ECLI:NL:RBNNE:2016:183

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
4627179/AR VERZ 15-49 en 4637338/AR VERZ 15-58
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens grensoverschrijdend gedrag binnen de geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de stichting Geestelijke Gezondheidszorg Friesland (GGZ) een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [A], een GGZ agoog, op grond van verwijtbaar handelen. Het verzoek is ingediend na meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag door [A] jegens een patiënte, [B]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [A] op verschillende momenten intiem contact heeft gehad met [B], maar oordeelt dat deze handelingen niet zodanig ernstig zijn dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De kantonrechter wijst op het feit dat [A] gedurende zijn lange dienstverband geen eerdere aanmerkingen heeft gehad en dat de beschuldigingen voornamelijk zijn gebaseerd op de verklaring van een psychiatrische patiënte, die niet consistent is. De kantonrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de ernstige verwijten van GGZ en dat de arbeidsrelatie niet als verstoord kan worden beschouwd. Het verzoek tot ontbinding wordt afgewezen, en GGZ wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer.: 4627179/AR VERZ 15-49 en 4637338/AR VERZ 15-58
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:671 lid 1 BW d.d. 27 januari 2016
inzake
de stichting
STICHTING GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG FRIESLAND,
gevestigd te Leeuwarden,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. D.D. Boulassel,
tegen
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.M.H. Houben.
Partijen zullen hierna GGZ en [A] worden genoemd.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
GGZ heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ingekomen ter griffie op 25 november 2015. [A] heeft op 22 december 2015 een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 30 december 2015 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij de gemachtigden aan de hand van pleitnotities het standpunt van hun cliënt(e) hebben toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft GGZ nog stukken toegezonden.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[A] , geboren [geboortedatum] , is op [datum indiensttreding] in dienst getreden bij GGZ. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO GGZ 2015-2017 van toepassing.
2.2.
[A] is sinds [aanvangsdatum] werkzaam als GGZ agoog met een bruto salaris van [****] per maand exclusief 8% vakantietoeslag en 6,75% eindejaarsuitkering. Daarvoor was hij werkzaam als activiteitentherapeut/trajectbegeleider. Aangezien deze functie niet onder te brengen was binnen de CONO beroepenstructuur is deze functie komen te vervallen en is de functie GGZ agoog opgenomen. Omdat [A] niet voldeed aan de opleidingseisen die CONO stelt aan een GGZ agoog is [A] per [aanvangsdatum] gestart met een opleidingstraject HBO SPH met de aantekening voor GGZ agoog. Partijen zijn in verband daarmee een studiekostenovereenkomst aangegaan.
2.3.
Binnen GGZ is naast diverse richtlijnen en protocollen, de 'Richtlijn Vermoeden op Grensoverschrijdend gedrag door een medewerker tegenover een patiënt' (hierna te noemen de Richtlijn) van toepassing. Deze richtlijn vermeldt (voor zover hier van belang):

1.Inleiding

Een patiënt die bij GGZ Friesland in zorg is, moet er op kunnen vertrouwen dat de verleende zorg verantwoord en veilig is. De patiënt mag er van uitgaan, dat de zorg binnen veilige grenzen wordt geboden. Grenzen kunnen worden overschreden op het gebied van bejegening, intimiteit, seksualiteit en agressiviteit.
In deze richtlijn wordt gesproken over grensoverschrijdend gedrag. Hieronder vallen alle soorten grensoverschrijdend gedrag, waaronder seksueel misbruik, mishandelingen en overig grensoverschrijdend gedrag. Onder seksueel misbruik wordt verstaan grensoverschrijdend seksueel gedrag waarbij sprake is van lichamelijk, geestelijk of relationeel overwicht. In de bijlage 1 is een nadere definiëring en voorbeelden van seksueel grensoverschrijdend gedrag en overig grensoverschrijdend gedrag opgenomen.
(…..)
Bijlage 1 Nadere toelichting grensoverschrijdend gedrag
Grensoverschrijdend gedrag
Bij grensoverschrijdend gedrag gaat het zowel om seksueel grensoverschrijdend gedrag (seksueel misbruik en seksuele intimidatie) als overig grensoverschrijdend gedrag.
(…..)
Bij seksuele intimidatie is vaak sprake van een ongelijke machtsverhouding tussen het slachtoffer en de pleger.
