ECLI:NL:RBNNE:2016:1896

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
147215
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over eigendom en beslag op droogkamers

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert HB Drying Systems B.V. (hierna: HB) van Astra Faam B.V. (hierna: Astra Faam) dat deze maatregelen treft om de droogkamers 19 t/m 21, die zich in het bedrijfsgebouw van Astra Faam bevinden, niet verder te beschadigen. HB heeft conservatoir beslag gelegd op deze droogkamers, die zij als zelfstandige roerende zaken beschouwt. Astra Faam voert verweer en stelt dat de droogkamers eigendom zijn van De Faam Breda B.V. (hierna: De Faam) door natrekking, aangezien deze onderdeel zijn van het bedrijfsgebouw dat in eigendom toebehoort aan De Faam.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de droogkamers naar verkeersopvatting als bestanddelen van het bedrijfsgebouw moeten worden beschouwd. Dit betekent dat het conservatoir beslag dat HB heeft gelegd op de droogkamers niet kleeft, omdat deze eigendom zijn van De Faam. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van HB af en veroordeelt HB in de proceskosten. In het incident wordt De Faam toegestaan om in de hoofdzaak tussen te komen en het conservatoir beslag wordt opgeheven. De kosten van het geding worden ook aan HB opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/147215 / KG ZA 16-53
Vonnis in kort geding van 20 april 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HB DRYING SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Almelo,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. P.J. Arentshorst te Deventer,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASTRA FAAM B.V.,
gevestigd te Harlingen,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. F. Wubbena te Oosterhout,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE FAAM BREDA B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. F. Wubbena te Oosterhout.
Partijen zullen hierna HB, Astra Faam en De Faam genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de akte overlegging producties van de zijde van Astra Faam;
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst van De Faam met producties;
  • de mondelinge behandeling van de zaak, gehouden op 31 maart 2016;
  • de pleitaantekeningen van mr. Arenthorst;
  • de pleitaantekeningen van mr. Wubbena.
1.2.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter, nadat partijen zich over de vordering van De Faam tot tussenkomst in het geding tussen HB en Astra Faam hadden uitgelaten, in het incident beslist en de gevorderde tussenkomst toegestaan.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Astra Faam exploiteert een onderneming die zich onder meer bezighoudt met het fabriceren en verkopen van drop en suikerwerken, waaronder winegums en fruitgums.
2.2.
Onderdeel van het proces om (zachte) drop, winegums en fruitgums te produceren betreft het drogen en koelen van de producten. Dit gebeurt in droogkamers.
2.3.
HB exploiteert een onderneming die droogkamers bouwt.
2.4.
Astra Faam en HB hebben op of omstreeks 1 mei 2006 een overeenkomst gesloten op grond waarvan HB de bestaande droogkamers 19 tot en met 21 zou renoveren en optimaliseren conform het bestek van Astra Faam en waarbij HB luchtdrogers op deze droogkamers zou plaatsen voor een bedrag van in totaal € 395.000,-- exclusief BTW. Deze droogkamers bevinden zich in een bedrijfsgebouw gelegen aan de Liniestraat 19 te Breda (hierna: het bedrijfsgebouw).
2.5.
Het bedrijfsgebouw behoort in eigendom toe aan De Faam.
2.6.
Nadat HB de droogkamers had aangepast, is tussen partijen een geschil ontstaan over het functioneren van de droogkamers. Astra Faam heeft met een beroep op non-conformiteit een gerechtelijke procedure tegen HB aanhangig gemaakt bij de toenmalige rechtbank Almelo en daarin (onder meer) partiële ontbinding van de overeenkomst tussen partijen en terugbetaling van (een deel van) de betaalde prijs, met rente en kosten, gevorderd. HB heeft een (voorwaardelijke) reconventionele vordering ingediend, strekkende tot betaling door Astra Faam van een bedrag van € 389.633,17, vermeerderd met BTW en rente, wegens ongerechtvaardigde verrijking. Deze vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de conventionele vordering van Astra Faam tot partiële ontbinding van de overeenkomst tussen partijen zou worden toegewezen. Op 21 augustus 2013 heeft de rechtbank Overijssel eindvonnis gewezen en de overeenkomst partieel ontbonden, maar daarin niet beslist op voormelde (voorwaardelijke) reconventionele vordering van HB. Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft HB appel ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij incidenteel arrest van 23 december 2013 heeft het Hof - voor zover hier van belang - beslist dat het vonnis van de rechtbank een kennelijke misslag bevat, omdat niet op de (voorwaardelijke) vordering in reconventie is beslist. Ten tijde van de mondelinge behandeling van de zaak had het Hof nog geen vonnis in de hoofdzaak gewezen.
