ECLI:NL:RBNNE:2016:2213

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
4969177 \ CV EXPL 16-3875
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetaling bij ziekte door alcoholverslaving en de toepassing van artikel 7:629 BW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [verzoeker] en Lidl Nederland GmbH. [verzoeker] was in dienst bij Lidl en had zich op 10 februari 2016 ziek gemeld vanwege een alcoholverslaving. Lidl had de loonbetaling stopgezet, stellende dat de verslaving een ernstige mate van schuld opleverde. [verzoeker] vorderde in kort geding betaling van zijn achterstallige en toekomstige salaris, met een beroep op artikel 7:629 lid 1 BW, dat recht geeft op loondoorbetaling tijdens ziekte.

De kantonrechter oordeelde dat [verzoeker] recht had op loondoorbetaling, omdat niet was komen vast te staan dat hij op het moment van zijn sollicitatie wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn verslaving hem ongeschikt maakte voor de functie. De rechter verwierp het verweer van Lidl dat de alcoholverslaving als een aan opzet gelijk te stellen ernstige mate van schuld kon worden gezien, en oordeelde dat de uitzondering op het loondoorbetalingsrecht niet van toepassing was. De kantonrechter wees de vordering van [verzoeker] tot betaling van het achterstallige salaris over de periode van 23 februari tot en met 31 maart 2016 toe, evenals de wettelijke rente en de vakantietoeslag. Lidl werd ook veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 4969177 \ CV EXPL 16-3875

vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 5 Rv d.d. 4 mei 2016

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. G. Schraa,
tegen
de vennootschap naar Duits recht,
LIDL NEDERLAND GMBH,
gevestigd te Huizen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L. Veenstra, LIDL.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Lidl worden genoemd.

Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 7;
- producties aan de zijde van Lidl;
- de akte vermindering van eis;
- de mondelinge behandeling;
- pleitaantekeningen van Lidl.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten
2.1.
[verzoeker] is op 7 december 2015 in dienst getreden bij Lidl in de functie van [functie] voor 40 uur per week tegen een bruto maandsalaris van
[salaris] exclusief 8 % vakantietoeslag en exclusief 8,1 % ADV toeslag. [verzoeker] is in dienst op basis van een [datum] door partijen getekende - arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en wel voor de duur van zeven maanden. Er gold een proeftijd die op 7 februari 2016 afliep. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor personeel van grootwinkelbedrijven in levensmiddelen (VGL) van toepassing.
2.2.
Op 10 februari 2016 heeft [verzoeker] zich bij Lidl ziek gemeld. Dezelfde dag is [verzoeker] opgenomen in een kliniek van Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN) in verband met verslavingsproblematiek. In een brief van 15 februari 2016 van VNN aan Lidl staat, voor zover thans van belang, geschreven dat de opname van [verzoeker] op de behandelafdeling voor volwassenen met ernstige en langdurige verslavingsproblematiek ongeveer tot augustus 2016 zal duren.
2.3.
Bij brief van 23 februari 2016 heeft Lidl aan [verzoeker] onder andere geschreven dat de loonbetaling aan hem vooralsnog wordt stopgezet omdat een verslaving als gevolg waarvan iemand ziek is geworden en niet kan werken opzet, althans ernstige mate van schuld, oplevert.
2.4.
Bij brief van 14 maart 2016 heeft (de gemachtigde van) [verzoeker] Lidl onder meer gesommeerd tot betaling van het achterstallig salaris. Bij brief van 17 maart 2016 heeft Lidl afwijzend gereageerd op voornoemde sommatie.
2.5.
In het - op 24 maart 2016 door [verzoeker] ontvangen - aan Lidl gerichte advies van de bedrijfsarts staat, voor zover van belang, het volgende geschreven:
"(…)
Uw medewerker, [verzoeker] heeft medisch gezien op dit moment geen benutbare mogelijkheden. Klinische opname in het kader van behandeling.
