ECLI:NL:RBNNE:2016:2289

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
18.830405-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met noodweerexces en ontslag van alle rechtsvervolging

Op 1 februari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 23 december 2014 in de gemeente Veendam, waar de verdachte, in een conflict met het slachtoffer, gewelddadig heeft gehandeld. De verdachte heeft verklaard dat hij zich verdedigde tegen een aanval met een mes door het slachtoffer. Tijdens de zitting op 18 januari 2016 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.F.M. Mullaart, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft geslagen en geschopt, maar oordeelde dat de verdachte handelde vanuit een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de aanval met het mes. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen in overweging genomen, maar kon niet vaststellen wat er precies is gebeurd tijdens het incident. Gezien de omstandigheden en de verklaring van de verdachte, oordeelde de rechtbank dat er sprake was van noodweerexces. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, beoordeeld. Aangezien de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, werd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de kosten door beide partijen zelf gedragen moeten worden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830405-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 februari 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2016.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.F.M. Mullaart, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2014 te [pleegplaats] , gemeente Veendam, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet
- [slachtoffer] tegen de grond heeft geslagen en/of
- [slachtoffer] meermalen (met kracht) met geschoeide voeten tegen het hoofd en/of
in het gezicht en/of de tegen de borst en/of elders tegen het lichaam heeft
geschopt en/of
- [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen de
borst en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of
-op [slachtoffer] is/heeft gesprongen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 december 2014 te [pleegplaats] , gemeente Veendam,
aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten te weten 9, althans een aantal, gebroken
ribben en/of een gebroken kaak en/of een gebroken neusbeen en/of een gebroken
dwars uitsteeksel van de vierde halswervel en/of een longontsteking heeft
toegebracht door,
- [slachtoffer] tegen de grond te slaan en/of
- [slachtoffer] meermalen (met kracht) met geschoeide voeten tegen het hoofd en/of
in het gezicht en/of de tegen de borst en/of elders tegen het lichaam te
schoppen en/of
- [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen de
borst en/of elders tegen het lichaam te slaan en/of
-op [slachtoffer] te springen.

