ECLI:NL:RBNNE:2016:2351

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
18.830289-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en vernielingen met een ploertendoder

Op 12 februari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, vernielingen en het voorhanden hebben van een wapen, te weten een ploertendoder. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De feiten vonden plaats op 15 oktober 2015, toen de verdachte de eigenaar van een café aanviel met een ploertendoder, nadat hij eerder uit het café was gezet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet en met een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft gehandeld, maar dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. Daarnaast heeft de verdachte op 24 september 2015 vernielingen gepleegd in een speelhal. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, afgewezen en in plaats daarvan een lagere straf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder emotionele problemen en de zorg voor een minderjarige dochter. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [bedrijf 2], voor de geleden schade door de vernielingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830289-15
ad informandum gevoegd parketnummer 18/830289-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 februari 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 oktober 2015 te [pleegplaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, en na al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
[slachtoffer] met een ploertendoder en/of een barkruk, althans met een hard voorwerp, (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 oktober 2015 te [pleegplaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, en na al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] met een ploertendoder en/of een barkruk, althans met een hard voorwerp, (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 oktober 2015 te [pleegplaats 1] , [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] met een ploertendoder en/of een barkruk, althans met een hard voorwerp, (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
2.
hij op of omstreeks 24 september 2015 te [pleegplaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk (in [speelhal] ) een of meer ruiten en/of een of meer speelautomaten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1. primair (poging tot doodslag) en 2. ten laste gelegde kan worden bewezen. Met betrekking tot het onder 1. primair ten laste gelegde heeft zij in het bijzonder aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet op het overlijden van [slachtoffer] heeft gehad door hem met een ploertendoder op zijn hoofd te slaan. Hiertoe heeft de officier van justitie onder meer verwezen naar de aangifte van [slachtoffer] , het proces-verbaal van bevindingen over de camerabeelden en de ter terechtzitting getoonde beelden.
De officier van justitie heeft betoogd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat verdachte voor dat deel van het onder 1. primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake was van voorbedachte raad. Daarnaast heeft hij gesteld dat verdachte per ongeluk het hoofd van aangever [slachtoffer] heeft geraakt. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij boos was en [slachtoffer] op de schouder wilde raken. Volgens de raadsman was verdachtes handeling enkel gericht op het afschrikken van aangever en had verdachte aldus geen opzet op het doden van [slachtoffer] .
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1. primair:
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 januari 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 oktober 2015 was ik in [café] te [pleegplaats 1] aanwezig. Ik heb met een ploertendoder [slachtoffer] geslagen. Ik heb daarmee ook zijn hoofd geraakt. Ook heb ik een barkruk naar hem gegooid.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015364059, gesloten op
13 december 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal van verhoor aangever, nummer 2015301069-32, d.d.
10 december 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 13 - 15, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ken [verdachte] als vaste klant van mijn [café] .
Ik ben naar [café] gegaan. Na 10 minuten hoorde ik van een klant dat [verdachte] weer binnen was gekomen. Ik stond in de keuken. Ik liep met mijn telefoon in mijn hand het café in. Ik zag [verdachte] staan. Hij stond op de hoek van de bar. Ik zag aan zijn gezichtsuitdrukking dat hij boos, agressief, gek was. Ik hoorde dat [verdachte] schreeuwde. Ik zag dat [verdachte] druk was met handgebaren. Ik stond samen met [getuige] achter de bar.
Ik zag dat [verdachte] naar me toe liep. Ik zag dat [verdachte] een slaande beweging maakte richting mij. Ik weerde de slaande beweging van [verdachte] af met mijn rechter onderarm. Ik voelde pijn; ik wist dat ik met iets hards geraakt was. Het was een hard voorwerp. Ik riep tegen [verdachte] : Doe normaal. Ik zag dat [verdachte] met kracht slaande bewegingen op mij maakte. Ik voelde telkens pijn. Ik zag bij de tweede slaande beweging dat [verdachte] mij sloeg met een ploertendoder. Ik herken het wapen. Ik vond het een angstig moment. Ik merkte opeens dat ik op de grond lag, ik voelde bloed stromen uit mijn hoofd. Ik voelde pijn aan mijn hoofd. Nadat ik op de grond lag heb ik weinig mee gekregen.
Ik zag dat [verdachte] wegging, ik heb dat niet bewust meegekregen hoe dat ging. Ik was erg duizelig en niet helder van geest en voelde toen de pijn, ik voelde bloed stromen.
