ECLI:NL:RBNNE:2016:2293

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
18.670643-11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling in een VI-zaak met betrekking tot drugsdelict

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2016 een beslissing genomen over de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was eerder op 12 april 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan de tenuitvoerlegging op 14 december 2011 was gestart. Op 26 januari 2015 werd hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met de voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig zou maken aan strafbare feiten. Echter, op 9 september 2015 werd de veroordeelde aangehouden met een hoeveelheid drugs, wat leidde tot een vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Tijdens de zitting op 15 januari 2016 zijn de veroordeelde, zijn raadsman, een maatschappelijk werker en de officier van justitie gehoord. De raadsman pleitte voor een beperkte herroeping, wijzend op de jonge leeftijd van de veroordeelde en zijn motivatie om te veranderen. De officier van justitie hield echter vast aan de vordering tot herroeping, gezien de schending van de voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

De rechtbank overwoog dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden en dat een herroeping in beginsel gerechtvaardigd was. Echter, gezien de positieve ontwikkelingen in de hulpverlening en de jonge leeftijd van de veroordeelde, besloot de rechtbank tot een gedeeltelijke herroeping. De rechtbank gelastte dat de veroordeelde een gevangenisstraf van 150 dagen moet ondergaan, met aftrek van de periode die hij rechtens van zijn vrijheid was ontnomen in verband met de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/670643-11
VI-zaaknummer: 99/000162-42
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 29 januari 2016 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak van

[veroordeelde] ,

geboren te
[geboorteplaats] ( [land] )op [geboortedatum]
,
wonende te
[woonplaats],
thans verblijvende in [verblijfadres] ,
hierna te noemen veroordeelde.

Procesverloop

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Groningen d.d. 12 april 2012 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 14 december 2011 is gestart.
Veroordeelde is, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 26 januari 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zijn de bijzondere voorwaarden gesteld dat:
  • veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na invrijheidstelling zal melden bij het Leger des Heils Noord-Nederland, Damsterdiep 271, 9713 EE te Groningen;
  • veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij de reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • veroordeelde zich gedurende de proeftijd op zal laten nemen in het IMC, onderdeel van VNN, te Beilen, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij hij zich dient te houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
De rechtbank heeft bij beslissing van 20 mei 2015 de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen. De rechtbank heeft gelast dat een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen alsnog door veroordeelde moet worden ondergaan.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 10 september 2015 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.
Ter terechtzitting van 15 januari 2016 zijn veroordeelde, diens raadsman mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, [maatschappelijk werker]
en de officier van justitie mr. dr. P.H.S. van Rest gehoord.

Motivering

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, het proces-verbaal van de behandeling van de vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 11 september 2015 en de beschikking bevel schorsing voorwaardelijke invrijheidstelling van de rechter-commissaris in deze rechtbank d.d. 11 september 2015. Hieruit blijkt dat veroordeelde op 9 september 2015 met een hoeveelheid drugs is aangehouden door de politie.
De [deskundige 1] , heeft tijdens de zitting het een en ander toegelicht. De deskundige heeft - zakelijk weergegeven - naar voren gebracht hij door [deskundige 2] van de reclassering is benaderd om veroordeelde extra ambulante begeleiding te bieden. Veroordeelde kampt met problematiek op verschillende leefgebieden. In juni 2015 is de hulpverlening gestart. Veroordeelde had een verblijfplaats bij zijn moeder. Er waren echter moeilijkheden bij het aanvragen van een adres en bij het aanvragen van een DIGID-account. Hierdoor duurde het enige tijd voordat veroordeelde een uitkering kon aanvragen. Veroordeelde heeft toen de drugs aangenomen als noodoplossing.
Om in aanmerking te komen voor een uitkering moest veroordeelde eerst 4 weken solliciteren.
Hij had een uitnodiging van [bedrijf] gekregen om op gesprek te komen. Op het moment van aanhouding had hij een afspraak bij de sociale dienst. Zodra de uitkering geregeld was, zou hij op zichzelf gaan wonen. Ook op het gebied van scholing is het een en ander opgepakt. Veroordeelde wil een verkorte opleiding van 10 weken volgen bij de culinaire vakschool. Er was een afspraak met de school gemaakt. De taakstraf van 30 uren die nog openstaat zou veroordeelde gaan uitvoeren. Het leek net allemaal te gaan lopen. Veroordeelde is gemotiveerd om mee te werken aan hulpverlening. Wanneer veroordeelde vrij komt, moet hij gaan solliciteren en moet hij zich aanmelden voor een opleiding. Lukt het niet om een opleiding te vinden dan moet hij aan het werk. Doordat er een vaste contactpersoon is bij de sociale dienst kan de uitkering versneld worden aangevraagd.
Ter zitting heeft veroordeelde verklaard dat het aanwezig hebben van de drugs een domme actie was. Hij was eigenlijk op de goede weg. De uitkering was pas geregeld op de dag dat hij door de politie is aangehouden, hij had een voorschot ontvangen.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat conform de Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling bij een vordering herroeping acht moet worden geslagen op de aard van het nieuwe strafbare feit, de mate van recidive, de lengte van het resterende gedeelte van de voorwaardelijke invrijheidstelling en de gevolgen van een herroeping op de geldende bijzondere voorwaarden. In dat kader heeft hij betoogd dat veroordeelde niet eerder is veroordeeld voor een Opiumwetdelict en dat er dus geen sprake is van een ernstige mate van recidive. De raadsman heeft voorts opgemerkt dat een herroeping van 247 dagen zeer fors is. Het feit dat veroordeelde heeft gepleegd, het aanwezig hebben van verdovende middelen, is van geringe omvang en heeft ook een zeer beperkte impact. In dat licht bezien is een gehele herroeping niet op zijn plaats.
Veroordeelde kiest steeds de verkeerde oplossingen. Veroordeelde wil nu een normale toekomst. Hij snapt dat hij zal moeten veranderen en hij is hiertoe gemotiveerd. Ten slotte is de jonge leeftijd van veroordeelde van belang omdat je op jongere leeftijd gevoeliger bent voor groepsdruk, uiterlijkheden en snel geld. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de herroeping van de vordering voorwaardelijke invrijheidstelling te bepalen tot aan vandaag, 15 januari 2016, en voor het overige de voorwaardelijke invrijheidstelling in stand te laten.
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van het onderzoek ter zitting is komen vast te staan dat veroordeelde zich niet aan de algemene voorwaarde heeft gehouden door zich schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Veroordeelde wist aan welke voorwaarden hij zich moest houden en gelet op de eerdere gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling op 20 mei 2015 door deze rechtbank, wist veroordeelde ook wat de consequenties zouden zijn als hij zich niet aan de voorwaarden zou houden. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in beginsel op zijn plaats is.
Uit het positieve verslag van [deskundige 1] ter zitting is echter naar voren gekomen dat veroordeelde een aantal stappen in de goede richting heeft gemaakt en dat hij gemotiveerd is om zich intensief te laten begeleiden door de (reeds opgestarte) hulpverlening. Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de jonge leeftijd van verdachte zal de rechtbank volstaan met een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank heeft gelet op artikel 15i van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe;
- gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel door veroordeelde moet worden ondergaan;
- bepaalt dat van deze periode 140 dagen zullen worden afgetrokken, zijnde de periode welke veroordeelde rechtens van zijn vrijheid is ontnomen geweest in verband met de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2016.