In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2016 een beslissing genomen over de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was eerder op 12 april 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan de tenuitvoerlegging op 14 december 2011 was gestart. Op 26 januari 2015 werd hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met de voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig zou maken aan strafbare feiten. Echter, op 9 september 2015 werd de veroordeelde aangehouden met een hoeveelheid drugs, wat leidde tot een vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Tijdens de zitting op 15 januari 2016 zijn de veroordeelde, zijn raadsman, een maatschappelijk werker en de officier van justitie gehoord. De raadsman pleitte voor een beperkte herroeping, wijzend op de jonge leeftijd van de veroordeelde en zijn motivatie om te veranderen. De officier van justitie hield echter vast aan de vordering tot herroeping, gezien de schending van de voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank overwoog dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden en dat een herroeping in beginsel gerechtvaardigd was. Echter, gezien de positieve ontwikkelingen in de hulpverlening en de jonge leeftijd van de veroordeelde, besloot de rechtbank tot een gedeeltelijke herroeping. De rechtbank gelastte dat de veroordeelde een gevangenisstraf van 150 dagen moet ondergaan, met aftrek van de periode die hij rechtens van zijn vrijheid was ontnomen in verband met de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.