(…)
[verzoeker] is nog niet in staat om enige vorm van werk te verrichten. Er is intensieve behandeling gaande vanwege de (gezondheids)klachten. Vanwege de intensiteit van de behandeling is enige vorm van arbeid (nog) niet mogelijk.
(…)".
2.6.
Op 14 april 2016 heeft Lidl een bedrag aan salaris over de periode van 1 februari 2016 tot 23 februari 2016 betaald. Over de periode hierna heeft [verzoeker] geen salaris meer ontvangen.
De vordering
3.1.
[verzoeker] vordert na eisvermindering in kort geding veroordeling, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van Lidl tot (na)betaling van:
a. het juiste salaris over de periode 1 februari 2016 tot 31 maart 2016, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,1% ADV-toeslag, althans nabetaling over een periode of van een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
b. de maximale wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over het te
laat betaalde, onder a. gevorderde, salaris;
c. de wettelijke rente over het onder a. en b. gevorderde, te rekenen vanaf de
vervaldatum van iedere betalingsperiode, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de
dag der algehele voldoening;
d. het toekomstige salaris, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,1%
ADV-toeslag totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
e. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 705,09;
f. de kosten van deze procedure, daaronder mede begrepen het salaris van de
gemachtigde van [verzoeker] , alsmede de nakosten.
3.2.
[verzoeker] baseert zijn vordering ten aanzien van het achterstallig en toekomstig loon op de arbeidsovereenkomst en op het loondoorbetalingsrecht zoals bepaald in artikel 7:629 lid 1 BW, nu hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd was en is de bedongen arbeid te verrichten. Voorts heeft [verzoeker] ter onderbouwing van zijn vordering onder meer het navolgende gesteld. [verzoeker] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, nu hij in dienst is bij Lidl maar geen loon ontvangt of andere inkomsten geniet, terwijl zijn vaste lasten doorlopen. Weliswaar is over de periode 1 februari 2016 tot 23 februari 2016 alsnog salaris door Lidl betaald, maar onduidelijk is of dit het juiste bedrag is en voornoemd bedrag is bovendien te laat betaald. Betwist wordt dat sprake is (geweest) van een meldplicht door [verzoeker] ten aanzien van gezondheidsproblemen ten tijde van zijn sollicitatie, dan wel in zijn proeftijd. Voorts had [verzoeker] geenszins het oogmerk om door alcoholgebruik arbeidsongeschiktheid te veroorzaken en heeft geen aanstellingskeuring plaatsgevonden, zodat de uitzonderingssituatie op het loondoorbetalingsrecht van artikel 7:629 lid 3 onder a BW zich hier niet voordoet. Evenmin is er grond om op basis van de redelijkheid en billijkheid loonbetaling aan [verzoeker] stop te zetten.
Het verweer
4.1.
Lidl heeft verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing van de vordering van [verzoeker] tot loondoorbetaling, omdat geen sprake is van een spoedeisend belang en voorts omdat niet aannemelijk is dat [verzoeker] in een bodemprocedure in het gelijk zal worden gesteld. Daartoe heeft Lidl onder meer het volgende aangevoerd. Bij gebrek aan wetenschap wordt de spoedeisendheid van de vordering betwist; naar weten van Lidl woont [verzoeker] bij zijn ouders en zijn de kosten van levensonderhoud thans, wegens de opname bij VNN, waarschijnlijk beperkt. Voorts geldt dat [verzoeker] voorafgaande aan de ondertekening van het arbeidscontract had moeten melden dat er sprake was van beperkingen die zijn functioneren in de weg zouden staan. Indien geoordeeld wordt dat niet gezegd kan worden dat voornoemde beperkingen toen al duidelijk waren, had [verzoeker] als goed werknemer in ieder geval gedurende zijn proeftijd melding moeten maken van de beperkingen in kwestie, nu hij toen al wist dat hij zou worden opgenomen in een kliniek. Subsidiair geldt dat de alcoholverslaving kan worden gezien als een aan opzet gelijk te stellen ernstige mate van schuld, ten gevolge waarvan [verzoeker] geen recht heeft op loondoorbetaling. Indien de vordering van [verzoeker] ter zake loondoorbetaling desondanks wordt toegewezen, worden de buitengerechtelijke incassokosten betwist en wordt een beroep gedaan op matiging van de wettelijke verhoging.
