ECLI:NL:RBNNE:2016:1711

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
18.820057-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door echtpaar van vermogen van hoogbejaarde en dementerende vrouw

Op 8 april 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een echtpaar dat werd beschuldigd van verduistering van geld uit het vermogen van een hoogbejaarde en dementerende vrouw. Het echtpaar had gedurende bijna vier jaar het beheer over het vermogen van het slachtoffer op basis van een volmacht. Gedurende deze periode maakten zij op grote schaal gebruik van het geld van het slachtoffer voor eigen gewin. De rechtbank oordeelde dat de verdachten ernstig misbruik hadden gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hen had gesteld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 22 maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis. De rechtbank veroordeelde beide verdachten tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 22 maanden, waarbij werd vastgesteld dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan medeplegen van verduistering. De rechtbank overwoog dat de volmacht die aan de medeverdachte was verleend, niet het recht gaf om zich geld van het slachtoffer toe te eigenen, en dat de handelingen van de verdachten niet in het belang van het slachtoffer waren geweest. De rechtbank concludeerde dat de verdachten zich wederrechtelijk hadden verrijkt ten koste van een kwetsbaar persoon.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820057-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 april 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 maart 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.W. Hermens, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 december 2009
tot en met 31 oktober 2013, te [pleegplaats] , althans in de gemeente Haren, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) (al dan niet gira(a)l(e)) geldbedrag(en) van (in
totaal ongeveer) 286.904,88 euro, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of haar mededader, welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of
haar mededader anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van haar en/of
haar mededader's persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep en/of tegen
geldelijke vergoeding(en) en/of in haar en/of haar mededader's hoedanigheid
als gevolmachtigde van die [slachtoffer] , onder zich had(den), (telkens)
wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend; art 322 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 20 mei 2014, te
[pleegplaats] , althans in de gemeente Haren, in elk geval in Nederland, een of meer
geldbedragen en/of goederen (onder andere levensmiddelen en/of vliegtickets)
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij
ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die geldbedragen
en/of goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
(een) door misdrijf verkregen geldbedrag(en) en/of goed(eren) betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 20 mei 2014, te
[pleegplaats] , althans in de gemeente Haren, althans in Nederland, een voorwerp, te
weten een of meer geldbedragen en/of een of meer goederen (onder andere
levensmiddelen en/of vliegtickets), heeft verworven, voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een of
meer geldbedragen en/of een of meer goederen (onder andere levensmiddelen
en/of vliegtickets), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [medeverdachte] het vermogen van het slachtoffer rechtmatig onder zich had op basis van een volmacht. Verdachte stelt werkzaamheden voor het slachtoffer te hebben verricht waarvoor zij een vergoeding ontving. Echter, door verdachte en haar medeverdachte zijn gigantische bedragen uitgegeven van de rekening van het slachtoffer aan zaken die niet aan verleende zorg gerelateerd zijn. Bovendien klopt het aantal uren dat volgens verdachten aan zorg zou zijn besteed niet met het aan het vermogen onttrokken bedrag. Na verrekening van die uren blijft er nog een groot bedrag over dat niet te verklaren is en dat niet gedeclareerd is voor verleende zorg.
Er is geen sprake van verduistering in dienstbetrekking, nu de hoedanigheid van de medeverdachte die als gevolmachtigde optrad niet onder de reikwijdte van artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht valt. Er is daarom sprake van het medeplegen van verduistering. Immers, [medeverdachte] beheerde het vermogen en verdachte onderhield de contacten met het slachtoffer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [medeverdachte] handelde op basis van een erg ruime algemene volmacht. Noch uit die volmacht, noch uit de overige stukken volgt dat het vermogen aan de medeverdachte was toevertrouwd voor de besteding aan een bepaald, nauwkeurig omschreven doel. Daarnaast is er geen bewijsmiddel waaruit kan blijken dat de medeverdachte bij het gebruik van de volmacht handelde tegen de wil van het slachtoffer. Het verbod van “Selbtseintritt” zoals dit uit de wet blijkt is een dusdanig specialistisch civielrechtelijk principe dat van een juridische leek niet verwacht mag worden dat hij van de inhoud daarvan op de hoogte is. Mocht er van worden uitgegaan dat deze norm is geschonden, dan had het voor de hand gelegen civielrechtelijke maatregelen te treffen in plaats van handhaving middels het strafrecht. Om deze beide redenen kan schending van deze norm geen rol spelen bij de beoordeling van het ten laste gelegde.
