ECLI:NL:RBNNE:2016:2300

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
4792651 / AR VERZ 16-25 en 4869870 / AR VERZ 16-50
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens onaanvaardbaar gedrag van de werknemer en de gevolgen daarvan voor de werkgever

In deze zaak heeft Hago Rail Services B.V. een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [A], die sinds 1 juli 2012 in dienst was. De ontbinding werd aangevraagd op basis van artikel 7:671b lid 1 BW, omdat [A] zich onacceptabel had gedragen op de werkvloer, wat leidde tot een vertrouwensbreuk met de werkgever. De werknemer had zich eerder ziek gemeld en was gedwongen opgenomen in een GGZ-instelling. Hago Rail Services stelde dat de werknemer niet meer op de locaties van hun opdrachtgever, Nedtrain, mocht werken, waardoor herplaatsing niet mogelijk was. De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop zorgvuldig bekeken, inclusief de psychische problemen van [A] en de gevolgen daarvan voor zijn gedrag. De kantonrechter oordeelde dat het gedrag van [A] niet volledig aan hem kon worden verweten, gezien zijn psychische toestand. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie die de ontbinding rechtvaardigde. Uiteindelijk werd het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met een transitievergoeding van € 2.059,79 voor [A]. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 4792651 / AR VERZ 16-25 en 4869870 / AR VERZ 16-50
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:671b lid 1 BW d.d. 6 april 2016
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hago Rail Services B.V.,
statutair gevestigd te Heerlen en mede kantoorhoudende te Hilversum,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R.M. Dessaur, advocaat te Amsterdam,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. H.J.A. van Dijk, jurist bij FNV.
Partijen zullen hierna Hago Rail Services en de [A] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Hago Rail Services heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ingekomen ter griffie op 4 februari 2016. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder zaak-/rolnummer 4792651 / AR VERZ 16-25. [A] heeft op 2 maart 2016 een verweerschrift ingediend. [A] heeft zich tegen het verzoek verzet. Indien het verzoek zal worden toegewezen heeft [A] verzocht een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen. Dit als zelfstandig (voorwaardelijk) tegenverzoek aangemerkt verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder zaak-/rolnummer 4869870 / AR VERZ 16-50.
1.2.
Op 9 maart 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Hago Rail Services bij brief van 4 maart 2016 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Hago Rail Services is een onderneming die zich bezighoudt met specialistische schoonmaak van treinen en stations ten behoeve van haar opdrachtgever, Nedtrain.
2.2.
[A] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 juli 2012 in dienst getreden bij Hago Rail Services krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De laatste functie die [A] vervulde, is die van medewerker schoonmaakonderhoud transportmiddelen III, met een salaris van € 1.509,00 bruto per vier weken, exclusief een vakantietoeslag van 8%.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO in de Schoonmaak- en het Glazenwassersbedrijf van toepassing.
2.4.
[A] houdt zich, samen met zijn collega’s bezig met het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden in en op de treinen van Nedtrain.
2.5.
Bij brieven van 25 juni 2014 en 30 juni 2014 heeft Hago Rail Services [A] erop gewezen dat hij reeds langere tijd zonder berichtgeving niet op het werk is verschenen en dat het niet is gelukt in contact met hem te komen. [A] is verzocht de werkzaamheden per direct weer te hervatten.
2.6.
Op 3 juli 2014 heeft [A] zich ziek gemeld. [A] is, hoewel hem dat meerdere malen schriftelijk is verzocht niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen.
2.7.
Op 11 augustus 2014 heeft [A] contact opgenomen met een medewerker van Hago Rail Services. Vervolgens heeft Hago Rail Services bij brief van 12 augustus 2014 [A] verzocht contact op te nemen met zijn leidinggevende en is hij opgeroepen voor een gesprek.
2.8.
Bij brief van 15 augustus 2014 heeft Hago Rail Services aan [A] een officiële waarschuwing gegeven wegens onrechtmatige afwezigheid. [A] is nogmaals verzocht contact op te nemen met Hago Rail Services.
2.9.
Op 19 augustus 2014 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [A] en Hago Rail Services, waarbij de door [A] eerder aangegeven beëindiging van het dienstverband aan de orde is gekomen. Hetgeen is besproken, is vastgelegd in de brief van 19 augustus 2014.
2.10.