2.7.
Medio 2013 heeft Astra Faam haar bedrijfsactiviteiten in Breda gestaakt. De Faam heeft daarna het bedrijfsgebouw verhuurd aan een paintballbedrijf.
2.8.
Na daartoe verkregen verlof op 15 januari 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft HB ter verzekering van haar vordering op Astra Faam ten laste van Astra Faam conservatoir verhaalsbeslag op roerende zaken gelegd, te weten op de droogkamers 19 tot en met 21, met de daaraan dienstbaar zijnde zaken, meer specifiek maar niet limitatief een drietal luchtdrogers en bijbehorend kanaalwerk, leidingwerk koelwater, schakelkast en sensoren en een waterchiller die is geplaatst in een separate ruimte buiten de bedrijfsruimte.

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
HB vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. Astra Faam gebiedt om binnen 48 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis dusdanige maatregelen te treffen opdat de droogkamers 19 t/m 21 met de daaraan dienstbaar zijnde zaken (als omschreven in de opdrachtbevestiging d.d. 1 mei 2006 en als gespecificeerd in voormeld bestek van Astra Faam), welke droogkamers zich bevinden ter plaatse van Astra Faam aan de Liniestraat 19 te (4816 BG) Breda, niet verder beschadigd worden, althans die maatregelen te treffen als door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, een en ander op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 2.500,-- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat Astra Faam in gebreke blijft aan dit gebod te voldoen;
B. ex artikel 853 Rv de gerechtelijke bewaring beveelt van droogkamers 19 t/m 21 met de daaraan dienstbaar zijnde zaken (als omschreven in de opdrachtbevestiging d.d. 1 mei 2006 en als gespecificeerd in voormeld bestek van Astra Faam), welke droogkamers zich bevinden ter plaatse van Astra Faam aan de Liniestraat 19 te (4816 BG) Breda en daarbij de besloten vennootschap Bolk Transport B.V., gevestigd en kantoorhoudende te (7702 PD) Almelo aan de Plesmanweg 3 als gerechtelijk bewaarder aan te wijzen, althans in goede justitie een gerechtelijk bewaarder aan te wijzen en daarbij Astra Faam te veroordelen tot betaling van de kosten van de gerechtelijke bewaring;
C. Astra Faam veroordeelt om bij wijze van voorschot op schadevergoeding aan HB te voldoen een bedrag van € 50.000,--;
D. Astra Faam veroordeelt in de kosten van dit geding, te begroten volgens het gebruikelijke tarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het ten deze te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de nakosten tot een bedrag van € 131,--, dan wel, indien betekening van het ten deze te wijzen vonnis plaatsvindt tot een bedrag van € 199,--, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Astra Faam voert verweer, met conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring, althans afwijzing van de vorderingen van HB, met veroordeling van HB in de kosten van dit geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In het incident
3.4.
De Faam vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. De Faam toelaat in het aanhangige rechtsgeding tussen HB en Astra Faam;
2. het conservatoir beslag op roerende zaken, dat HB heeft doen leggen ten laste van Astra Faam, opheft;
3. HB veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.5.
HB heeft verweer gevoerd, met conclusie tot afwijzing van de vorderingen van De Faam.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
Ten aanzien van de vorderingen onder A en B
4.1.
De spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden.
4.2.
HB legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de beslagen zaken beschadigd raken door de activiteiten van het paintballcentrum. Op Astra Faam rust de taak om ervoor te zorgen dat de zaken in de staat blijven waarin zij zich bevonden ten tijde van de beslaglegging. Dit is van belang voor het verhaal op de zaken, maar ook omdat de zaken beschikbaar moeten blijven als bewijsmateriaal voor de procedure die aanhangig is bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, aldus HB.
4.3.