Verder is het zo dat het geld dat naar verdachte en haar medeverdachte is toegevloeid, gezien moet worden als vergoeding voor de zorg en begeleiding die zij en haar echtgenote verleenden. Dat verdachte en haar medeverdachte een deel van deze zorg niet hebben gedeclareerd is niet vreemd. Immers, er was een vertrouwelijke familieband met het slachtoffer en het voelde niet goed om iets in rekening te brengen voor de verleende zorg. Pas achteraf heeft verdachte zich gerealiseerd dat zij die facturen wel had moeten opmaken. De handelswijze van verdachte en haar man was echter niet tegen de wil van het slachtoffer, zodat van verduistering geen sprake kan zijn. Ook van witwassen en heling kan geen sprake zijn nu er geen strafbaar feit is gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 7 februari 2014, opgenomen op pagina 117 van het dossier met nummer 2013102303/2014010729 d.d. 21 november 2014, inhoudende als verklaring van [persoon] , namens [slachtoffer] (en de bijlagen A t/m P):
Ik doe aangifte van verduistering namens [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats slachtoffer] op [geboortedatum slachtoffer] , tegen [medeverdachte] . Uit mijn onderzoek blijkt het volgende. [medeverdachte] heeft een volmacht. Met deze volmacht mag hij de meeste financiële handelingen doen voor [slachtoffer] . Deze handelingen moeten wel in het belang van [slachtoffer] worden gedaan. Deze volmacht is in 2006 opgemaakt maar op 29 december 2009 in werking getreden omdat er toen een verklaring van de huisarts is afgegeven dat [slachtoffer] niet meer handelingsbekwaam was. Vanaf dat moment werd de volmacht geldig. [medeverdachte] heeft van alle rekeningen van [slachtoffer] bankpassen.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 31 oktober 2014, opgenomen op pagina 2 e.v. van ordner 10 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van [verbalisant] :
Ik heb een analyse uitgevoerd op de bankafschriften van mevrouw [slachtoffer] . In verband met dit onderzoek zijn van alle bekend geworden bankrekeningen van benadeelde de bankafschriften opgevraagd van 2002 tot heden. In het voordeel van verdachte is de datum van inwerkingtreding van de volmacht als startpunt genomen voor de onttrekkingen/betalingen van haar bankrekeningen.
Geldopnames
Het totaalbedrag dat aan de bankrekeningen van [slachtoffer] is onttrokken in de periode vanaf 29-12-2009 tot 23-10-2013, is becijferd op € 48.250,-.
Overschrijvingen
Uit onderzoek van voornoemde bankrekeningen van [slachtoffer] bleek dat in de periode 2010 t/m 2013 voor een bedrag van in totaal € 103.262.749 werd overgeschreven naar onder meer bankrekeningen van de verdachten [medeverdachte] en diens vrouw [verdachte] en naar de bankrekeningen van de drie kinderen van de verdachten.
Betalingen
Ook blijkt uit de bankrekeningen van [slachtoffer] dat stelselmatig betalingen werden gedaan voor diverse zaken in de periode 2010 t/m 2013. Deze betalingen zijn niet aan [slachtoffer] toe te schrijven of waren voor haar bestemd. In totaal gaat het om een bedrag van € 135.392,14. Hierbij valt op dat de hoogte van de betalingen vanaf 2010 sterk toeneemt t/m 2013. Een verklaring hiervoor is niet te vinden.
Effectenhandel
[slachtoffer] beschikte over een effectenportefeuille bij de ABN-AMRO en had daarvoor een effectenrekening geopend.
Uit een totaaloverzicht van de effectentransacties en de gerelateerde inkomsten daaruit zoals dividend, couponrente etc. blijkt dat in de periode 2001-2014 een winst is behaald van € 230.807,10. De winst is niet toegekomen aan [slachtoffer] . Deze winst is verdampt en maakt onderdeel uit van het totaalbedrag.
