ECLI:NL:RBNNE:2016:2342

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
18.820233-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hennepteeltzaak na gebrek aan bewijs van medeplegen

Op 22 januari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt. De zaak kwam voor de meervoudige kamer na een terechtzitting op 8 januari 2016. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. L.A.A. Ongenae, werd beschuldigd van het telen en/of aanwezig hebben van een groot aantal hennepplanten in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 8 oktober 2014 in de gemeente Oldambt. Het openbaar ministerie voerde aan dat het ten laste gelegde wettig kon worden bewezen op basis van verklaringen van medeverdachten, die stelden dat de verdachte een grote rol had gespeeld in de hennepkwekerij.

De verdediging betoogde echter dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat, hoewel de medeverdachten de verdachte impliceren, er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte alleen of in nauwe samenwerking met anderen had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte niet als medepleger kon worden gekwalificeerd, vooral omdat hij zijn betrokkenheid ontkende en stelde dat hij enkel advies had gegeven vanuit zijn expertise als growshophouder.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennepplanten. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. L.H.A.M. Voncken, samen met mrs. H.L. Stuiver en S. Zwarts, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/820233-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
22 januari 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 januari 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.A.A. Ongenae, advocaat te Paterswolde.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Super.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 t/m 8 oktober 2014 te [pleegplaats] , gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, telkens opzettelijk, meermalen heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de woning [adres] ) een hoeveelheid die van (in totaal) ongeveer 326, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig kan worden bewezen op grond van de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het wettig bewijs is voorts overtuigend, nu de verklaringen van de medeverdachten op hoofdlijnen overeen komen en [medeverdachte 1] niet alleen verdachte, maar ook zichzelf belast.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak
Aan de verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, schuldig heeft gemaakt aan het telen dan wel aanwezig hebben van hennepplanten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte enige bemoeienis heeft gehad met het telen en de aanwezigheid van hennepplanten op het adres [adres] te [pleegplaats] . Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte dit feit alleen heeft gepleegd dan wel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer medeverdachten. Weliswaar geven medeverdachten aan dat verdachte een grote rol heeft gespeeld in de hennepkwekerij zoals in hun woning aangetroffen, maar verdachte ontkent een dergelijk aandeel. Hij heeft aangegeven vanuit zijn deskundigheid als growshophouder en als kennis van medeverdachten aan medeverdachten wel advies te hebben gegeven. De rechtbank is, op basis van de summiere inhoud van het dossier echter niet tot de overtuiging gekomen dat de rol van verdachte op basis hiervan als medepleger kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mrs. H.L. Stuiver en
S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2016.