(…..)
Intiem gedrag dat plaatsvindt in het kader van een hulpverleningsrelatie en niet professioneel is, wordt altijd aangemerkt als seksuele intimidatie, ongeacht of de patiënt het gedrag als gewenst of ongewenst ervaart. Kortom: seksuele intimidatie binnen de context van een hulpverleningsrelatie is altijd ongeoorloofd en in veel gevallen strafbaar.
11) Voorbeelden van seksueel misbruik en intimidatie
(…..)
2) Onnodige aanraking
Het aanraken zonder dat dit binnen de professionele standaard of het algemeen gebruik van de betreffende beroepsgroep past.
(…..)
6) Ontucht met misbruik van gezag
Het door een hulpverlener plegen van ontucht met een aan zijn/haar zorg toevertrouwde persoon.
Bij handelingen die onder deze categorie vallen wordt weliswaar misbruik gemaakt van de afhankelijkheid binnen de hulpverleningsrelatie, doch hierbij is niet expliciet sprake van dwang.
2.4.
Voorts is op de functie van [A] de Beroepscode voor de Sociaal Agogisch Werker van toepassing, waarin onder meer is opgenomen:
2.5.
Als sociaal agogisch werker span ik mij in om met de cliënt een goede werkrelatie op te
bouwen en te onderhouden.
Dit betekent met name:
- Dat ik respect toon voor de seksuele identiteit van de cliënt en mij onthoud van seksuele avances en seksueel getinte opmerkingen.
- Dat ik alleen een werkrelatie met de cliënt onderhoudt en geen vriendschapsrelatie, geen liefdesrelatie en evenmin een seksuele relatie aan ga.
- Dat ik, indien één van deze relaties toch dreigt te ontstaan, mijn werkrelatie met de cliënt beëindig en er zorg voor draag dat een collega de dienstverlening voortzet.
(…..)
2.6.
Als sociaal agogisch werker onthoud ik mij van machtsmisbruik ten aanzien van de cliënt.Dat betekent met name:
- Dat ik geen misbruik maak van de afhankelijke positie van de cliënt.
2.5.
Mevrouw [B] (hierna te noemen [B] ) is in behandeling bij GGZ wegens psychische klachten, waaronder smetvrees. [B] is [leeftijd B] en alleenstaand (gescheiden). Haar kinderen wonen elders. Zij is ernstig suïcidaal.
2.6.
[A] was de medebehandelaar van [B] en had uit dien hoofde regelmatig contact met [B] . Hij belde wekelijks met haar en bracht wekelijks een huisbezoek aan haar. Doel van de begeleiding was om [B] adequaat in behandeling te krijgen, hetgeen niet lukte. [A] heeft met [B] besproken dat GGZ de zorg zou beëindigen omdat [B] niet actief meewerkte aan behandelplannen.
2.7.
Op 11 september 2015 heeft mevrouw [C] (hierna te noemen [C] ), PGB-ster en medebehandelaar van [B] , bij mevrouw [D] (hierna te noemen [D] ), directeur behandelzaken en psychiater bij GGZ, gemeld dat [B] haar op
8 september 2015 uit eigen beweging had verteld dat er sprake zou zijn geweest van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van [A] jegens [B] in de vorm van intiem contact. [A] en [B] zouden elkaar daarbij hebben betast en er zou sprake zijn van wederzijdse seksuele bevrediging.
2.8.
GGZ heeft naar aanleiding van deze melding een interne onderzoekscommissie ingesteld. De interne onderzoekscommissie heeft gesprekken gevoerd met [B] , [C] , [A] , [D] , mevrouw [E] (de behandelend psychiater van [B] ), de heer [F] (leidinggevende van [A] ) en aan aantal collega's van [A] . Daarnaast heeft de interne onderzoekscommissie e-mailberichten tussen [A] en [B] bekeken. De commissie heeft in haar verslag als volgt geconcludeerd:
1. De onderzoekscommissie dient de vraag te beantwoorden of er al dan niet sprake is geweest van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. De commissie is van mening dat voldoende is aangetoond dat sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag/seksuele intimidatie in de zin van de geldende richtlijnen en protocollen, waaronder de richtlijn Vermoeden op grensoverschrijdend gedrag door een medewerker tegenover een patiënt van GGZ Friesland.