Totaal
Uit vorenstaande blijkt dat gelden aan de bankrekeningen van [slachtoffer] zijn onttrokken door geldopnames, betalingen en overschrijvingen in de periode
2010-2013. Uit dit overzicht blijkt dat in totaal een bedrag van € 286.994,73 aan de bankrekeningen van [slachtoffer] is onttrokken.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 mei 2014, opgenomen op pagina 323 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
Vanaf 2002 verleen ik zakelijke diensten aan [slachtoffer] . Vanaf 2009 zijn ik en mijn vrouw zorg aan haar gaan verlenen. Ik was haar vertrouwenspersoon. Vanaf eind 2009 is de volmacht in werking getreden. Vanaf 2010 kreeg ik de beschikking over een bankpas bij de ING en de ABN. Deze passen lagen thuis. Ook mijn vrouw maakte gebruik van deze passen.
Ik heb de rekening van [slachtoffer] gebruikt om betalingen te doen en zei dat we dat later wel zouden verrekenen met de zorg die wij aan [slachtoffer] verleenden. Ik heb dat zo gedaan omdat ik deze inkomsten niet allemaal wilde opgeven aan de belasting.
Vanaf het in werking treden van de algemene volmacht mocht [slachtoffer] het beheer over haar rekeningen niet meer doen, en lag het beheer over de bankrekeningen bij mij. Ik kon alle transacties verrichten op deze rekeningen. De transacties deed ik voornamelijk via internet. Mijn vrouw en ik deden de geldopnames voor [slachtoffer] . Soms deden we dit contant en soms in de vorm van boodschappen. Ik deed de overschrijvingen van de rekeningen van [slachtoffer] . Het klopt dat niet alle betalingen van de rekeningen van [slachtoffer] ten behoeve van haar zijn geweest. Het klopt dat het energieverbruik aan Essent van 2010 tot 2013 van mijn eigen woning van de rekening van [slachtoffer] is betaald. De betalingen met de creditcard in de periode van 2010 tot 2013 zijn allemaal betalingen geweest voor mijn eigen familie. Ik heb in 2013 bij de SNS bank een hypotheek op de woning van [slachtoffer] afgesloten van € 40.000. Ik heb een hypotheek geregeld, omdat er geen geld meer op de rekening van [slachtoffer] stond.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 20 mei 2014, opgenomen op pagina 410 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb gebruik gemaakt van een bankpas van een ING rekening van [slachtoffer] . Er zijn dingen voor ons die door [slachtoffer] betaald zijn. Er zijn ook een aantal contante opnames voor mijn uren.
5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 mei 2014, opgenomen op pagina 423 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Mijn man of ik verrichtten de geldopnames voor [slachtoffer] . Dit was voor haar zorg en een gedeelte voor ons. Mijn man deed overschrijvingen via internet of acceptgiro.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] gedurende een periode van bijna vier jaar het volledige beheer over de financiën van [slachtoffer] heeft gevoerd. Daarbij heeft hij telkens geldbedragen van de bankrekeningen van [slachtoffer] gehaald door middel van overschrijvingen, betalingen en geldopnames. Ook verdachte deed opnames van de rekeningen. Deze bedragen zijn voor verschillende doelen aangewend die verdachte zelf, haar man en hun beider kinderen ten goede kwamen. Zo betaalden zij bijvoorbeeld de energierekening voor hun eigen woning, het onderhoud van hun auto, vliegtickets en boodschappen voor henzelf van de rekeningen van [slachtoffer] . De drie kinderen van verdachten hebben daarnaast meerdere malen giften ontvangen, welke ten laste kwamen van het vermogen van [slachtoffer] .