[A] is op 20 augustus 2014 zonder aankondiging op de werklocatie te Groningen verschenen. Hier heeft hij een collega aangesproken vanwege een gestelde geldlening en aangegeven dat hij het geleende geld direct terug wilde hebben. Later is gebleken dat [A] op dat moment een klauwhamer in de achterzak van zijn broek had.
2.11.
In de nacht van 20 augustus 2014 is [A] weer op de werkplek verschenen. Hij is daar door de politie opgehaald en vervolgens in een GGZ-instelling opgenomen. [A] heeft daar enige maanden een interne behandeling ondergaan. Deze verplichte opname is in de rechterlijke beslissing van 18 augustus 2014 opgelegd.
2.12.
Nedtrain is door Hago Rail Services in augustus 2014 op de hoogte gebracht van deze gebeurtenissen en er is door Hago Rail Services melding van gemaakt bij de politie.
2.13.
Op 1 mei 2015 is [A] op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen. Volgens de bedrijfsarts kon [A] zijn eigen werk weer (gefaseerd) hervatten en werd hij volledig arbeidsgeschikt beschouwd.
2.14.
In het daarop volgende gesprek op 12 mei 2015 heeft Hago Rail Services aan [A] kenbaar gemaakt dat zij op dat moment geen mogelijkheid had of zag om nog met [A] verder te gaan vanwege de veiligheid en het gemis aan vertrouwen. Tevens is [A] een outplacementtraject aangeboden. Eén en ander is vastgelegd in de brief van 12 mei 2015.
2.15.
Bij brief van 11 juni 2015 heeft [A] laten weten niet akkoord te gaan met het voorstel voor een outplacementtraject, maar te willen re-integreren volgens het advies van de bedrijfsarts.
2.16.
Hago Rail Services heeft daaropvolgend bij het UWV toestemming verzocht tot het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met [A] . Bij beslissing van 4 augustus 2015 heeft het UWV de gevraagde toestemming geweigerd, omdat volgens het UWV nog onvoldoende was gebleken dat de arbeidsrelatie tussen Hago Rail Services en [A] ernstig en duurzaam verstoord was geraakt en herstel daarvan nog niet was onderzocht.
2.17.
Hago Rail Services heeft naar aanleiding daarvan een extern mediationtraject opgestart. Dit heeft echter niet tot een oplossing geleid.
2.18.
[A] is een procedure gestart tot wedertewerkstelling. Inmiddels is de conclusie van antwoord in deze zaak genomen.
2.19.
Bij brief van 4 maart 2016 heeft Nedtrain aan Hago Rail Services kenbaar gemaakt dat een medewerker van NS en reizigers getuige waren van het voorval op 20 augustus 2014. Zij heeft aangegeven dat dergelijk gedrag voor haar niet toelaatbaar is en ook niet representatief is voor NS richting haar reizigers. Nedtrain heeft Hago Rail Services laten weten te hebben besloten de betrokken medewerker (zijnde [A] ) niet meer toe te staan voor haar organisatie op een van haar locaties werkzaam te laten zijn.

3.Het verzoek

3.1.
Hago Rail Services heeft primair verzocht de arbeidsovereenkomst met [A] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Subsidiair heeft zij verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden ingevolge artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW en meer subsidiair ingevolge artikel 7:669 lid 3, onderdeel h BW.
3.2.
Primair heeft Hago Rail Services gesteld dat sprake is van – kort gezegd – verwijtbaar handelen van [A] waardoor van Hago Rail Services redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [A] heeft zich al langer gedurende de loop van de arbeidsovereenkomst geenszins gedragen al een goed werknemer. [A] houdt zich niet aan de instructies van Hago Rail Services, terwijl dit gezien de omgeving waarin [A] werkt, van groot belang is. Op 20 augustus 2014 is [A] onaangekondigd op het werk verschenen en heeft een collega aangesproken vanwege een geldlening. Hij heeft deze collega ernstig (verbaal) bedreigd. De situatie was die dag zeer beangstigend en collega’s van [A] hebben ingegrepen om verdere escalatie te voorkomen. De collega’s hebben dit direct gemeld aan Hago Rail Services en aangegeven dat zij zich zorgen maakten over de veiligheid van zichzelf en anderen rond en op de werkplek.
3.3.