Ik ben vanmorgen op [locatie] geweest, hier zit de dokterspost. Ik ben behandeld aan mijn hoofd. Ik zag dat ze de wond op mijn hoofd schoonmaakten en gelijmd hebben. De hoofdwond is ca. 3 cm breed.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer 2015301069-6, d.d.
15 oktober 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 31 - 33, zakelijk weergegeven, inhoudende de bevindingen van [verbalisant] :
Op donderdag 15 oktober 2015 heb ik, verbalisant, de beelden bekeken welke aangever [slachtoffer] heeft aangeleverd.
Ik zag op deze beelden het volgende.
Om 00.54:36 uur zie ik dat de verdachte het café binnenkomt. Ik zie dat de verdachte meteen een barkruk pakt en deze met kracht tegen het raam gooit. Ik zie dat de barkruk door het raam heen gaat en in het stukke raam blijft hangen.
Ik zie vervolgens dat de verdachte in opgefokte houding richting de bar loopt. Ik zie dat hij zijn borst naar voren steekt en zijn armen wijd langs zijn lichaam houdt. Ik zie dat de verdachte verder loopt naar de zijkant van de bar, die toegang geeft tot de ruimte achter de bar.
Ik zie vervolgens dat er een man uit de voorraadkamer achter de bar vandaan komt en bij de toegang komt waar de verdachte staat. Deze man blijkt later aangever [slachtoffer] te zijn.
Om 00.54:48 uur zie ik dat de verdachte zijn linkerhand, naar zijn rechterhand brengt. Ik zie vervolgens dat de verdachte een lang voorwerp in zijn handen heeft. Kennelijk had de verdachte zojuist het voorwerp in zijn hand uitgevouwen. Het is mij ambtshalve bekend dat dit wapen een zogenaamde ploertendoder betreft. Ik herken deze op de beelden ook als zodanig.
Om 00.54:52 uur zie ik dat de verdachte met de ploertendoder twee keer slaat in de richting van de aangever. Ik zie dat de aangever de klappen probeert af te weren met zijn armen.
Vervolgens slaat de verdachte de aangever voor een derde keer met de ploertendoder. Ik zie dat de aangever op zijn hoofd geraakt wordt en door zijn benen zakt. Ik zie dat de aangever in een hoek achter de bar op de grond ligt.
Ik zie vervolgens dat de verdachte een barman, welke naast aangever achter de bar stond opzij duwt en nogmaals met de ploertendoder op de aangever inslaat, terwij1 deze op de grond ligt. Ik zie dat de aangever deze slag afweert met zijn benen.
Ik zie vervolgens dat de verdachte de ploertendoder op de bar gooit en vervolgens een barkruk pakt, welke achter de bar op de grond ligt.
Om 00.55:03 uur zie ik dat de verdachte de barkruk hoog boven zijn hoofd houdt en met kracht met de barkruk op de aangever inslaat, die nog steeds op de grond ligt. Ik zie dat de aangever de barkruk met zijn voeten kan opvangen. Vervolgens zie ik dat de verdachte de barkruk met kracht naar de aangever gooit. Ik zie dat de aangever de barkruk met zijn voeten af kan weren en dat de barkruk naast de aangever, welke nog steeds op de grond ligt, terecht komt.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1. primair:
Op 15 oktober 2015 is verdachte [café] uitgezet vanwege een incident. Op een zeker moment is verdachte het café weer binnengegaan. Nadat hij met een barkruk een ruit van het café heeft vernield, is hij naar de bar gelopen. Achter de bar heeft verdachte aangever [slachtoffer] , de eigenaar van het café, aangetroffen. Verdachte is toen op [slachtoffer] afgelopen. Met een ploertendoder in zijn hand heeft verdachte enkele keren slaande bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer] , waarbij hij het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt. [slachtoffer] is hierna op de grond gevallen. Als gevolg van de klap heeft [slachtoffer] een hoofdwond opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake was van voorbedachte raad.
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer dat de verdachte het slachtoffer per ongeluk heeft geraakt met de ploertendoder. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de ter terechtzitting getoonde camerabeelden van het incident dat verdachte gericht in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat het toepassen van het hiervoor omschreven geweld op het hoofd van een persoon, een onderdeel van het lichaam dat zeer kwetsbare plekken bevat, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat deze persoon daardoor zal komen te overlijden.
Het met een ploertendoder slaan tegen het hoofd, is naar het oordeel van de rechtbank zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat hiermee een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bestond. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 januari 2016;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte nr. 2015279968-1, d.d. 28 september 2015, opgenomen op p. 58 e.v. van voornoemd zaaksdossier, inhoudende de verklaring van [aangever] namens [speelhal] en [bedrijf 1] .
