ECLI:NL:RBNNE:2016:2347

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
18.820233-15 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak van hennepteelt

Op 22 januari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Groningen, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/820233-15. De rechtbank behandelde een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een bedrag van € 99.141,60. De verdachte was eerder vrijgesproken van het medeplegen van hennepteelt, wat de basis vormde voor de vordering van de officier van justitie. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de vordering moest worden afgewezen, gezien de vrijspraak in de hoofdzaak.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen grondslag was voor de oplegging van een verplichting tot betaling van het gevorderde bedrag. Aangezien de verdachte was vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, was er geen basis voor het vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft daarom de vordering tot ontneming afgewezen. Deze beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820233-15 (vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel)
raadsman: mr. L.A.A. Ongenae

beslissing van de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken d.d.

22 januari 2016 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 januari 2016.

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op 7 december 2015 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag zal vaststellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 99.141,60 ter ontneming van het in de zaak met parketnummer
18/820233-15 voortvloeiende wederrechtelijk verkregen voordeel.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen, nu hij in de hoofdzaak vrijspraak van het ten laste gelegde heeft bepleit.

Beoordeling

De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 22 januari 2016, gewezen onder parketnummer 18/820233-15, vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Gelet hierop is er geen grondslag voor de oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Om die reden zal de rechtbank de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mrs. H.L. Stuiver en
S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 januari 2016.