2. Geconcludeerd kan worden dat de heer [A] grensoverschrijdend gedrag/seksuele intimidatie heeft vertoond in de zin van het meermalen in de thuissituatie geven van een knuffel aan [B] , het kussen van het hoofd/de haren van [B] en haar handen vast te pakken met ineengestrengelde vingers. Daarnaast is ook de mailwisseling tussen hen beiden grensoverschrijdend van toon, buitengewoon onprofessioneel, en bovendien zijn veel e-mails dan wel de afsluiting (
'lieve groetjes van mij') buiten het EPD gehouden waardoor er ook geen mogelijkheid van toetsing was. De heer [A] heeft hierover niets besproken met zijn collega's, ook niet het feit dat [B] (in ieder geval voor het eerst in juni) had aangegeven gevoelens voor hem te hebben die verder gingen dan gebruikelijk en wenselijk in een professionele hulpverlening.
3. De onderzoekscommissie is gezien de inhoud van de door [B] aan de heer [A] verzonden e-mails die nog wel zijn aangetroffen, zijn reactie op haar mededeling dat zij een melding heeft gedaan, het feit dat de heer [A] bewust een e-mail van [B] met mogelijk een beladen inhoud heeft verwijderd, en gezien het feit dat [B] bij haar melding blijft ondanks dat zij zich zeer schuldig hierover voelt, voorts van mening dat het
aannemelijkis dat er ook sprake is geweest van verdergaand seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen de heer [A] en [B] waarbij
aannemelijkis dat deze intimiteit heeft bestaan uit in ieder geval zoenen en/of seksueel contact.
4. De onderzoekscommissie acht de ernst en de verwijtbaarheid van het geconstateerde gedrag van de heer [A] zeer groot en de leerbaarheid van de heer [A] zeer laag.
2.9.
GGZ heeft vervolgens onderzoeksbureau Vidocq BV (hierna te noemen Vidocq) opdracht gegeven een nader onderzoek in te stellen. Daarbij is afgezien van het nogmaals doen horen van [B] . Vidocq heeft het rapport van de interne onderzoekcommissie geanalyseerd en naar aanleiding van daarbij gerezen vragen aanvullende informatie opgevraagd bij respectievelijk [D] , de heer [G] (manager informatiemanagement) en mevrouw [H] (creatief therapeut en tevens collega van [A] ). Vidocq heeft tot slot ook [A] opnieuw gehoord. Vidocq heeft in haar rapport de bevindingen van de interne onderzoekscommissie onderschreven.
2.10.
GGZ heeft melding gedaan bij de Inspectie voor de Geestelijke Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ heeft laten weten dat het (vermeend) seksueel grensoverschrijdend gedrag zorgvuldig is onderzocht, de bevindingen en conclusies navolgbaar zijn en de ondernomen acties adequaat en passend zijn.
2.11.
GGZ heeft op 19 november 2015 aan [A] meegedeeld dat zij aanleiding ziet de arbeidsovereenkomst met [A] te beëindigen.

3.Het verzoek

3.1.
GGZ verzoekt de arbeidsovereenkomst met [A] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), primair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW: verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer op grond waarvan in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met [A] te laten voortduren. Herplaatsing is volgens GGZ niet aan de orde.
3.2.
GGZ is gelet op de bevindingen van twee afzonderlijke onderzoekscommissies van mening dat zij kan afgaan op de uitkomsten van de onderzoeken en dat afdoende is komen vast te staan dat er sprake is geweest van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag tussen [A] en de aan zijn zorg toevertrouwde cliënte [B] in de zin van de geldende regelgeving, richtlijnen en protocollen. Er sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag door [A] jegens [B] in de vorm van onnodige aanrakingen (niet passend binnen de behandeldoelen) welke gekwalificeerd worden als grensoverschrijdend gedrag (meer specifiek seksuele intimidatie in de zin van De Richtlijn). Daarnaast is er een zeer sterk vermoeden dat er sprake is geweest van verdergaand intiem contact tussen [A] en [B] . GGZ stelt dat aannemelijk is dat er sprake is geweest van zoenen en/of betasting en/of seksueel contact. Er is volgens GGZ geen reden te twijfelen aan de consistente verklaring van [B] hierover. [B] heeft dit gemeld aan [C] en de melding heeft zij herhaald in het bijzijn van de huisarts. In het kader van het onderzoek heeft zij aangegeven dat zij niet terugkomt op hetgeen zij heeft gezegd. GGZ heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van [B] nu de behandelend psychiater heeft verklaard [B] niet te zien als iemand die aperte leugens vertelt. De verklaring van [B] wordt onderschreven door haar e-mailberichten aan [A] , aldus GGZ. De reactie van [A] op de e-mailberichten van [B] en zijn ongeloofwaardige verklaring waarom hij een e-mail met een speciale inhoud heeft gewist onderbouwen het vermoeden dat er naast (seksueel) grensoverschrijdend gedrag ook sprake is geweest van intiem contact.
