ECLI:NL:RBNNE:2016:2063

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
C/17/147541 / KG ZA 16-67
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van gegevens uit incidentenregister na hypotheekfraude

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en de coöperatie Rabobank U.A. Leeuwarden Noordwest Friesland. De eiseres vorderde de verwijdering van haar gegevens uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister, waarin zij was opgenomen vanwege haar betrokkenheid bij hypotheekfraude. De eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de valsheid van de ingediende documenten en dat haar partner, [A], deze zonder haar medeweten had ingediend. De Rabobank had de hypotheekaanvraag van de eiseres en haar partner afgewezen en later aangifte gedaan van valsheid in geschrifte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres bewust onjuist en/of onvolledig had geïnformeerd over haar spoedeisend belang, waardoor haar vordering werd afgewezen. De rechter concludeerde dat de eiseres niet voldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen, omdat de registratie in de registers haar niet belemmerde in de exploitatie van haar eenmanszaak. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de Rabobank, die op € 1.435,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/147541 / KG ZA 16-67
Vonnis in kort geding van 4 mei 2016 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. van Mourik, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIE RABOBANK U.A. LEEUWARDEN NOORDWEST FRIESLAND,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat mr. C.R.E. ten Cate, kantoorhoudende te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van de Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2014 wilden [eiseres] en haar partner, de heer [A] (hierna: [A] ), samen een woning kopen. Ter financiering van deze aankoop is namens hen door Groenhout Financiële Dienstverlening een hypotheekaanvraag ingediend bij de Rabobank voor een hypothecaire lening van € 300.000,-. Bij deze aanvraag werden salarisspecificaties van [A] en [eiseres] overgelegd.
2.2.
[A] was eigenaar van Handelsonderneming [B] , een kringloopwinkel in [vestigingsplaats] . [eiseres] zou blijkens de bij de hypotheekaanvraag overgelegde salarisspecificaties een dienstverband hebben bij deze kringloopwinkel en € 3.200,- bruto per vier weken verdienen. Op 11 april 2014 zijn op verzoek van de Rabobank werkgeversverklaringen ten aanzien van [A] en [eiseres] aan de Rabobank verstrekt.
2.3.
Op 17 april 2014 eeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Rabobank en [A] en [eiseres] omtrent de hypotheekaanvraag. De Rabobank heeft [A] en [eiseres] aan het einde van het gesprek meegedeeld dat zij de hypotheekaanvraag afwees.
2.4.
Op 23 april 2014 is bij de Rabobank online een doorlopend krediet aangevraagd ter hoogte van € 20.000,-. In het online ingevulde aanvraagformulier is aangegeven dat de aanvraag werd ingediend door [eiseres] , dat zij een ongehuwde alleenstaande vrouw was met een bruto inkomen per maand van € 3.200,- en dat het inkomen van haar partner € 0,- bedroeg.
2.5.
Na deze kredietaanvraag heeft de Rabobank aanvullend onderzoek uitgevoerd en [eiseres] en [A] vervolgens uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. [eiseres] was niet bij dit gesprek aanwezig. Volgens [A] was zij niet aanwezig, omdat hij haar niet had ingelicht over het gesprek. Tijdens dit gesprek heeft de Rabobank aan [A] de resultaten van haar onderzoek voorgehouden. [A] heeft daarop toegegeven dat de bij de hypotheekaanvraag overgelegde salarisspecificatie van hem en [eiseres] in opdracht van hem valselijk waren opgemaakt door Administratiekantoor [C] , dat de overgelegde werkgeversverklaring die op zijn naam stond valselijk door hem was opgemaakt en dat hij de overgelegde werkgeversverklaring die op naam van [eiseres] stond door een vrijwilliger van Handelsonderneming [B] had laten invullen en ondertekenen. Volgens [A] was [eiseres] van dit alles niet op de hoogte.
2.6.