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 15 oktober 2015 te [pleegplaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, [slachtoffer] met een ploertendoder en een barkruk, met kracht op/tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 24 september 2015 te [pleegplaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk in [speelhal] ruiten en een of meer speelautomaten, toebehorende aan [bedrijf 1] , heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair Poging tot doodslag;
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen en onbruikbaar maken.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de oplegging van de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht en ambulante behandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft allereerst gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds doorgebrachte voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstaf. Daarnaast heeft hij betoogd dat naast de door hem voorgestelde gevangenisstraf een forse taakstraf kan worden opgelegd.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet een gewelddadige persoon is. De onderhavige delicten betreffen incidenten die mede ingegeven zijn door moeilijke privéomstandigheden van de verdachte op dat moment. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het feit dat het slachtoffer van het geweldsincident uit eigen beweging zijn aangifte heeft ingetrokken, strafverlagende werking moet hebben.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 3 december 2015, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 december 2015, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, vernielingen en het voorhanden hebben van een wapen, te weten een ploertendoder.
Op 15 oktober 2015 heeft verdachte de eigenaar van een café aangevallen en hem met voornoemde ploertendoder op zijn hoofd geslagen omdat verdachte het café was uitgezet. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte een ruit van het café vernield.
Op 24 september 2015 heeft verdachte vernielingen gepleegd in [speelhal] . Verdachte heeft daarbij ruiten van een kassabalie stukgeslagen en twee speelautomaten beschadigd. Verdachte heeft hierbij geen respect gehad voor andermans eigendommen en de vernielingen hebben voor de slachtoffers schade en overlast opgeleverd.
Gelet in het bijzonder op het geweldsdelict acht de rechtbank als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 20 en 30 maanden van toepassing.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het gedrag van verdachte deels is ingegeven door het verlies van zelfbeheersing, hetgeen mogelijk is veroorzaakt door opgekropte emoties van verlies en slecht nieuws rondom zijn vriendin. In de periode voorafgaand aan de onderhavige delicten is de moeder van verdachte overleden en is zijn vriendin gediagnosticeerd met baarmoederhalskanker. Ten tijde van de delicten vond verdachte dat hem onrecht werd aangedaan. Hij beschikte niet over het vermogen om alternatieven in te zetten en heeft toen agressie toegepast. Verdachte ontkent een gokprobleem te hebben. Hij heeft wel financiële problemen, hetgeen een criminogene factor is omdat dit tot stress kan leiden.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld. Onderzoek en behandeling naar eventuele gokproblematiek, omgaan met emoties en agressieregulatie zijn geïndiceerd om de recidivekans te verlagen. Geadviseerd wordt de oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden van meldplicht en ambulante behandeling voor emotie- en agressieregulatieproblematiek en gokproblematiek.
Gebleken is dat verdachte de zorg draagt voor een inwonende minderjarige dochter.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om van het uitgangspunt van straftoemeting af te wijken. Alles afwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren. Aan de voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden van meldplicht en ambulante behandelverplichting worden opgelegd. Daarnaast zal een taakstraf van 240 uren worden opgelegd.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een ploertendoder, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het onder 1. primair bewezen verklaarde met behulp daarvan is begaan en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 2 bewezen verklaarde)

Benadeelde partij
[persoon] heeft zich namens [bedrijf 2] voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door voornoemde BV geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 2.086,32 aan materiële schade, welke bestaat uit de posten "schade aan speelautomaat" ad € 1.923,90 (€ 1.590,- + BTW) en "herstel glasschade balie" ad € 162,42 (€ 134,23 + BTW).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
De rechtbank zal de schade toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.724,23. Dit bedrag betreft de gestelde schade exclusief BTW. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Voor wat betreft de gevorderde BTW zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de benadeelde partij een commerciële rechtspersoon is en gesteld noch gebleken is dat zij dit bedrag niet kan verrekenen.
Gelet op voornoemde rechtspersoonlijkheid van de benadeelde partij acht de rechtbank de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel niet aangewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 45, 57, 287, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
120 dagenzal worden toegepast.
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de polikliniek van Verslavingszorg Noord-Nederland of een instelling voor soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens de zorginstelling/behandelaar aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn emotie- en agressieregulatieproblematiek en gokprobleem.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.724,23 (zegge: duizend zevenhonderdvierentwintig euro en drieëntwintig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen ploertendoder.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2016. mr. A.G.D. Overmars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.