3.3.
Ook indien het niet aannemelijk is dat [A] zich schuldig heeft maakt aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag jegens [B] , dan is hem te verwijten dat hij op geen enkel moment melding heeft gedaan bij zijn leidinggevende of binnen zijn team van de toestand en de uitspraken van [B] . Het valt [A] te verwijten, aldus GGZ, dat hij de verliefde gevoelens van [B] niet heeft gemeld bij zijn leidinggevende of collega's en dat hij daarover ook niets heeft opgenomen in het EPD en dat hij niet heeft gemeld dat [B] dicht tegen hem aan kwam staan en behoefte had aan zijn knuffels. Voorts verwijt GGZ [A] dat hij niet deelnam aan het teamoverleg/de intervisie, dat hij - hoewel dat niet gebruikelijk was - alleen op huisbezoek ging, dat hij de gebruikelijke duur en frequentie van de huisbezoeken heeft overschreden en dat hij in zijn e-mailcontact met [B] veel verder is gegaan dan gebruikelijk en noodzakelijk is in een normale hulpverleningssituatie.
3.4.
Subsidiair verzoekt GGZ de arbeidsovereenkomst met [A] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW: verstoorde arbeidsverhouding, op grond waarvan in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met [A] te laten voortduren. Er is volgens GGZ sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk omdat [A] geen zelfreflectie heeft laten zien tijdens het interne onderzoek. [A] heeft op geen enkel moment de schuld bij zichzelf gezocht. Voorts voert GGZ aan dat zij er geen vertrouwen in heeft dat [A] , die niet leerbaar is gebleken, in staat is om zijn gedragswijze aan te passen conform de professionele standaard. Gelet op de op GGZ als zorginstelling rustende verantwoordelijkheid kan GGZ ook geen enkel risico nemen dat [A] in herhaling valt. Van herplaatsing van [A] kan dan ook geen sprake zijn, aldus GGZ.
3.5.
GGZ verzoekt voorts bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [A] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [A] . Voorts verzoekt GGZ te bepalen dat [A] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van GGZ.
Tot slot verzoekt GGZ te bepalen dat [A] gelet op de tussen partijen overeengekomen studiekostenovereenkomst een bedrag van € 4.786,20 dient te voldoen aan GGZ welk bedrag door GGZ verrekend kan worden met de eindafrekening.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[A] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen, waarbij GGZ wordt opgedragen [A] uiterlijk de 4e dag na vonniswijzing (bedoeld zal zijn het wijzen van de beschikking) weder te werk te stellen in zijn eigen arbeid, bij gebreke waarvan GGZ een dwangsom verbeurt van € 350,- per dag dat GGZ daarmee in gebreke blijft.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [A] (subsidiair) bij wijze van tegenverzoek om toekenning van een transitievergoeding ad € 62.599,42 bruto alsmede een billijke vergoeding ad € 15.000,- netto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag, welke billijke vergoeding daarenboven dient te bevatten kwijtschelding van de studiekostenterugbetalingsverplichting van € 4.786,20, te vermeerderen met wettelijke rente. Voorts verzoekt [A] alsdan om bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de voor [A] geldende opzegtermijn van drie maanden, zonder aftrek van de proceduretijd.
4.3.
Op het verweer van [A] en het tegenverzoek wordt hierna nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een opzegverbod.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [A] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.4.