Het primaire verweer van Astra Faam tegen de vorderingen van HB is dat niet zij, maar De Faam eigenaar is van de droogkamers met toebehoren. De droogkamers zijn namelijk bestanddelen van het bedrijfspand dat De Faam in eigendom toebehoort, zodat De Faam door natrekking eigenaar daarvan is geworden. Astra Faam voert daartoe aan dat het bedrijfsgebouw destijds specifiek is aangepast ten behoeve van de plaatsing van de droogkamers, die via betonnen voeten in de bedrijfshal zijn verankerd. Het bedrijfsgebouw en de droogkamers zijn dus in constructief opzicht op elkaar afgestemd. Verder is - ook voor derden - duidelijk dat de droogkamers, met de bijbehorende installaties en leidingwerk, bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. De droogkamers met toebehoren vormen zowel visueel als functioneel één geheel met de overige onderdelen van het bedrijfspand. Daarnaast geldt dat de droogkamers, de bijbehorende installaties en het leidingwerk niet kunnen worden verwijderd zonder dat aan de droogkamers of het bedrijfsgebouw schade van betekenis wordt toegebracht. De droogkamers zelf staan in betonnen voeten en zijn opgetrokken uit beton en metaal. Ze kunnen uitsluitend met een sloophamer worden verwijderd, terwijl de installaties en het leidingwerk dusdanig met elkaar en de droogkamers zijn verbonden dat verwijdering daarvan ook niet zonder schade van betekenis kan plaatsvinden. Astra Faam wijst ter onderbouwing daarvan naar door haar overgelegde foto's van de droogkamers. Dit alles brengt mee, aldus Astra Faam, dat de droogkamers met toebehoren bestanddelen zijn geworden van het bedrijfsgebouw en dat de eigendom daarvan door natrekking berust bij De Faam. Dit betekent dat het ten laste van Astra Faam gelegde conservatoir beslag nooit heeft gekleefd, omdat dit is gelegd op bestanddelen van een onroerende zaak die Astra Faam niet toebehoort.
4.4.
HB stelt zich daarentegen op het standpunt dat Astra Faam eigenaar is van de droogkamers met toebehoren en dat zij derhalve onder de juiste partij beslag heeft gelegd. De droogkamers zijn volgens HB naar aard en inrichting zelfstandige roerende zaken en geen bestanddelen geworden van het bedrijfsgebouw waarin zij zich bevinden. De Faam is dan ook niet door natrekking eigenaar van deze zaken geworden. Ter onderbouwing hiervan heeft HB naar voren gebracht dat de droogkamers niet aard- en nagelvast met het bedrijfsgebouw zijn verbonden, maar daaruit tamelijk eenvoudig en zonder noemenswaardige beschadigingen volledig zijn te verwijderen. De droogkamers zitten namelijk enkel met een aluminiumprofiel vastgeschroefd op de betonvloer en zitten niet in beton gegoten. Ook het leidingwerk, de luchtdrogers en de waterchiller zijn niet onlosmakelijk verbonden met het bedrijfsgebouw en zijn gemakkelijk te verwijderen. Verder is het bedrijfsgebouw na verwijdering van de droogkamers nog goed bruikbaar voor het doel waarvoor het is bestemd. Daarbij komt dat de droogkamers en het bedrijfsgebouw in constructief opzicht niet op elkaar zijn afgestemd. De droogkamers zijn destijds namelijk ingebouwd in het al bestaande bedrijfsgebouw. Dit alles brengt mee, aldus HB, dat de droogkamers moeten worden aangemerkt als zelfstandige roerende zaken waarvan de eigendom berust bij Astra Faam.
4.5.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van artikel 5:3 BW de eigenaar van een zaak ook de eigenaar is van de bestanddelen van die zaak. Verder geldt dat de vraag of een zaak bestanddeel van een (andere) zaak is (geworden) bepaald dient te worden aan de hand van de in artikel 3:4 BW opgenomen criteria. Ingevolge dit artikel moet als bestanddeel worden aangemerkt al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak (lid 1)
ofeen zaak die zodanig met de hoofdzaak is verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan één der zaken (lid 2).
4.6.
Op de voet van het bepaalde in artikel 3:4 lid 1 BW is derhalve hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak bestanddeel van die zaak. Een aard- of nagelvaste verbinding is daarvoor niet vereist. Het gaat er daarbij om of het onderdeel en het gebouw naar verkeersopvatting tezamen als één zaak moeten worden gezien. Een aanwijzing dat een zaak volgens verkeersopvatting als onderdeel van een hoofdzaak heeft te gelden, kan gelegen zijn in de omstandigheid dat de twee zaken in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, of in de omstandigheid dat de hoofdzaak, indien het bestanddeel zou ontbreken, als onvoltooid moet worden beschouwd in de zin dat de hoofdzaak dan niet geschikt is te beantwoorden aan haar specifieke bestemming (HR 15 november 1991, NJ 1993/316, Dépex/curatoren Bergel). Of in een bepaald geval naar verkeersopvatting sprake is van een bestanddeel, moet echter in het licht van alle omstandigheden van het geval beoordeeld worden (zie HR 28 februari 2003, NJ 2003/272; Steiger-arrest en HR 7 december 2012, NJ 2013/571; Prorail/Stichting Rijswijk Wonen).