Nedtrain heeft aan Hago Rail Services duidelijk gemaakt dat zij [A] niet langer toestaat om op een van haar locaties als schoonmaker werkzaam te mogen zijn. Omdat Hago Rail Services slechts één opdrachtgever heeft is het onmogelijk [A] weer enige vorm van arbeid te laten hervatten. Herplaatsing is daardoor ook niet mogelijk. Hago Rail Services heeft een outplacementtraject aangeboden, maar dit is door [A] geweigerd.
3.4.
Het optreden van [A] werd als zodanig ernstig beschouwd dat dit een reden voor ontslag op staande voet opleverde. Aangezien Hago Rail Services kort daarvoor had vernomen dat [A] vanwege zijn psychische gesteldheid verplicht moest worden opgenomen en dit nog niet was gebeurd, heeft Hago Rail Services besloten het ontslag nog niet aan te zeggen.

4.Het verweer

4.1.
[A] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Er is tussen partijen een langdurig traject geweest waarbij [A] steevast heeft aangegeven dat hij na zijn periode van psychische problemen weer terug wil keren op zijn werk. Tot het intreden van zijn psychische problemen heeft [A] zijn werkzaamheden naar volle tevredenheid verricht. De problemen die ontstonden hadden een direct verband met de psychische problematiek die hebben geleid tot een gedwongen opname in een GGZ-instelling. [A] kan zich van het voorval niets meer herinneren. Hago Rail Services heeft geen (serieuze) pogingen ondernomen om te bezien of werkhervatting mogelijk zou zijn. Door zijn ziekte kan [A] zijn handelen niet worden verweten. Er is geen sprake van een verstoorde arbeidsrelatie. Hago Rail Services heeft niet onderbouwd dat de verhouding tussen [A] en zijn collega’s onherstelbaar zou zijn beschadigd. De ‘h-grond’ is in het geheel niet uitgewerkt. Bovendien is deze grond slechts voor zeer uitzonderlijke gevallen die niet onder één van de andere gronden vallen.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [A] (subsidiair) om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [A] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
Hago Rail Services heeft primair aangevoerd dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het verwijtbaar handelen van [A] . Voor een succesvol beroep op deze grond is vereist dat [A] schuld heeft aan het handelen en hem dat derhalve kan worden aangerekend. Dit impliceert ook dat het voor [A] duidelijk moet zijn geweest dat bepaald gedrag door Hago Rail Services niet geaccepteerd zou worden. Naar het oordeel van de kantonrechter staat niet vast dat het handelen van [A] hem kan worden aangerekend. Op het moment dat [A] zijn collega heeft aangesproken was bij hem sprake van psychische problemen (een psychose), reden waarom reeds bij beschikking van 18 augustus 2014 is bepaald dat [A] verplicht moet worden opgenomen in een GGZ-instelling. [A] is die nacht ook daadwerkelijk gedwongen opgenomen en is voor langere tijd behandeld. Het handelen van [A] kan om die reden niet aan hem worden verweten.
5.4.
Van een oncoöperatieve houding van [A] nadat hij weer arbeidsgeschikt is geacht door de bedrijfsarts is niet gebleken. [A] heeft weliswaar niet ingestemd met een outplacementtraject, maar dit heeft hij gedaan omdat hij weer aan het werk wilde in zijn eigen functie. Vervolgens is door Hago Rail Services een procedure bij het UWV gestart om de arbeidsovereenkomst met [A] te mogen opzeggen. Omdat dit is afgewezen heeft Hago Rail Services mediation opgestart. Dat dit niet tot resultaat heeft geleid kan niet aan [A] worden tegengeworpen, nu het de insteek van Hago Rail Services was om een einde aan de arbeidsovereenkomst te maken en [A] juist weer in zijn eigen functie aan het werk wilde.
5.5.
Subsidiair heeft Hago Rail Services gesteld dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter is van oordeel dat deze grond het verzoek niet kan dragen. In de zinsnede “zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren” ligt besloten dat de verstoring van de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam moet zijn. De kantonrechter is echter van oordeel dat hiervan niet is gebleken. [A] heeft zich weliswaar langere tijd niet als goed werknemer gedragen door zonder mededeling niet op zijn werk te verschijnen, maar zoals hierboven reeds is overwogen was er gedurende die periode sprake van een (opbouwende) psychose. Nadat [A] door de bedrijfsarts weer arbeidsgeschikt is bevonden heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden waarbij aan [A] is medegedeeld dat zij op dat moment geen mogelijkheid zag met [A] door te gaan vanwege veiligheid en gemis aan vertrouwen en omdat haar enige opdrachtgever kenbaar had gemaakt dat zij [A] niet meer op haar werklocaties wilde toelaten. Dat [A] vervolgens niet wilde meewerken aan het outplacementtraject en dat de mediation niet tot een oplossing heeft geleid, omdat [A] juist weer in zijn eigen functie aan het werk wilde, kan niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die
zodanigis dat van Hago Rail Services in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daar komt bij dat niet is gebleken dat de collega’s van [A] niet langer met hem zouden willen samenwerken. Dit is weliswaar door Hago Rail Services gesteld, maar dit is door [A] uitdrukkelijk betwist. Het had vervolgens op de weg van Hago Rail Services gelegen haar stelling op dit punt nader te onderbouwen. Dit heeft zij echter nagelaten.