GGZ voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding primair is gelegen in verwijtbaar handelen of nalaten van [A] en subsidiair in een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van GGZ in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door GGZ in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e of g, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
GGZ heeft haar verzoek gebouwd op een verklaring van een psychiatrische patiënt met persoonlijkheidsproblematiek, zo blijkt uit de verklaring van haar behandelend psychiater, die ernstig suïcidaal is en die smetvrees heeft en die door GGZ niet langer in behandeling zou worden genomen omdat zij niet actief haar medewerking daaraan verleende. Deze patiënte heeft op 8 september 2015 volgens haar PGB-begeleidster [C] als volgt verklaard:
'hij wilde graag het huis zien (dit wilde hij al eerder) en samen zijn ze door het huis gegaan en zo ook bij haar slaapkamer aangekomen. Daar hebben ze op haar bed elkaar betast en seksuele handelingen uitgevoerd aan geslachtsdelen. Zowel zij bij hem als hij bij haar. Er heeft geen geslachtsgemeenschap plaatsgevonden. Ze vertelde dat ze dit fijn vond',aldus de schriftelijke verklaring van [C] , zoals GGZ die in het geding heeft gebracht. Dat [B] deze verklaring heeft herhaald tegenover de huisarts, is niet gebleken. Voormelde verklaring van [C] vermeldt slechts dat [B] op 10 september 2015, tijdens een reeds gepland bezoek, de huisarts heeft ingelicht. Vervolgens heeft [D] op 11 september 2015 telefonisch contact opgenomen met [B] . Blijkens het verslag van de onderzoekscommissie heeft [B] tegenover [D] bevestigd dat er sprake is geweest van eenmalig intiem contact. Dat [B] een inhoudelijke verklaring over het gebeurde tegenover [D] heeft afgelegd, is echter niet gebleken.
5.6.
Voorts staat vast dat in het kader van het onderzoek door de onderzoekscommissie [B] geen inhoudelijke verklaring heeft afgelegd. Het verslag van de onderzoekscommissie van 22 september 2015 vermeldt op dat punt slechts:
'Mevrouw [I] benoemt nogmaals de kern van de melding grensoverschrijdend gedrag, namelijk dat gemeld is dat dhr. [A] en mevrouw [B] seksueel contact hebben gehad waarbij het tot wederzijdse bevrediging is gekomen en vraagt om bevestiging van mevrouw [B] Mevrouw [B] beaamt wat mevrouw [I] zegt. Ze zegt hierover: 'hetgeen ik gezegd heb, is gezegd en dat trek ik niet terug. Ik mag niet liegen dus dit blijft staan.''[B] heeft in haar reactie op dit verslag aangegeven dat de beschrijving van het grensoverschrijdend gedrag in het conceptverslag feitelijk onjuist is weergegeven en dat voormelde passage vervangen zou moeten worden door:
'Mevrouw [I] vraagt of mevrouw [B] bij haar standpunt blijft voor wat betreft de gedane melding. Mevrouw [B] beaamt dit. Ze zegt hierover: 'hetgeen ik gezegd heb, is gezegd en dat trek ik niet terug. Ik mag niet liegen dus dit blijft staan.''[B] heeft haar verdere medewerking aan het onderzoek geweigerd en ook [C] heeft geen nadere verklaring afgelegd omtrent hetgeen [B] haar zou hebben verteld. De externe onderzoekscommissie heeft afgezien van het horen van [B] .
5.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit het vorenstaande niet worden geconcludeerd dat aannemelijk is dat tussen [A] en [B] de verweten gedragingen zoals door [C] op 11 september 2015 zijn gemeld aan [D] , hebben plaatsgevonden, nu alles terug te voeren is op één enkele verklaring van een psychiatrische patiënte tegenover haar PGB-begeleidster, welke verklaring zij niet tegenover derden noch tegenover de onderzoekscommissie heeft willen herhalen. Daarentegen heeft zij aangegeven dat de weergave van mevrouw [I] van het gebeurde, zoals vermeld in het gespreksverslag, feitelijk onjuist was.
5.8.
