ECLI:NL:RBNNE:2016:1997

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
18.830006-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens ontuchtige handelingen met stiefdochters

Op 25 april 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn twee stiefdochters, die op het moment van de feiten 7 en 9 jaar oud waren. De rechtbank legde de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op. De zaak kwam aan het licht na aangifte door de slachtoffers en het onderzoek op de terechtzitting op 11 april 2016. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, ontkende de meeste beschuldigingen, maar bekende enkele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren en dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen had gepleegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn leeftijd en het feit dat hij geen strafblad had, maar vond de gepleegde feiten ernstig genoeg om een straf op te leggen die ook een preventieve werking moest hebben. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 367 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de stiefdochters, voor de geleden immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830006-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 april 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [geboorteplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 april 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Scheffers, advocaat te Hoogezand.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C. Westerling.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 december 2015
te [pleegplaats] , met [slachtoffer 1] (te weten zijn, verdachtes, stiefkind),
geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten:
- het (meermalen) likken van/aan de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het (meermalen) wrijven over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] ,
terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer 1] verzorgde of opvoedde als behorend
tot zijn gezin;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 22 december 2015
te [pleegplaats] , met [slachtoffer 2] (te weten zijn, verdachtes, stiefkind),
geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te
weten:
- het (meermalen) wrijven over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 2] en/of - het (meermalen) betasten van de billen van die [slachtoffer 2] ,
terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer 2] verzorgde en/of opvoedde als behorend
tot zijn gezin.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen op basis van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2015, de aangifte, het studioverhoor van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , alsmede de eigen verklaringen van verdachte. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij aan de verklaringen van de slachtoffers meer geloof hecht dan aan de verklaringen van verdachte. Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kan ten aanzien van beide feiten de gehele ten laste gelegde periode worden bewezen alsmede het meermalen plegen van ontuchtige handelingen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat op grond van de verklaringen van verdachte de pleegperiode ten aanzien van beide feiten dient te worden beperkt tot de periode van 1 oktober 2015 tot en met 22 december 2015. Verdachte bekent het onder 1 ten laste gelegde. Met betrekking tot feit 2 heeft verdachte bekend dat hij één keer met zijn hand in de broek van [slachtoffer 2] is gegaan. Dat verdachte haar billen heeft betast, heeft hij vanaf het begin ontkend. Verdachte heeft geen reden om te liegen. Aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarentegen kan worden getwijfeld, nu niet kan worden beoordeeld wat zij van elkaar of van hun moeder hebben gehoord en overgenomen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wat de ontuchtige handelingen betreft. Dat zij door elkaar of door hun moeder zijn beïnvloed, is niet aannemelijk geworden. Wel ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van feit 1 de pleegperiode in te korten. [slachtoffer 1] heeft weliswaar verklaard dat het gedurende een jaar gebeurde, maar voor een 7-jarige is het in het algemeen lastig om de tijdsduur in te schatten, zoals ook de moeder van [slachtoffer 1] in haar aangifte heeft aangegeven.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2016;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 6 januari 2016, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015375335 d.d. 22 januari 2016, inhoudende de verklaring van [getuige] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 6 januari 2016, opgenomen op pagina 129 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant met betrekking tot het verhoren van [slachtoffer 1] als getuige.
De rechtbank past ten aanzien van feit 2 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 11 april 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
[slachtoffer 2] en ik waren in de keuken. Ik ging met mijn hand in haar broek en raakte haar schaambeen aan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 6 januari 2016, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
In mijn eerdere getuigenverklaringen heb ik verklaard wat er is gebeurd. Ik wil graag dat deze getuigenverklaringen aangemerkt worden als aangifte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 23 december 2015, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
[slachtoffer 2] is op [geboortedatum slachtoffer 2] geboren. De kinderen zien [verdachte] als papa. [slachtoffer 2] zei dat hij op haar nannas was geweest. Dat betekent plasser in het Farsi.
Ik heb gevraagd hoe vaak het gebeurd was. [verdachte] zei dat het een paar maanden gebeurde.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 7 januari 2016, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 24 december 2015 werd als getuige gehoord [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , wonende te [pleegplaats] . [slachtoffer 2] verklaart dat vader haar een paar keer heeft aangeraakt. De laatste keer was volgens haar twee weken geleden. Moeder was toen niet thuis.
Desgevraagd vertelt ze over de laatste keer dat haar vader haar heeft aangeraakt. Ze vertelt dat het in de woonkamer was. Vader en zij zaten naast elkaar op de bank. Vader ging met zijn hand bij haar kont zitten tussen de broek en de onderbroek van [slachtoffer 2] . Daarna haalde hij zijn hand weer uit de broek en ging toen met zijn hand naar haar plasser. Hij zat met zijn hand net boven het gaatje waar de plas uitkomt. Hij maakt ronddraaiende bewegingen met zijn vingers op haar plasser op die plek. Het duurde niet heel lang. Ze vond het niet goed en wilde niet, dat haar vader dat deed. Dit liet ze hem ook merken door zijn hand weg te duwen. Ze deed dit door de hand eerst uit de broek te trekken en dan opzij te doen met haar handen. Elke keer ging het gewoon ongeveer hetzelfde. In de badkamer deed papa het ook wel.
[slachtoffer 2] was dan aan het tandenpoetsen en dan kwam hij aanlopen. Ze waren dan samen in
de badkamer. Dan ging hij direct aan haar kont met zijn hand en toen naar de plasser met zijn hand. Hij ging met zijn hand rondjes op haar plasser wrijven.
Hij vroeg [slachtoffer 2] hoe het op school was geweest en toen ging hij aan haar kont en plasser zitten.
