ECLI:NL:RBNNE:2016:2346

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
18.820232-15 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een bedrag van € 2.500,- dat de officier van justitie heeft gevorderd van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2016.

De officier van justitie heeft op 7 december 2015 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen. De verdediging heeft echter aangevoerd dat het voordeel op € 2.500,- kan worden vastgesteld, maar dat hierop een door de verdachte betaalde factuur van € 4.944,28 aan een energiemaatschappij in mindering moet worden gebracht, wat zou resulteren in een negatief voordeel.

De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte in aanmerking genomen, waarin hij aangaf dat hij een hennepkwekerij had en per oogst € 500,- ontving. De rechtbank concludeert dat de verdachte inderdaad wederrechtelijk voordeel heeft genoten, maar dat de gemaakte kosten voor elektriciteitsverbruik hoger zijn dan het genoten voordeel. Daarom heeft de rechtbank het ontnemingsbedrag vastgesteld op nihil en de vordering van de officier van justitie afgewezen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820232-15 (vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel)
raadsman: mr. W.G. ten Have

beslissing van de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken d.d.

22 januari 2016 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
hierna ook: [veroordeelde] .
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 januari 2016.

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op 7 december 2015 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag zal vaststellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.500,- ter ontneming van het in de zaak met parketnummer 18/820379-14 voortvloeiende wederrechtelijk verkregen voordeel.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden vastgesteld op € 2.500,-. Op dat voordeel dient de door verdachte aan [energiemaatschappij] betaalde factuur ter hoogte van € 4.944,28 in mindering te worden gebracht. Dit zo zijnde ontstaat er een negatief voordeel. De vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen.

Beoordeling

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het volgende bewijsmiddel:
De door [veroordeelde] als verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2016 afgelegde verklaring, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had een hennepkwekerij in mijn woning. Er is vijf keer geoogst. Per oogst kreeg ik
€ 500,-.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 22 januari 2016 in de zaak met parketnummer 18/820379-14 veroordeeld ter zake het medeplegen van aanwezig hebben van hennep.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van bovenstaand bewijsmiddel het oordeel dat het aannemelijk is dat veroordeelde door middel van het begaan van het feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en dat dit voordeel moet worden geschat op € 2.500,-. De rechtbank zal dit bedrag ook vaststellen.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat veroordeelde kosten heeft gemaakt ten behoeve van de hennepkwekerij, bestaande uit kosten voor elektriciteitsverbruik. Uit een ter zitting door de raadsman overgelegde kopie van een bankafschrift blijkt dat veroordeelde een bedrag van € 4.944,28 aan [energiemaatschappij] heeft voldaan.
Nu dit laatste bedrag hoger is dan het genoten voordeel stelt de rechtbank de terugvordering vast op nihil.
Gelet hierop zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op nihil;
- wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mrs. H.L. Stuiver en
S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 januari 2016.