4.2.
De overige stellingen en weren van partijen komen hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling aan de orde.
De beoordeling
5.1.
De vorderingen van [verzoeker] strekken tot betaling van het achterstallig en toekomstig salaris. De kantonrechter stelt voorop dat terughoudendheid op zijn plaats is met betrekking tot een voorziening in kort geding bestaande uit de toewijzing van een vordering tot betaling van een geldsom (zie onder meer HR 15 juni 2007, NJ 2008,153). Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts plaats als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk is, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
5.2.
Gelet op de aard van de vordering en de stellingen van partijen ter zake, acht de kantonrechter het spoedeisend belang voldoende aanwezig. Daarbij wordt in aanmerking genomen hetgeen [verzoeker] ter mondelinge behandeling heeft verklaard over de schulden die door hem moeten worden afbetaald en over zijn zelfstandige woonsituatie voordat hij werd opgenomen bij VNN.
5.3.
Nu het spoedeisend belang van de onderhavige zaak is gegeven, komt de kantonrechter toe aan de inhoudelijke beoordeling ervan. Vooropgesteld wordt dat ex artikel 7:629 lid 1 BW een zieke werknemer in beginsel recht heeft op loondoorbetaling tijdens ziekte, tenzij een van de weigeringsgronden van artikel 7:629 lid 3 BW zich voordoet. In de rechtspraak en literatuur is voorts naar voren gekomen dat, zoals Lidl heeft gesteld, de redelijkheid en billijkheid de werkgever ten opzichte van artikel 7:629 lid 3 BW een aanvullende weigeringsgrond kunnen geven. Het verzwijgen van een voor de functie relevante medische beperking, ook als daar niet uitdrukkelijk naar gevraagd is, kan leiden tot verlies van de loonaanspraak van de werknemer krachtens artikel 6:629 BW in die gevallen waarin de werknemer wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat bedoelde beperkingen hem ongeschikt maakten voor de betrekking waarnaar hij solliciteerde.
5.4.
Lidl stelt zich primair op het standpunt dat in het onderhavige geval sprake is van een terechte weigeringsgrond tot loondoorbetaling op basis van de redelijkheid en billijkheid, nu [verzoeker] ten onrechte bij aanvang van het dienstverband, dan wel ten tijde van zijn proeftijd, heeft verzwegen dat hij kampte met een verslaving waarvan hij had moeten beseffen dat deze hem zou beletten zijn functie - die bestond uit het besturen van een gemotoriseerde truck, het in hoog tempo met precisie verwerken van mondelinge opdrachten en het doen van fysiek zwaar werk - uit te oefenen. Daarbij is volgens Lidl onder meer van belang dat [verzoeker] slechts korte tijd naar behoren heeft gefunctioneerd, namelijk gedurende zijn proeftijd, en slechts twee, althans drie dagen na afloop van zijn proeftijd is uitgevallen. Voorts acht Lidl van belang dat waarschijnlijk is dat [verzoeker] al in december 2015 ambulante hulp van VNN kreeg en - naar de kantonrechter verstaat - derhalve toen al wist of had kunnen weten dat hij mogelijk zou worden opgenomen en dat [verzoeker] in januari 2016, tijdens zijn proeftijd, op de hoogte was van het feit dat hij op korte termijn zou worden opgenomen, hetgeen hij heeft verzwegen tegenover Lidl.
5.5.