Op 15 mei 2014 heeft de Rabobank telefonisch contact gehad met [eiseres] en haar in de gelegenheid gesteld haar betrokkenheid bij de hypotheek- en kredietaanvraag en de hierbij overgelegde stukken toe te lichten. In dat gesprek heeft [eiseres] de Rabobank voor nadere inlichtingen verwezen naar haar advocaat.
2.7.
Op 10 juni 2014 heeft de Rabobank aangifte gedaan tegen [A] en [eiseres] ter zake van het vermoeden van valsheid in geschrifte, het opzettelijk verstrekken van valse informatie en poging tot oplichting.
2.8.
De Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken hebben gezamenlijk een signaleringssysteem opgezet, dat regeling vindt in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (verder: het Protocol), dat via internet raadpleegbaar is. In het Protocol is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
"
3.1.1. Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. (...)
3.1.2
Aan het Incidentenregister is het Extern Verwijzingsregister gekoppeld. Dit Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de Deelnemers, alsmede de Organisatie van de Deelnemers via een Verwijzingsapplicatie en bevat uitsluitend Verwijzingsgegevens die onder strikte voorwaarden conform artikel 5.2 Protocol door de Deelnemers mogen worden opgenomen.
2.9.
Bij afzonderlijke brieven van 22 augustus 2014 heeft de Rabobank aan [A] en [eiseres] bericht dat zij hun gegevens in het Incidentenregister en het bijbehorend Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR) alsmede in het Extern Verwijzingsregister van het Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (hierna: SFH-register) had opgenomen voor de maximale duur van 8 jaar. De reden voor deze opname was volgens de Rabobank de betrokkenheid van [A] en [eiseres] bij hypotheekfraude door het aanleveren van valse inkomensbescheiden.
2.10.
In januari 2015 is een eenmanszaak onder de handelsnaam Handelsonderneming [A] ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Blijkens deze inschrijving is [eiseres] de eigenaar van de eenmanszaak, houdt de onderneming zich bezig met autohandel en het bieden van dagbesteding aan mensen met een persoonsgebonden budget en is het e-mailadres van de eenmanszaak [...hotmail.com] . In december 2015 heeft [A] zijn kringloopwinkel te [vestigingsplaats] verkocht.
2.11.
Bij brief van 8 januari 2016 heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Nederland aan [eiseres] bericht dat zij niet vervolgd zou worden ter zake voormelde aangifte van de Rabobank, omdat er naar zijn oordeel onvoldoende wettig bewijs was. [A] heeft daarentegen van die officier van justitie ter zake van de strafbare feiten, waar voormelde aangifte op zag, een strafbeschikking ontvangen, waarin hem een taakstraf is opgelegd.
2.12.
Bij brief van 14 januari 2016 heeft mr. E.M. Bakx (hierna: mr. Bakx), een kantoorgenoot van mr. Van Mourik voornoemd, namens [eiseres] de Rabobank verzocht om verwijdering van haar gegevens uit Incidentenregister en het EVR.
2.13.
Bij brief van 17 februari 2016 heeft de Rabobank aan mr. Bakx bericht dat de Rabobank in haar brief van 14 januari 2016 geen aanleiding zag de registraties ten aanzien van [eiseres] te verwijderen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair:
A. de Rabobank zal bevelen om de verwerkte gegevens in het Intern Verwijzingsregister (hierna: IVR) en het SFH-register binnen drie dagen na het in deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, het een en ander onder toezending van een bewijsstuk aan de advocaat van [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per dag met een maximum van € 80.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, met een door de voorzieningenrechter te bepalen maximum;
B. de Rabobank zal bevelen om de verwerkte gegevens in het EVR en het SFH-register binnen drie dagen na het in deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, het een en ander onder toezending van een bewijsstuk aan de advocaat van [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per dag met een maximum van € 80.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, met een door de voorzieningenrechter te bepalen maximum;
subsidiair:
de duur van de opname van de gegevens in het IVR en/of EVR en/of SFH-register zal
beperken tot de datum van het in deze te wijzen vonnis, waarbij verwijdering dient
plaats te vinden binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis,
althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen duur, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per dag met een maximum van € 80.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, met een door de voorzieningenrechter te bepalen maximum;
II. de Rabobank zal veroordelen in de kosten van dit geding;
III. de Rabobank zal veroordelen in de nakosten van dit geding ten bedrage van € 131,00 indien het vonnis niet behoeft te worden betekend, dan wel € 199,00 indien betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis plaatsvindt.
3.2.
[eiseres] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. [A] heeft bij de mede namens [eiseres] ingediende hypotheekaanvraag valselijk opgemaakte salarisspecificaties en werkgeversverklaringen overgelegd. Ook heeft [A] onder haar naam op 23 april 2014 online een kredietaanvraag bij de Rabobank ingediend, waarbij hij onjuiste inkomensgegevens van [eiseres] heeft opgegeven. Zoals hij in het gesprek met de Rabobank op 8 mei 2014 en tijdens het verhoor bij de politie heeft verklaard, heeft hij dit alles zonder medeweten van [eiseres] gedaan. Dat [eiseres] niet betrokken was bij voormeld handelen van [A] vindt steun in het feit dat de strafzaak tegen [eiseres] ter zake van het plegen van valsheid in geschrifte, het opzettelijk verstrekken van valse informatie en poging tot oplichting is geseponeerd wegens onvoldoende wettig bewijs. Na deze sepotbeslissing, die op 14 januari 2016 aan de Rabobank is gezonden, had de Rabobank over moeten gaan tot verwijdering van de registratie van de gegevens van [eiseres] uit het EVR, IVR en SFH-register, omdat niet meer voldaan werd aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.1.1 juncto artikel 4.1.1 van het Protocol respectievelijk artikel 5.2.1 van het Protocol. De Rabobank heeft dit nagelaten.
3.3.
De Rabobank voert verweer met conclusie primair tot afwijzing van de vordering, subsidiair tot matiging van de onder I primair en subsidiair gevorderde dwangsommen tot € 50,- per dag met een maximum van € 5.000,- en tot verlenging van de termijn voor het ongedaan maken van de registraties in de verwijzingsregisters en primair en subsidiair tot veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen het erover een zijn dat het in het Protocol en de brief van de Rabobank van 22 augustus 2015 genoemde Incidentenregister, hetzelfde is als het IVR, als genoemd in de vordering van [eiseres] . De voorzieningenrechter zal daar in het navolgende dan ook van uitgaan.
4.2.
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het navolgende.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat [A] betrokken was bij het vervalsen van de documenten die bij de mede namens [eiseres] ingediende hypotheekaanvraag zijn overgelegd, dat hij betrokken was bij de overlegging van deze vervalste stukken aan de Rabobank, dat hij dit volgens hem zonder medeweten van [eiseres] heeft gedaan en dat hij volgens hem ook zonder haar medeweten onder haar naam de in r.o. 2.4 bedoelde kredietaanvraag heeft ingediend, waarbij onjuiste inkomensgegevens zijn verstrekt.
4.4.
De Rabobank heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] wetenschap had - althans had moeten hebben - van de kredietaanvraag en van de overlegging van vervalste stukken bij de hypotheekaanvraag. [eiseres] heeft dit betwist. Zij stelt dat zij geen weet had van de overlegging van vervalste stukken bij de hypotheekaanvraag, omdat zij de hypotheekaanvraag aan [A] had overgelaten, nu zij destijds slechts 19 jaar was, geen enkele ervaring had met het aanvragen van een hypotheek en niet thuis was in de financiële wereld. Volgens haar is zij derhalve ten onrechte door de Rabobank in het EVR, IVR en SFH-register opgenomen en wordt zij door deze registratie ernstig in haar belangen getroffen. Door de registratie in het EVR en het SFH-register is het praktisch onmogelijk om een bank te vinden waar zij privé en zakelijk kan bankieren, waardoor zij volgens haar in ernstige mate gehinderd wordt om inkomen te genereren met haar eenmanszaak. Zij stelt dat hierin voor haar een spoedeisend belang is gelegen bij de gevraagde voorzieningen. Daarnaast is haar spoedeisend belang er volgens haar in gelegen dat zij en [A] graag een woning willen kopen, nu de markt gunstig is, hetgeen niet mogelijk is, omdat zij door de registratie in het EVR nergens een hypotheek of lening kunnen afsluiten.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat voormelde eenmanszaak, ten aanzien waarvan [eiseres] als eigenaar staat ingeschreven in het handelsregister, zich blijkens die inschrijving bezighoudt met autohandel en het bieden van dagbesteding aan mensen met een persoonsgebonden budget, te bereiken is op het e-mailadres van [A] en ook de naam van [A] draagt. Gelet op deze feiten acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat deze eenmanszaak ook daadwerkelijk door [eiseres] wordt gerund, zoals zij heeft gesteld. Voormelde feiten rechtvaardigen veeleer de conclusie dat [A] feitelijk de touwtjes in handen heeft. Hierbij laat de voorzieningenrechter meewegen dat [A] zijn bron van inkomsten, de kringloopwinkel, heeft verkocht in hetzelfde jaar dat de nieuwe eenmanszaak werd ingeschreven en dat [eiseres] in haar stellingen een beeld van zichzelf schetst van een naïeve, onzelfstandige vrouw die financiële zaken aan [A] overlaat.
4.6.
De kans dat [eiseres] met succes verwijdering kan vorderen van haar registraties uit het IVR, EVR en het SFH-register is naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op de vaststaande feiten, groter dan de kans dat [A] dat met succes kan doen. De voorzieningenrechter acht daarom, mede gelet op het feit dat [eiseres] thans verwijdering van haar registraties uit het IVR, EVR en het SFH-register vordert, aannemelijk dat [eiseres] in plaats van [A] als eigenaar van de eenmanszaak is ingeschreven in het handelsregister om te bewerkstelligen dat - na verwijdering van voormelde registraties van [eiseres] - banken en verzekeringen financiële diensten aan de eenmanszaak zullen verlenen, zonder dat zij daarbij gealarmeerd worden door de registraties van [A] in het EVR en SFH-register. De voorzieningenrechter vindt steun voor dit oordeel in het feit dat uit de stellingen van [eiseres] volgt dat [A] bij de exploitatie van zijn vorige onderneming werd geconfronteerd met de negatieve gevolgen van zijn registraties (er kon niet meer gepind worden in de kringloopwinkel) en die onderneming vervolgens heeft verkocht.
4.7.
Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] de voorzieningenrechter in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv in de dagvaarding bewust onjuist en/of onvolledig heeft geïnformeerd ten aanzien van haar spoedeisend belang. Zij wordt immers door de registraties niet gehinderd bij de exploitatie van haar eenmanszaak, want het is feitelijk niet haar eenmanszaak. Artikel 21 Rv houdt in dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en dat indien deze verplichting niet wordt nageleefd de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient op deze grond aan hetgeen [eiseres] overigens ten grondslag heeft gelegd aan haar stelling dat sprake is van een spoedeisend belang voorbij te worden gegaan, zodat haar vordering wegens het ontbreken van voldoende spoedeisend belang zal worden afgewezen.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Rabobank worden vastgesteld op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00
4.9.
De voorzieningenrechter zal voorts de gevorderde veroordeling in de nakosten als onbestreden toewijzen op de wijze als in het dictum omschreven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Rabobank tot op heden vastgesteld op € 1.435,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken door mr. R. Giltay op 4 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.fn: 445