in vraag/antwoord stijl), opgenomen op pagina 184 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[getuige 3] :
Ik denk dat ik vanaf september 2014 aan [straatnaam 2] woon. [verdachte] en ik hebben
acht maanden een relatie gehad. Het ging in november uit. Wij woonden de hele tijd samen.
Ik zag [verdachte] en [medeverdachte] die avond samen weggaan, in donkere kleding. Even daarna waren ze ook weer terug helemaal vol van adrenaline.
V: Dus de avond vóór de overval waren ze bij jou aan [straatnaam 2] ?
A: Ja. Ik heb hun weg zien gaan. Ze waren er vrij snel weer. [verdachte] heeft verteld dat zij een overval hadden gezet.
V: Heeft [verdachte] jou nog iets verteld over een kassalade die weggenomen is bij de overval?
A: Hij wou hem in die plastic tas doen, maar dat paste niet want de lade was te breed.
Daardoor zijn de briefjes van 50 gevallen. Volgens mij was het ook nog [medeverdachte] zijn schuld, die propte hem erin.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2015, opgenomen op pagina 399 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van politionele informatie-inwinner [informant] :
Op 29 april 2015 heb ik op de luchtplaats verbleven en daar gesproken met [medeverdachte] . [medeverdachte] zei met zachte stem tegen mij dat als ik weer met zijn maat mocht luchten ik moest zeggen dat hij niet bang moest zijn dat zijn vingerafdrukken op de lade stonden. [medeverdachte] zei tegen mij dat zijn maat volgens hem de lade helemaal niet had vastgepakt. [medeverdachte] vertelde dat hij de enige was die de kassalade had vastgepakt en dat hij sokken om zijn handen had.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2015, opgenomen op pagina 411 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van politionele informatie-inwinner [informant] :
Op 29 april 2015 heb ik gesproken met [verdachte] . [verdachte] zei dat ze begonnen over een kassalade en dat hij bang was dat ze die gevonden hadden. Hij zei dat hij de kassalade wel even had vastgepakt zonder handschoenen, dus dat zijn vingerafdrukken er op zouden kunnen staan.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 1 februari 2016 afgelegd.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 7 januari 2014, los opgenomen in voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [verklarende] .
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1A en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
A.
hij op 1 oktober 2014 te [pleegplaats 1] bij [cafetaria] , gevestigd aan [straatnaam 1] aldaar, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld de medewerkers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een kassalade (inhoudende 462,- euro), toebehorende aan [slachtoffer 3] , immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader:
- die cafetaria betreden en
- een (slagers)mes getoond en
- met dat (slagers)mes op de toonbank geslagen en/of getikt en
- woorden geroepen als: "Dit is een overval, geef de kassa".
2.
hij op omstreeks 13 januari 2014 te [pleegplaats 2] een scooter (met kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van
voornoemde scooter wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
1A.
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2.
opzetheling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1A en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank beide feiten bewezen mocht achten, gepleit voor een gevangenisstraf van 18 maanden, zoals de officier van justitie ook in de zaak van [medeverdachte] heeft gevorderd. De raadsman heeft aangevoerd dat de richtlijnen van het LOVS een gevangenisstraf van 2 jaar aangeven. Daar komt bij dat het geen professionele overval was. Er is geen geweld gebruikt, geen vuurwapen meegenomen en er zijn geen stekende bewegingen met het mes gemaakt. Eén van de aangeefsters heeft verklaard dat één en ander klungelig overkwam en er is geen civiele vordering ingediend. Ook moet rekening worden gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en de duur dat hij reeds in voorlopige hechtenis zit. Tot slot moet het feit dat pas na zes maanden is overgegaan tot het horen van de door de raadsman verzochte getuigen, strafmatigend werken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben onder bedreiging met een mes twee medewerksters van een cafetaria gedwongen om een kassalade - met daarin € 462,00 - af te geven. Daarbij heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij de beide medewerksters veroorzaakt. Daarnaast zorgen zulke feiten voor een ernstig gevoel van onveiligheid in de samenleving. Dat de medewerksters en/of de eigenaar van de cafetaria geen civiele vordering hebben ingediend, doet aan de ernst van het feit niet af. De rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook ernstig aan en acht het opleggen van een aanzienlijke gevangenisstraf zonder meer gerechtvaardigd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een scooter en aldus bijgedragen aan het in stand houden van diefstal van goederen en vermogenscriminaliteit in het algemeen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Uit de omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten komt naar voren dat verdachte problemen heeft op meerdere leefgebieden. De reclassering ziet aanwijzingen voor externaliserende copingvaardigheden en antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte lijkt niet in staat zijn leven zelfstandig vorm te geven waarbij hij de oorzaak buiten zichzelf lijkt te leggen. Hij komt vanaf jonge leeftijd herhaaldelijk in aanraking met justitie vanwege voornamelijk gewelds- en vermogensdelicten. Op basis van het strafblad van verdachte wordt in algemene zin een hoog risico op recidive ingeschat. Daarnaast is er een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden. Verdachte heeft zich drie keer onttrokken aan eerdere reclasseringstoezichten. Verdachte heeft de reclassering laten weten niet bereid te zijn mee te werken aan een eventuele NIFP-rapportage, hetgeen hij ter terechtzitting heeft herhaald. Daarnaast heeft verdachte de reclassering laten weten geen hulpverlening nodig te hebben.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank voor enig vergelijk gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Als uitgangspunt voor een overval op een winkel, waarbij sprake is van licht geweld en/of bedreiging wordt daar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar gehanteerd. In het onderhavige geval is strafverzwarend dat sprake is van een overval door meerdere daders, waarbij gebruik is gemaakt van een wapen en dat verdachte vaker voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Gelet op de hardnekkige weigering van verdachte om mee te werken aan nader onderzoek naar zijn persoon en het feit dat hij - mede gezien de mislukte eerdere reclasseringstoezichten - niet openstaat voor hulpverlening, ziet de rechtbank geen aanleiding een vrijheidsstraf deels voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden ook geen reden voor strafmatiging. Met name omdat in de zaak tegen zijn [medeverdachte] artikel 63 Sr van toepassing is, wordt aan beide verdachten niet dezelfde straf opgelegd en valt de aan verdachte op te leggen straf hoger uit.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd van na te noemen duur.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 11 oktober 2013, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 25 oktober 2013. De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 22 juli 2015 de tenuitvoerlegging gevorderd van deze voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1A en 2 bewezen verklaarde feiten zijn door de veroordeelde begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 11 oktober 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 57, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1A en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 11 oktober 2013, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2016.