[verzoeker] betwist dat op grond van de redelijkheid en billijkheid stopzetting van loondoorbetaling is geoorloofd. Het gaat volgens [verzoeker] in casu niet om een voor de functie bij Lidl medisch relevante beperking die hij had moeten melden. Voordat [verzoeker] door ziekte is uitgevallen heeft hij prima gefunctioneerd en heeft hij zich nimmer ten gevolge van de alcoholproblematiek ziek gemeld. Dat [verzoeker] zou worden opgenomen was bij aanvang van het dienstverband niet bekend en bleek pas in januari 2016. Ook toen heeft [verzoeker] - die, zoals kenmerkend is bij verslavingsproblematiek, geen ziekte-inzicht had - tot vlak voor het moment van opname, getwijfeld of hij zich al dan niet zou laten opnemen. De opname was namelijk vrijwillig. Bovendien was en is niet bekend hoe lang de opname gaat duren.
5.6.
Als volgt wordt overwogen. Vast staat dat [verzoeker] gedurende het tijdvak waar de vordering betrekking op heeft bij Lidl in dienst was en is en wegens ziekte de bedongen arbeid niet heeft kunnen verrichten en (naar alle waarschijnlijkheid) tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege zal eindigen, zijnde 6 juli 2016, niet zal kunnen verrichten. De kantonrechter acht, gelet op de gemotiveerde betwisting van [verzoeker] , onvoldoende komen vast te staan dat [verzoeker] op het moment van zijn sollicitatie wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn alcoholverslaving hem ongeschikt maakte voor zijn functie bij Lidl. Daartoe wordt in aanmerking genomen de stelling van [verzoeker] dat hij eerst na Sinterklaas - derhalve waarschijnlijk na ondertekening van de arbeidsovereenkomst - via de huisarts contact met VNN heeft opgenomen en tot het moment van opname goed heeft gefunctioneerd bij Lidl, terwijl dit laatste ook wordt erkend door Lidl. De enkele stelling van Lidl dat de periode van goed functioneren van [verzoeker] slechts kort was, namelijk enkel gedurende de proeftijd, acht de kantonrechter onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [verzoeker] had moeten weten dat zijn verslaving hem ongeschikt voor zijn functie maakte. Voorts is van belang dat, voor zover er al een meldplicht voor [verzoeker] zou bestaan tijdens de proeftijd, [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij tot het laatste moment getwijfeld heeft of hij zich al dan niet zou laten opnemen terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat ziekte-inzicht bij verslavingsproblematiek veelal afwezig is. Dit laatste maakt ook dat de omstandigheid dat [verzoeker] eerder - in 2013 - voor dezelfde problematiek opgenomen is geweest, niet met zich brengt dat aannemelijk is dat [verzoeker] daarom heeft geweten of heeft kunnen weten dat zijn verslaving hem ongeschikt maakte voor de functie. Dat [verzoeker] zich slechts drie dagen na afloop van de proeftijd heeft ziek gemeld maakt dit oordeel, bezien in het licht van het voorgaande, niet anders.
5.7.
Het primaire verweer van Lidl dat ziet op het verzwijgen van een voor de functie relevant gebrek wordt op grond van het voorgaande verworpen door de kantonrechter. Subsidiair heeft Lidl ten verwere aangevoerd dat de alcoholverslaving van [verzoeker] kan worden gezien als een aan opzet gelijk te stellen ernstige mate van schuld, zodat geen loondoorbetaling is verschuldigd. Ook dit verweer wordt niet gehonoreerd. De uitzondering op het loondoorbetalingsrecht zoals bepaald in artikel 7:629 lid 3 sub a BW ziet op de werknemer die zijn ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, waarbij het gaat om opzet gericht op het ziek worden terwijl voorwaardelijk opzet onvoldoende is. De uitzondering kan - anders dan de door Lidl aangehaalde kantonrechter Gouda in 2007 in afwijking van de lijn in de jurisprudentie heeft geoordeeld - dus niet worden ingeroepen tegen een werknemer die ziek wordt door overmatig alcoholgebruik, ook indien hij kon weten dat dit gebruik hem ziek zou kunnen maken.