De allereerste keer dat haar vader [slachtoffer 2] aanraakte, zat hij alleen aan haar kont en niet aan haar plasser. Op de vraag wanneer de eerste keer is geweest dat haar vader aan haar plasser zat, zegt [slachtoffer 2] dat ze het niet meer weet. Volgens haar was het ergens in juli of in augustus, net na de zomervakantie. In ieder geval ongeveer 2 à 3 weken nadat ze jarig was geweest, was het begonnen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 6 januari 2016, opgenomen op pagina 129 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 24 december 2015 werd als getuige gehoord [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] vertelde dat zij één keer had gezien dat papa met zijn hand bij de broek van [slachtoffer 2] in was gegaan, terwijl zij samen op de bank lagen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank met betrekking tot feit 2 nog het volgende.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank met betrekking tot feit 2 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2] . Verdachte heeft weliswaar verklaard dat het bij één keer is gebleven, maar de rechtbank hecht meer geloof aan de verklaring van [slachtoffer 2] . Zij vertelt zeer gedetailleerd over in ieder geval twee voorvallen, één in de woonkamer en één in de badkamer, terwijl ook haar zusje heeft verklaard dat zij één keer heeft gezien dat verdachte met zijn hand in de broek van [slachtoffer 2] ging terwijl zij op de bank lagen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij met [slachtoffer 2] in de keuken was, toen hij met zijn hand in haar broek ging. Dat verdachte ook de billen van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt, acht de rechtbank tevens bewezen op grond van de verklaring van [slachtoffer 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 22 december 2015 te [pleegplaats] met [slachtoffer 1] , te weten zijn, verdachtes, stiefkind, geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het meermalen likken van/aan de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het meermalen wrijven over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] ,
terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer 1] verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 22 december 2015 te [pleegplaats] , met [slachtoffer 2] , te weten zijn, verdachtes, stiefkind, geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te
weten:
- het meermalen wrijven over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 2] en
- het meermalen betasten van de billen van die [slachtoffer 2] ,
terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer 2] verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
2. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht en een behandeling bij de AFPN zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor het opleggen van een taakstraf. Ter zitting heeft de raadsman verwezen naar jurisprudentie in soortgelijke zaken, waarbij een hoge taakstraf in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. De raadsman heeft aangevoerd dat de consequenties van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zeer groot zullen zijn voor verdachte. Hij zal hierdoor zijn baan verliezen en zal, als 55-jarige met een eenzijdige opleiding, moeilijk een nieuwe baan vinden. Zonder baan zal hij zijn financiële verplichtingen, ook ten opzichte van zijn beide (ex-)echtgenotes en zijn (stief)kinderen, niet meer kunnen nakomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van vijf maanden meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met twee stiefdochters, die destijds 7 en 9 jaar oud waren. Hij heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van beide slachtoffers en het gevoel van veiligheid en vertrouwen dat een kind thuis moet kunnen hebben, op grove wijze beschaamd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte geen strafblad heeft en dat zijn kansen op de arbeidsmarkt – mede gezien zijn leeftijd en opleidingsniveau - klein zullen zijn, als hij zijn huidige baan verliest.
In het rapport d.d. 5 april 2016 wordt de kans op herhaling door de reclassering als laag/ gemiddeld ingeschat. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en behandelverplichting. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard aan de voorwaarden te willen meewerken. Er heeft inmiddels een intake bij het AFPN plaatsgevonden.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van maximale duur opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft enerzijds als doel verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals geadviseerd in voornoemd reclasseringsrapport.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1] heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.665,00 subsidiair
€ 5.133,00 (materiële schade van € 665,00 subsidiair € 133,00 en immateriële schade van
€ 5.000,--). Ook wordt de wettelijke rente gevorderd en wordt verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter terechtzitting heeft de gemachtigde zich ten aanzien van de materiële schade, zijnde reiskosten in verband met een behandeling bij [instelling] , gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
[slachtoffer 2] heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,00 betreffende immateriële schade. Daarnaast wordt de wettelijke rente gevorderd en wordt verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] toewijsbaar is tot een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade en € 332,50 aan materiële schade.
De vordering van [slachtoffer 2] dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.500,00, een bedrag dat gebruikelijk is in vergelijkbare zaken.
Daarnaast dient in beide gevallen de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar jurisprudentie met betrekking tot de toewijzing van immateriële schade, heeft de raadsman gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] dient te worden beperkt tot
€ 1.000,00 en de vordering van [slachtoffer 1] dient te worden gematigd tot € 1.500,00 aan immateriële schade en € 332,50 aan materiële schade.
De benadeelde partijen dienen voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden.
Beide meisjes zijn inmiddels in behandeling bij jeugdzorginstelling [instelling] .
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid begroten op € 2.500,00. De gevorderde materiële schade is toewijsbaar tot een bedrag van € 332,50, zoals door de officier van justitie gevorderd. Dit bedrag is niet betwist door de verdediging.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] naar redelijkheid en billijkheid begroten op € 1.500,00.
Met betrekking tot de overigens door de benadeelde partijen gevorderde schade zullen deze niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank zal de wettelijke rente telkens toewijzen met ingang van de datum waarop de aangifte is gedaan.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 367 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
365 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich, na uitnodiging daartoe, meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen en zich hierna gedurende door de reclassering bepaalde periode blijft melden zo frequent als de reclassering nodig acht;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan een ambulante (dag-) behandeling bij de AFPN of soortgelijke instelling, zolang de instelling dit noodzakelijk acht, en aan de vervolgbegeleiding indien dit noodzakelijk wordt geacht.
Draagt de Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
(ten aanzien van feit 1)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.832,50 (zegge: tweeduizend achthonderd tweeëndertig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2015.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 2.832,50 (zegge: tweeduizend achthonderd tweeëndertig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
22 december 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 38 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 332,50 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
(ten aanzien van feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2015.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Oostveen, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2016.