5.6.
Meer subsidiair heeft Hago Rail Services gesteld dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een andere grond dan de onder de in artikel 7:669 lid 3, onderdeel a tot en met g BW genoemde omstandigheden, zijnde de ‘h-grond’. Deze ontslaggrond geldt als een vangnetbepaling voor omstandigheden die niet vallen onder de andere ontslaggronden maar wel van dien aard zijn dat van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De regering heeft benadrukt dat de h-grond niet behoort te worden gebruikt voor het repareren van een op één van de andere gronden onvoldoende onderbouwd ontslag of dat meerdere onvoldragen gronden bij elkaar worden genomen om tezamen een voldragen grond te vormen. Daarvan is in dit geval geen sprake. De kantonrechter merkt de omstandigheid die Hago Rail Services aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, dat haar enig opdrachtgever [A] niet meer wil toelaten op haar locaties, aan als andere dan de in artikel 7:669 lid 3 onder a tot en met g genoemde omstandigheden.
5.7.
Blijkens de brief van 4 maart 2016 van Nedtrain aan Hago Rail Services wil zij [A] niet meer toelaten op haar locaties om daar werkzaamheden te verrichten. Hago Rail Services heeft onweersproken gesteld dat Nedtrain reeds op de dag van het voorval door een eigen werknemer daarvan in kennis is gesteld. Pas daarna is zij door Hago Rail Services op de hoogte gebracht van het incident. De enkele omstandigheid dat de brief van Nedtrain pas op 4 maart 2016 aan Hago Rail Services is verzonden, maakt niet, zoals door [A] is aangevoerd, dat er sprake zou zijn van het samenspannen van Hago Rail Services en Nedtrain om tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [A] te komen. Nu Hago Rail Services onweersproken heeft gesteld dat Nedtrain haar enige opdrachtgever is, is het voor haar niet mogelijk [A] weer aan het werk te zetten in zijn eigen functie. Het is daardoor evenmin mogelijk [A] te herplaatsen in een andere (soortgelijke) functie of in een ander team. De werkzaamheden die verricht moeten worden vinden immers allemaal plaats op het terrein van Nedtrain. Er kan om die reden door Hago Rail Services geen invulling meer worden gegeven aan de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat het onder die omstandigheden van Hago Rail Services niet in redelijkheid kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Hago Rail Services zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 juni 2016.
5.9.
[A] heeft verzocht, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen.
5.10.
Ten aanzien van de transitievergoeding overweegt de kantonrechter als volgt. Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. [A] heeft dus in beginsel aanspraak op een transitievergoeding. Hago Rail Services heeft echter gesteld dat [A] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat daarom geen transitievergoeding in de rede ligt. Naar het oordeel van de kantonrechter is hier, zoals in ro. 5.3. en 5.4. reeds is overwogen, geen sprake van. Gelet op artikel 7:673 lid 2 BW bedraagt de transitievergoeding € 2.059,79. Hago Rail Services zal daarom worden veroordeeld tot betaling daarvan.
5.11.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of aan [A] een billijke vergoeding moet worden toegekend. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Zoals hiervoor reeds is overwogen is het voor Hago Rail Services niet mogelijk invulling te geven aan de arbeidsovereenkomst nu haar enige opdrachtgever [A] niet langer wil toelaten op haar locaties. Naar het oordeel van de kantonrechter is in een dergelijk geval geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
5.12.
De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om aan [A] een billijke vergoeding toe te kennen.
5.13.
De kantonrechter acht gezien de uitkomst van deze procedure termen aanwezig de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2016;
veroordeelt de Hago Rail Services tot betaling aan [A] van een transitievergoeding van € 2.059,79,
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 6 april 2016 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: mdh