ECLI:NL:RBNNE:2016:2376

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
18.930404-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in een professionele kwekerij met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten in een professionele kwekerij. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.G. Cantarella, verscheen op de terechtzitting van 9 februari 2016. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. N. Mook. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het telen en aanwezig hebben van hennepplanten en het illegaal afnemen van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat het eerste feit bewezen was, terwijl het tweede feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de politie, waarin de bevindingen van de hennepkwekerij waren vastgelegd. De verdachte had ongeveer 3650 hennepplanten en 984 hennepstekken aanwezig gehad, wat in strijd was met de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen was. De uitspraak benadrukt de ernst van de hennepteelt en de gevolgen daarvan voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930404-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 februari 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 09 februari 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Cantarella, advocaat te ‘s-Gravenhage.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Mook.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in op of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 05 november 2013 te [pleegplaats] , gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) (telkens) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal)
- ongeveer 3650 hennepplanten en/of
- ongeveer 984 hennepstekken,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2. hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 12 juni 2012 tot en met 5 november 2013 te [pleegplaats] , gemeente Noordenveld,(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [energiebedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Feit 2
De rechtbank acht met de raadsman het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Verdachte heeft aangegeven dat hij niet wist dat er illegaal stroom werd afgenomen. Hij ging ervan uit dat het aggregaat dat was geplaatst, de hennepkwekerij van stroom voorzag te meer nu in de meterkast geen veranderingen waren aangebracht.
In het dossier ontbreken aanknopingspunten die het standpunt van verdachte weerspreken.
Gelet hierop ontbreekt het wettige bewijs dat verdachte al dan niet in vereniging elektriciteit heeft gestolen in de ten laste gelegde periode.
Feit 1
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de openbare terechtzitting van 09 februari 2016;
2. een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij [1] d.d. 7 november 2013, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 05 november 2013 te [pleegplaats] , gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres] in totaal
- ongeveer 3650 hennepplanten en
- ongeveer 984 hennepstekken,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte op een dusdanige wijze bij de kwekerij betrokken is geweest dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte met een ander of anderen hennepplanten heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt.
Verdachte heeft erkend dat hij een hennepkwekerij aanwezig heeft gehad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot:
12 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts dat de rechtbank een beslissing zal nemen ten aanzien van het beslag en dat de vordering van de benadeelde partij [energiebedrijf] zal worden toegewezen.
De verdedigingheeft gepleit voor vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde. Voor het onder 1 ten laste gelegde dient de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Eventueel aan te vullen met een taakstraf.
De vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing dan wel dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in de vordering in verband met een te zware belasting van het strafproces.
De rechtbankheeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een zeer omvangrijk aantal hennepplanten aanwezig gehad in een zeer professionele kwekerij. De kwekerij is aangetroffen in een door verdachte gehuurde woning. Door dat toe te staan heeft verdachte er toe bijgedragen dat het criminele circuit rond hennepteelt in stand blijft. De rechtbank rekent verdachte dat in hoge mate aan.
Verdachte heeft aangegeven dat hij door druk van derden er toe gekomen is om de kwekerij in zijn woning toe te staan. Verdachte heeft dat echter op geen enkele wijze aannemelijk kunnen of willen maken zodat de rechtbank daar geen rekening mee houdt.
De oriëntatiepunten voor de straftoemeting laten zien dat bij een hoeveelheid planten tussen de 500 en 1000 stuks als uitgangspunt kan gelden een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In onderhavige zaak zijn ruim 4600 planten aangetroffen.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie in beginsel toewijsbaar waarbij de officier van justitie rekening heeft gehouden met het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor een Opiumwet delict.
Verdachte zal van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken hetgeen de rechtbank er toe brengt de eis van de officier van justitie te matigen.

In beslag genomen goederen

De officier van justitie heeft de verbeurd verklaring gevorderd van een onder verdachte in beslag genomen aggregaat. Op dit voorwerp is door de officier van justitie beslag gelegd als bedoeld in artikel 94a lid 2 Sv.
Gelet hierop zal de rechtbank niet de verbeurdverklaring van het aggregaat uitspreken nu nog geen beslissing is genomen in de ontnemingsprocedure.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat met betrekking tot de in beslag genomen goederen genoemd in het dossier op pagina 102 en 103 van het dossier de verbeurdverklaring zal worden uitgesproken.
De rechtbank zal de vordering op de punt afwijzen nu onvoldoende duidelijk is om welke goederen het gaat omdat een deel van de in beslag genomen goederen reeds is vernietigd.

Benadeelde partij

[energiebedrijf] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 Een gevangenisstraf voor de duur van
9 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij [energiebedrijf] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie aangaande het beslag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mrs. E. Läkamp en J. van den Bosch, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2016.

Voetnoten

1.pag. 97 ev van het dossier