Dat verdachte en de medeverdachte (haar echtgenoot) zich geld dat toebehoorde aan [slachtoffer] hebben toegeëigend kan blijken uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en is ook overigens niet in geschil. Anders dan door de verdediging wordt gesteld, kwam op basis van de door [slachtoffer] verleende volmacht [medeverdachte] niet een algemeen recht of bevoegdheid toe om zich rechtstreeks geld en/of goederen van [slachtoffer] toe te eigenen. Weliswaar mocht hij beschikken over haar vermogen, doch slechts indien dit in het belang was van [slachtoffer] . De rechtbank leidt dit af uit de omschrijving van de bevoegdheden van de gevolmachtigde, alsmede uit de opschortende voorwaarde die is opgenomen in de volmacht. [1] De volmacht strekte derhalve tot niet meer dan het vertegenwoordigen van [slachtoffer] ter behartiging van haar belangen.
Dat verdachte de toe-eigening van dit geld (deels) beschouwde als tegenprestatie voor de zorg die zij en haar echtgenoot naar eigen zeggen aan [slachtoffer] verleenden, maakt het vorenstaande niet anders. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat artikel 3:68 van het Burgerlijk Wetboek aan het sluiten van een eventuele (zorg)overeenkomst tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] in de weg stond. Deze bepaling behelst immers het verbod dat een gevolmachtigde zelf als wederpartij van de volmachtgever optreedt, indien strijd tussen de belangen van de volmachtgever enerzijds en de gevolmachtigde anderzijds niet kan worden uitgesloten. Dat laatste is hier evident het geval, nu het [medeverdachte] was die zowel het tarief als het aantal uren zorg kon bepalen, en de opbrengsten hiervan rechtstreeks aan hem en verdachte ten goede kwamen. Hoewel dit verbod op “Selbtseintritt” niet met zoveel woorden in de volmacht is opgetekend, kan het niet worden beschouwd als een zodanig bijzonder en specialistisch principe, zoals betoogd door de verdediging, dat dit enkel bekend mag worden verondersteld bij juridische professionals. Het verbod behelst een vanzelfsprekend principe dat voor een ieder duidelijk is. Het beoogt te voorkomen dat de gevolmachtigde misbruik maakt van zijn bevoegdheid om de volmachtgever te vertegenwoordigen, door het verrichten van rechtshandelingen die meer in het belang van de gevolmachtigde zelf zijn, dan in het belang van de volmachtgever. Tot slot kan van [medeverdachte] meer dan gemiddeld verwacht worden dat hij zich op de hoogte stelt van de strekking van een volmacht, aangezien hij zich al lange tijd bezig hield met financiële zaken, ook voor anderen dan [slachtoffer] .
De rechtbank stelt bovendien vast dat van enige (schriftelijke) zorgovereenkomst in het geheel geen sprake is geweest, omdat [slachtoffer] daartoe wilsonbekwaam was. Dat laatste blijkt genoegzaam uit de stukken, in het bijzonder de verklaring van de huisarts van 29 december 2009, die reden was voor het in werking treden van de volmacht, en later ook nog uit de beschikking van de kantonrechter op het verzoek tot ondercuratelestelling van 20 december 2013. Voor zover verdachte zou betogen dat het tegen betaling verlenen van zorg niet alleen gebaseerd was op de volmacht, maar ook op de wens van [slachtoffer] zelf, kan de rechtbank haar daar derhalve niet in volgen. Het staat immers buiten redelijke twijfel vast dat [slachtoffer] haar wil ten aanzien van dergelijke financiële verplichtingen niet meer voldoende kon bepalen.
Overigens moet opgemerkt worden dat verdachte (en haar medeverdachte) niet of nauwelijks in staat zijn gebleken om de door hen (gesteld) verleende zorg aannemelijk te maken of te onderbouwen en (derhalve) evenmin de kosten die hiermee zouden zijn gemoeid. [medeverdachte] heeft er immers, naar eigen zeggen om de Belastingdienst te kunnen misleiden, voor gekozen om de zorg niet te factureren. Verdere stukken die inzichtelijk maken op welke momenten welke zorg is verleend en waarom die zorg gewaardeerd zou moeten worden op het uurtarief dat verdachte en haar medeverdachte daar in alle gevallen voor hanteerden, ontbreken.