5.8.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat in hoge mate aannemelijk is geworden dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat geen sprake is van de uitzondering van artikel 7:629 lid 3 onder a, noch van een extra weigeringsgrond voor loondoorbetaling op grond van de redelijkheid en billijkheid. Voorts acht de kantonrechter het belang van [verzoeker] , die momenteel van inkomsten verstoken is, dermate groot en spoedeisend dat zijn vordering tot betaling van het achterstallig en toekomstig loon
- ondanks een mogelijk restitutierisico - zal worden toegewezen. Daarbij zij opgemerkt dat door [verzoeker] is erkend dat het salaris over de periode 1 februari 2016 tot 23 februari 2016 inmiddels is voldaan, met dien verstande dat [verzoeker] nog duidelijkheid wil over de samenstelling van dit bedrag. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Lidl toegezegd hierover op korte termijn duidelijkheid te zullen verschaffen. Het onder a gevorderde achterstallige salaris zal dan ook gedeeltelijk worden toegewezen, namelijk over de periode van 23 februari tot en met 31 maart 2016. Tevens zal de onweersproken gevorderde vakantie- en ADV-toeslag worden toegewezen.
5.9.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging - die niet zozeer is bedoeld als schadevergoeding maar als prikkel om te betalen - over het te laat betaalde salaris te matigen tot nihil. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking de motivatie van Lidl om de loonbetaling stop te zetten, die - hoewel onjuist - op zich wel te begrijpen valt.
5.10.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen. Voor zover Lidl met haar verweer dat geen sprake was van betalingsonwil aangaande het loon over de periode van 1 februari 2016 tot en met 23 februari 2016 alsmede dat pas bij dagvaarding aanspraak is gemaakt op voornoemd salaris door [verzoeker] heeft bedoeld dat zij geen wettelijke rente is verschuldigd, wordt dit verworpen. Immers, Lidl is als werkgever op basis van de wet en de arbeidsovereenkomst gehouden tot tijdige loonbetaling, zonder dat [verzoeker] hier expliciet aanspraak op maakt.
5.11.
[verzoeker] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft ter zake daarvan een bedrag gevorderd. [verzoeker] heeft die kosten niet gespecificeerd terwijl evenmin is gebleken dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De kantonrechter zal de betreffende vordering dan ook afwijzen.
5.12.
De hierna in het dictum vermelde kostenveroordeling betreft tevens de na dit vonnis nog te maken kosten en levert dus ook daarvoor een titel op. De kantonrechter is van oordeel dat er voldoende gegevens zijn om de nakosten voorwaardelijk, namelijk voor het geval ze daadwerkelijk worden gemaakt, te begroten. De nakosten worden begroot op een half punt volgens het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van € 100,00, en voorts op de wijze zoals in het dictum bepaald.
Lidl zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
- explootkosten € 77,75
- overige kosten € 23,59
- griffierecht € 79,00
- salaris gemachtigde
€ 600,00
totaal € 780,34
nakosten (voorwaardelijk) € 100,00.

Beslissing

De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
I. veroordeelt Lidl tot betaling aan [verzoeker] van het achterstallig salaris over de periode van 23 februari 2016 tot en met 31 maart 2016, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag en 8,1 % ADV-toeslag, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
II. veroordeelt Lidl tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over het salaris
van 1 februari 2016 tot 31 maart 2016, vanaf het moment van vervaldatum van iedere betalingsperiode tot de dag der voldoening ervan;
III. veroordeelt Lidl tot betaling aan [verzoeker] van het toekomstig salaris per datum opeisbaarheid hiervan, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag en 8,1 % ADV-toeslag totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
IV. veroordeelt Lidl in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 780,34;
V. veroordeelt Lidl, onder de voorwaarde dat indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde;
VI. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
VII. wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 426.