Bewijsvraag

Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 januari 2015, opgenomen op p. 71 e.v. van dossier nummer 2014190255 d.d. 30 januari 2015, van Politie Noord-Nederland met als bijlage het proces-verbaal verhoor verdachte, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
Een schriftelijk stuk, zijnde een brief d.d. 5 januari 2015 van [deskundige 1] , chirurg niet praktiserend, van het UMCG, inhoudende een letselbeschrijving van de letsels van [slachtoffer] , opgenomen op p. 79 van voornoemd dossier;
Een letselrapportage, op 4 augustus 2015 opgemaakt en ondertekend door [deskundige 2] , forensisch arts, inhoudende een beoordeling en interpretatie van de letsels van [slachtoffer] , zoals beschreven door [deskundige 1] van het UMCG op 5 januari 2015.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 december 2014 te [pleegplaats] , gemeente Veendam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- [slachtoffer] tegen de grond heeft geslagen en
- [slachtoffer] meermalen met kracht met geschoeide voeten tegen het hoofd en in het gezicht en de tegen de borst en elders tegen het lichaam heeft geschopt en
- [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en in het gezicht en tegen de borst en elders tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Poging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake is geweest van noodweerexces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat alleen bij verdachte een steekwond is geconstateerd en dat op grond van de verklaring van verdachte, die zich in tegenstelling tot aangever nog kan herinneren wat de aanleiding tot de vechtpartij is geweest en welke verklaring op onderdelen wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, hij ervan uitgaat dat aangever verdachte heeft aangevallen met een mes. Dit was een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Vervolgens heeft verdachte aangever ernstig letsel toegebracht, waarbij hij de grenzen van noodzakelijke verdediging niet goed heeft bewaakt. Naar de mening van de officier van justitie heeft verdachte hierbij echter gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanval met het mes.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met een beroep op noodweerexces gepleit voor ontslag van alle rechtsvervolging. Hij heeft aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, op het moment dat verdachte door aangever met een mes werd gestoken. Hierdoor is bij verdachte een hevige gemoedsbeweging ontstaan, die ertoe heeft geleid dat hij bij de verdediging aanmerkelijk verder is gegaan dan nodig was. Verdachte had grote angst om doodgestoken te worden en is, wellicht mede getriggerd door zijn PTSS, in de verdedigingsmodus geschoten.
Beoordeling
Verdachte heeft verklaard dat hij zich heeft verdedigd toen aangever hem rechts in de borst stak en daarna nogmaals probeerde te steken aan de linkerzijde. Aangever heeft dit echter ontkend, stellende dat het juist verdachte is geweest die zomaar uit het niets gewelddadig werd. Aangever heeft daarbij verklaard dat hij niet weet hoe verdachte aan de verwonding aan zijn borst is gekomen en dat hem er iets van bijstaat dat verdachte een mes in zijn hand had.
Vast staat dat verdachte die betreffende avond een huidverwonding aan zijn borst heeft opgelopen, veroorzaakt door een scherp voorwerp. Hoe die verwonding is ontstaan kan op grond van de stukken uit het dossier evenwel niet worden vastgesteld. Gelet op de -meer dan zeven maanden later opgemaakte- letselrapportage met betrekking tot het letsel van verdachte zou het kunnen dat deze verwonding is ontstaan zoals verdachte heeft verklaard, maar is het ook mogelijk dat deze steek- of snijverwonding is veroorzaakt door verdachte zelf of doordat hij zelf een scherp voorwerp in zijn hand had dat in het kader van de afweer door de ander tegen verdachtes lichaam is geduwd. Verder blijkt uit de gerelateerde bevindingen van de politie dat bij aangever die avond veel sneeën op zijn polsen zijn geconstateerd, hetgeen erop zou kunnen duiden dat (ook) verdachte een mes in zijn handen heeft gehad. Bij gebreke van getuigen van hetgeen die avond in de woning van aangever heeft plaatsgevonden of forensisch bewijs dat hier helderheid over kan verschaffen, is door de rechtbank niet vast te stellen wat er precies in de woning is gebeurd. Nu er meerdere lezingen mogelijk zijn, waaronder die van verdachte, kan de rechtbank moeilijk anders dan in het voordeel van verdachte uit te gaan van het voor hem meest ontlastende scenario, namelijk zijn eigen verklaring.
Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij door aangever werd aangevallen en gestoken met een mes, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen noodzakelijke zelfverdediging was geboden. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte bij zijn verdediging disproportioneel geweld heeft gebruikt, waarbij hij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Op grond van art. 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging niet strafbaar, indien zij het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. Hierbij moet worden gekeken naar de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Uit de verklaring van verdachte komt naar voren dat hij volledig in paniek raakte en bang was dat hij zou worden doodgestoken. Hij heeft daarna met kracht geslagen en geschopt op het lichaam en tegen het hoofd van [slachtoffer] en is daarmee doorgegaan, ook nadat [slachtoffer] op de grond lag en de aanranding inmiddels was afgewend. Mede gelet op de omstandigheid dat verdachte lijdt aan PTSS gerelateerd aan in zijn jeugd ondergane en waargenomen mishandelingen, acht de rechtbank aannemelijk dat als gevolg van het gestoken worden door aangever, de door verdachte omschreven hevige gemoedsbeweging is ontstaan en dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van deze hevige gemoedsbeweging, zodat het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte is dan ook niet strafbaar ten aanzien het bewezen verklaarde feit en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 522,60 aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu, mede gelet op het aandeel van de benadeelde partij in de vechtpartij, de schade niet eenvoudig is vast te stellen en een aanhouding voor nader onderzoek een onevenredige belasting zou opleveren voor het strafgeding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bij ontslag van alle rechtsvervolging geen plaats is voor toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verklaart verdachte daarvoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, en mr. M.J. Oostveen en mr. M. Haisma, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 februari 2016.