Evenmin volgt naar het oordeel van de kantonrechter uit de e-mailcorrespondentie tussen [A] en [B] van augustus 2015 dat aannemelijk is dat voormelde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Vast staat dat [B] op 11 augustus 2015 [A] gevraagd heeft of zij hem een e-mail mocht sturen. [A] heeft daar bevestigend op gereageerd, waarna [B] haar e-mail aan [A] heeft verzonden. [A] heeft deze e-mail na ontvangst verwijderd. Hierdoor is de inhoud van deze e-mail niet bekend. Met betrekking tot het verwijderen van deze e-mail heeft [A] verklaard dat dit op verzoek van [B] is gebeurd. De reactie van [A] op deze e-mail luidt:
Enorme aardige muts. Wat kun jij mooi schrijven. Kan ik niet! Het is heel helder en ik begrijp jou helemaal en jij begrijpt mij. Nee, ik ben niet boos. Ja wel op mezelf. En het klopt dat ik goed kan praten over mezelf en dat kun jij ook. Ook al moet je het opschrijven. Ik heb inmiddels de mail al verwijderd. En voor mij hoeft er niets te veranderen in ons contact. Maar wat ik al door de telefoon zei, ik kan jouw verwachtingen niet waar maken. Daar dat begreep jij vrijdag al. Wat ik ook zei door de telefoon, er spreekt hoop uit voor de toekomst. Je geeft in zijn algemeenheid aan waar jij behoefte aan hebt in het nu en in de toekomst en daar wil ik jouw graag mee helpen door het erover te hebben. Vrijdag hebben wij het erover. Hoe lastig dit onderwerp ook is, ik vind het prettig om net als jij dit samen face to face te bespreken. En dat gaan wij ook doen. Maak je aub niet druk. Pak je dingen op en kijk vooruit. Doe ik ook altijd al haha.
Waarop [B] reageert:
O ja en niet boos zijn omdat ik zei dat nog nooit iemand mij zoveel pijn heeft gedaan.
Ben niet boos op jou, maar ja, ik heb ook gevoel. Komt wel weer goed.
Je bent te lief om boos op te zijn ben niet zo gauw boos te krijgen.
Maar ik hoop idd dat we geen afstand gaan houden, want dat zou me echt pijn doen.
Dat deze e-mailcorrespondentie het vermoeden dat er sprake is geweest van intiem grensoverschrijdend gedrag zou onderbouwen, heeft GGZ naar het oordeel van de kantonrechter niet aangetoond. De toonzetting is wellicht niet professioneel te noemen, maar een bevestiging van de vermoedens van GGZ met betrekking tot het intieme grensoverschrijdende contact kan er naar het oordeel van de kantonrechter niet in worden gelezen. Ook in de e-mailcorrespondentie die nadien is gevolgd, zijn naar het oordeel van de kantonrechter geen aanwijzingen dat het door GGZ gestelde intieme contact tussen [A] en [B] zou hebben plaatsgevonden.
5.9.
De door GGZ geciteerde e-mailcorrespondentie van 10 september 2015, waarin [B] aangeeft dat ze er spijt van heeft dat ze [C] gemeld heeft wat er tussen haar en [A] gebeurd is, maakt het bovenstaande niet anders. In deze e-mail suggereert [B] weliswaar dat er meer tussen haar en [A] is gebeurd dan de hierna te bepreken 'hugs', maar daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter niet aangetoond dat er daadwerkelijk datgeen tussen hen is voorgevallen hetgeen [C] aan [D] heeft gemeld, namelijk dat er sprake is geweest van betasting en seksueel contact. Uit de reactie van [A] op voormelde e-mail (Dit kost is verschrikkelijk. Waarom heb jij mij dit niet verteld. Waarom heb jjij dit met mij besproken. Kan ik morgen niet met jou en [J.] bespreken. Dit gaat mijn baan kosten etc. Ik kom in de krant etc. Kani ik morgen langs komen.) volgt zulks evenmin. Deze reactie acht de kantonrechter, gelet op de gevolgen die deze melding voor [A] kon hebben - ongeacht de (on)juistheid daarvan - niet onbegrijpelijk.
5.10.
[A] heeft erkend dat hij [B] meermalen - op haar verzoek - een 'hug' heeft gegeven, dat hij haar eenmaal op het hoofdhaar een kus heeft gegeven en dat hij haar handen met ineengestrengelde vingers heeft vastgehouden. Dit alles is niet gelijktijdig gebeurd, aldus [A] , en werd door hem gedaan ter aanmoediging. [A] erkent dat dit valt onder de definitie van grensoverschrijdend gedrag als bedoeld in de richtlijnen en protocollen, doch hij is zich daar op het moment zelf niet bewust van geweest. De kantonrechter is van oordeel dat dit handelen van [A] kan worden aangemerkt als verwijtbaar handelen. Anders dan GGZ echter stelt, brengt zulks naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer met zich dat van GGZ niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [A] voort te laten duren. Voormelde handelingen van [A] mogen dan wel grensoverschrijdend zijn, maar ze zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig ernstig van aard dat ze voldoende reden vormen om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan.