4.7.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de droogkamers met toebehoren naar verkeersopvatting als bestanddelen van het bedrijfsgebouw moeten worden beschouwd. Zij overweegt daartoe als volgt. Ter zitting is aan de hand van foto's en de toelichting daarop door partijen gebleken dat de droogkamers zijn ingebouwd in speciaal daarvoor van beton opgetrokken ruimtes die altijd al in het bedrijfspand aanwezig waren. De constructie van het bedrijfspand en de droogkamers met toebehoren (waaronder leidingen en luchtdrogers op de droogkamers) zijn derhalve specifiek op elkaar afgestemd. Voorts geldt dat de droogkamers geen tijdelijke functie vervullen, maar naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te functioneren, hetgeen ook voor derden - gelet op de constructie en inrichting van de droogkamers - kenbaar kan zijn. Op grond hiervan komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de droogkamers naar verkeersopvatting bestanddelen zijn geworden van het bedrijfsgebouw. Aldus is door natrekking de eigenaar van het bedrijfsgebouw - De Faam - ook de eigenaar geworden van de droogkamers. Hetzelfde geldt voor de bij de droogkamers behorende installaties en leidingen, nu deze in visueel en functioneel opzicht één onlosmakelijk geheel vormen met de droogkamers. Ook de waterchiller moet volgens verkeersopvatting als een bestanddeel worden aangemerkt. Weliswaar staat de waterchiller niet in het bedrijfsgebouw, maar deze vormt in functioneel opzicht wel één onlosmakelijk geheel met de droogkamers. De omstandigheid dat de droogkamers met toebehoren wellicht - partijen verschillen hierover van mening - zonder schade van betekenis (artikel 3:4 lid 2 BW) kunnen worden verwijderd, doet aan het voorgaande niet af. Dit is immers in het kader van de beoordeling of de droogkamers volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaken van het bedrijfsgebouw niet relevant.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat HB ten laste van Astra Faam conservatoir beslag heeft gelegd op zaken die De Faam in eigendom toebehoren, zodat dit beslag niet kleeft. De voorzieningenrechter zal vorderingen onder A en B van HB daarom afwijzen. De voorzieningenrechter voegt hier nog aan toe dat de omstandigheid dat HB zich op het standpunt stelt dat de zaken bewaard moeten blijven als bewijsmateriaal geen ander licht op de zaak kan doen werpen, nu er sprake is van conservatoir verhaalsbeslag onder Astra Faam.
Ten aanzien van het gevorderde voorschot schadevergoeding
4.9.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding slechts plaats is indien het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van belangen van partijen mede betrokken dient te worden het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door HB gevorderde schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt. HB heeft niet gesteld noch is anderszins gebleken dat zij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van een voorschot op de schadevergoeding, zodat de vordering reeds hierop strandt. Overigens heeft zij ook niet gesteld op welke grond Astra Faam schadeplichtig zou zijn indien geoordeeld zou worden dat de zaken bestanddeel zijn geworden van de onroerende zaak van De Faam.
Proceskosten
4.11.
HB zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Astra Faam worden vastgesteld op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
€ 816,00
totaal € 1.335,00
in het incident
4.12.
In de hoofdzaak is geoordeeld dat De Faam voorshands als eigenaar van de droogkamers met toebehoren beschouwd moet worden. Gelet hierop is voor beslaglegging op deze droogkamers geen grond. De vordering van De Faam tot opheffing van het conservatoir beslag zal daarom worden toegewezen.
4.13.
HB zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding voor zover gevoerd tegen De Faam. De kosten aan de zijde van De Faam worden vastgesteld op € 527,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in de hoofdzaak
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt HB in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Astra Faam vastgesteld op € 1.335,00;
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident
5.4.
staat De Faam toe om in de hoofdzaak tussen te komen;
5.5.
heft op het door HB ten laste van Astra Faam gelegde conservatoire beslag;
5.6.
veroordeelt HB in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van De Faam vastgesteld op € 527,00;
5.7.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016. [1]

Voetnoten

1.type: