ECLI:NL:RBNNE:2016:1998

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
18.820116-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheel voorwaardelijke taakstraf voor het de beschikking hebben over een afbeelding verkregen door een strafbaar gestelde handeling

Op 25 april 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in bezit hebben van afbeeldingen die verkregen zijn door middel van een strafbaar feit, zoals vastgelegd in artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in Groningen, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.H. Kappelhof, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D. Roggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 maart 2009 tot en met 2014 meermalen de beschikking heeft gehad over afbeeldingen, te weten films en video's, die hij wist waren verkregen door of ten gevolge van een onder artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde handeling. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de feiten die vóór 15 maart 2009 waren gepleegd, omdat het recht tot strafvordering door verjaring was vervallen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit, omdat niet kon worden vastgesteld wanneer de opnames waren gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het tweede feit en hem een taakstraf van 80 uren opgelegd, die voorwaardelijk is met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen goederen, waaronder een geheugenkaart, onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820116-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 april 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 april 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat:
1.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van augustus 2006 tot en met augustus 2014 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] en/of [pleegplaats 4] en/of [pleegplaats 5] en/of [pleegplaats 6] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een (video)camera (in de vorm van een pen), waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een of meerdere perso(o)n(en), aanwezig in een woning en/of een auto en/of (een kleedkamer/douche-/toiletruimte van) een zwembad/sportcomplex en/of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, (een) afbeelding(en), te weten film(s)/video('s) heeft vervaardigd;
2.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 2005 tot en met 2014 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] en/of [pleegplaats 4] en/of [pleegplaats 5] en/of [pleegplaats 6] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) de beschikking heeft gehad over (een) afbeelding(en), te weten film(s)/video('s), welke, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, was/waren verkregen door of ten gevolge van een onder artikel 139f onder 1° van het Wetboek van Strafrecht gestelde handeling.

Ontvankelijkheid OM

Ingevolge artikel 70 lid 1 juncto artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering voor de ten laste gelegde feiten door verjaring na het verstrijken van zes jaren, ingaande op de dag na die waarop de feiten zijn gepleegd. De verjaringstermijn wordt gestuit door elke daad van vervolging, waarna een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak als eerste daad van vervolging het uitbrengen van de dagvaarding op 15 maart 2015 heeft te gelden. Voor zover de pleegdata van de ten laste gelegde feiten liggen vóór 15 maart 2009 is het recht tot strafvordering derhalve door verjaring vervallen. De officier van justitie zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte ten aanzien van de feiten gepleegd in de periode vóór 15 maart 2009.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 ten laste gelegde niet kan worden bewezen omdat uit de stukken niet is af te leiden in welke periode de feiten zijn begaan.
Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken. Het onder 2 ten laste gelegde is naar de mening van de officier van justitie te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich in het standpunt van de officier van justitie te kunnen vinden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Ofschoon verdachte heeft bekend (een deel van) de in zijn woning aangetroffen opnames heimelijk te hebben gemaakt, is niet vast te stellen wanneer hij deze opnames heeft gemaakt. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd in de ten laste gelegde periode. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2016;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 7 mei 2014, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2014177609, d.d. 11 december 2014, inhoudende een relatering van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 15 maart 2009 tot en met 2014 in Nederland meermalen telkens de beschikking heeft gehad over afbeeldingen, te weten films/video's, welke, naar hij, verdachte, wist, waren verkregen door of ten gevolge van een onder artikel 139f onder 1° van het Wetboek van Strafrecht gestelde handeling.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. De beschikking hebben over een afbeelding welke, naar hij weet, door of ten gevolge van een in artikel 139f, onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, strafbaar gestelde handeling is verkregen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot
- een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 uren hechtenis;
- een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim vijf jaar de beschikking gehad over films en video's die (grotendeels door hem zelf) zijn vervaardigd door het heimelijk filmen van dames in kleedkamers en douches van sportcomplexen, een slaapkamer en een toilet van een woning. Ondanks dat de betrokken dames waarschijnlijk niet op de hoogte zijn van het bestaan van deze afbeeldingen heeft verdachte een ernstige - en ontoelaatbare - inbreuk gemaakt op hun privacy.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 maart 2016, niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte in 2004 aan een tumor in zijn hoofd is geopereerd en daarvan nog steeds lichamelijke klachten ondervindt. In 2007 is hij getrouwd, uit welk huwelijk drie kinderen zijn geboren. Het jongste kind verblijft sinds de geboorte in december 2015 in het ziekenhuis en zal bij thuiskomst binnenkort extra zorg nodig hebben. De reclassering stelt zich op het standpunt dat verdachte nauwelijks openheid van zaken heeft gegeven, zodat het niet mogelijk is een verband te leggen tussen de persoon van verdachte, zijn omstandigheden en zijn delictgedrag. Mogelijk hebben zijn ziekte en operatie een rol gespeeld in de aanleiding tot het delictgedrag en de reclassering acht het wenselijk dat hier nader onderzoek naar wordt gedaan. De reclassering adviseert aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
Nu sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen het moment dat in 2012 bij het openbaar ministerie bekend is geworden dat verdachte het betreffende beeldmateriaal in bezit had en de berechting, ziet de rechtbank - anders dan de officier van justitie heeft gevorderd - aanleiding een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te noemen duur, met een proeftijd van een jaar, aan verdachte op te leggen. Omdat niet is gebleken van actuele feiten en omstandigheden die doen vrezen voor recidive, ziet de rechtbank geen reden om verdachte te verplichten mee te werken aan een behandeling bij de AFPN.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerp, te weten een diskette, Kingston geheugenkaart, G416610 (2gb), vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen en kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36d, 57 en 139f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van hetgeen onder 1 en 2 is ten laste gelegd voor zover het de pleegperiode vóór 15 maart 2009 betreft.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 80 uren onbetaalde arbeid.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval tenuitvoerlegging wordt bevolen van de taakstraf en de veroordeelde, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf, de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen diskette, Kingston geheugenkaart, G416610 (2gb).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2016.