5.11.
Ook de overige verwijten aan het adres van [A] , waaronder het verwijt aan het adres van [A] dat hij de verliefde gevoelens van [B] niet heeft gemeld bij zijn leidinggevende of collega's en dat hij daarover ook niets heeft opgenomen in het EPD en dat hij evenmin heeft gemeld dat [B] dicht tegen hem aan kwam staan en behoefte had aan zijn knuffels, leiden noch afzonderlijk noch in samenhang met het bovenstaande tot een ander oordeel. Daar komt bij dat niet is komen vast te staan noch is gebleken dat [B] verliefd was op [A] danwel dat zij zulks kenbaar zou hebben gemaakt. In een e-mail van 3 juni 2015 geeft [B] juist aan dat ze niet verliefd is op [A] en dat haar gevoelens dateren uit een eerder hulpverleningstraject van [A] met haar, 14 jaar geleden. Derhalve kon [A] ook niet een dergelijke melding doen. Wel had hij, gelijk GGZ heeft aangevoerd, zijn collega's en/of leidinggevende moeten informeren over het gedrag van [B] , doch het feit dat hij zulks niet heeft gedaan, is naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig ernstig, dat dientengevolge er een grond is voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
5.12.
Daar waar GGZ [A] verwijt dat hij niet deelnam aan het teamoverleg/ de intervisie en dat hij alleen op huisbezoek ging, overweegt de kantonrechter dat het op de weg van GGZ had gelegen om [A] hierop aan te spreken. Dit zijn geen gedragingen die bijdragen tot een van de door GGZ aangevoerde ontbindingsgronden.
Dat [A] de gebruikelijke duur en frequentie van de huisbezoeken zou hebben overschreden, zoals door GGZ aangevoerd, is niet gebleken, zodat de kantonrechter hieraan voorbij zal gaan.
5.13.
Voormelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de kantonrechter evenmin dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter acht daarbij van belang dat [A] ruim 30 jaar bij GGZ werkzaam is en dat op zijn functioneren nimmer aanmerkingen zijn geweest. Dat [A] geen zelfreflectie zou tonen, niet 'leerbaar' zou zijn en niet in staat is om zijn gedrag aan te passen, zoals door GGZ gesteld, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken. [A] is die kans immers niet geboden. Dat tijdens het onderzoek de arbeidsverhouding verstoord zou zijn geraakt acht de kantonrechter evenmin aangetoond. [A] heeft zich moeten verdedigen tegen aantijgingen van grensoverschrijdend seksueel intiem contact met een patiënt. Dat daarmee de nodige spanningen gepaard gaan, acht de kantonrechter begrijpelijk, maar dat daardoor de arbeidsverhouding verstoord zou zijn geraakt, volgt de kantonrechter niet.
5.14.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van GGZ zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van GGZ, omdat zij ongelijk krijgt, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op € 400,- wegens salaris gemachtigde.
in de zaak van het tegenverzoek
5.16.
Nu het verzoek van GGZ wordt afgewezen, behoeft de kantonrechter nog slechts een oordeel te geven over de vordering van [A] om GGZ op te dragen [A] uiterlijk de 4e dag na vonniswijzing (bedoeld zal zijn het wijzen van de beschikking) weder te werk te stellen in zijn eigen arbeid, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
5.17.
De kantonrechter is van oordeel dat nu niet is gesteld of gebleken dat GGZ voornemens is [A] niet toe te laten tot zijn werkzaamheden, [A] bij voormelde veroordeling geen belang heeft. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van [A] , omdat hij ongelijk krijgt, tot op heden aan de zijde van GGZ vastgesteld op € 200,- wegens salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt GGZ in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op € 400,-;
in de zaak van het tegenverzoek
6.3.
wijst het verzoek af;
6.4
veroordeelt [A] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van GGZ vastgesteld op € 200,-;
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2016 door mr. R. Giltay, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c: 471