Ook voor andere transacties die [medeverdachte] met het vermogen van [slachtoffer] heeft verricht, buiten de gestelde bekostiging van de aan haar verleende zorg om, zoals de schenkingen aan haar kinderen, geldt dat de rechtbank [medeverdachte] niet kan volgen in zijn stelling dat dit alles met toestemming en overeenkomstig de wil van [slachtoffer] is gebeurd. Zoals hierboven al overwogen, staat buiten redelijke twijfel vast dat [slachtoffer] na 29 december 2009 niet meer voldoende in staat was om daarover haar wil te bepalen of in te zien wat daar de gevolgen (zeker op langere termijn) van zouden zijn.
Gelet op voorgaande overwegingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het zich wederrechtelijk toe-eigenen van geld dat aan [slachtoffer] toebehoorde. Dat verdachte dit ook opzettelijk deed volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm van haar handelen. Door het niet factureren en declareren van de door verdachte en haar man verleende zorg - waarvan zoals gezegd overigens niet vaststaat of en zo ja, in welke mate, die geleverd is - heeft verdachte bewust het risico genomen dat de door verdachte en haar echtgenoot namens [slachtoffer] verrichte transacties, welke niet controleerbaar en verifieerbaar waren, onbevoegd en daarmee wederrechtelijk waren.
Verdachte handelde in nauwe en bewuste samenwerking met haar echtgenoot, [medeverdachte] . [medeverdachte] was in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde voornamelijk degene die de financiën regelde, terwijl verdachte met name de zorg aan [slachtoffer] verleende. Zij beschikte ook over een bankpas van een van de rekeningen van [slachtoffer] en verrichtte daarmee ook transacties.
In lijn met het standpunt van de officier van justitie acht ook de rechtbank niet bewezen dat [medeverdachte] heeft gehandeld in de uitoefening van een persoonlijke dienstbetrekking of van een beroep, nu het zijn van gevolmachtigde daarmee niet gelijk kan worden gesteld. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 29 december 2009 tot en met 31 oktober 2013, te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer] , welke geldbedragen haar mededader anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van haar mededaders hoedanigheid als gevolmachtigde van die [slachtoffer] , onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het medeplegen van verduistering wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte samen met haar man gedurende een periode van vier jaren het hele vermogen van een hoogbejaarde hulpbehoevende vrouw heeft verduisterd. Daarmee heeft zij het in haar gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd. Verdachte heeft haar levensstijl bekostigd door zich te verrijken ten koste van de van haar afhankelijke [slachtoffer] . Dat rekent de officier van justitie verdachte zwaar aan.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, gepleit voor een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat het benadelingsbedrag ongeveer een kwart bedraagt van het bedrag waar het openbaar ministerie van uit gaat. Ook klopt het beeld dat van verdachte en haar man wordt geschetst door verschillende getuigen niet. Van een onmenselijke behandeling en financiële uitbuiting was geen sprake. Van verdachte en haar echtgenoot is in de media al een zeer negatief beeld geschetst. Ook ontstonden er na hun arrestatie financiële problemen die eenvoudig hadden kunnen worden opgelost door verkoop van hun woning. Dit was echter niet mogelijk door het conservatoir beslag dat door het openbaar ministerie op hun woning was gelegd. Verdachte heeft dus al zware consequenties ondervonden van deze zaak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, samen met haar echtgenoot, [medeverdachte] , een groot geldbedrag verduisterd van een hoogbejaarde vrouw die, door haar geestesgesteldheid, geheel van hen afhankelijk was geworden. Op basis van een volmacht haalden verdachte en haar echtgenoot gedurende een periode van bijna vier jaar, op allerlei wijzen geld van de rekening van het slachtoffer dat ten goede kwam aan verdachte, haar echtgenoot en hun kinderen. [medeverdachte] was door het slachtoffer speciaal aangesteld om het beheer te voeren over haar financiën vanaf het moment dat zij daartoe zelf niet meer in staat was. Het door het slachtoffer in hen beiden gestelde vertrouwen hebben zij met hun handelen op ernstige wijze geschonden. Voor een dergelijk ernstig feit past naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Bij de bepaling van de hoogte daarvan heeft de rechtbank naast het voorgaande gelet op de omvang en duur van het handelen van verdachte, de financiële benadeling die daarmee is veroorzaakt, het tijdsverloop tussen de afronding van het onderzoek en de behandeling van de zaak op zitting, en het feit dat verdachte first offender is. Alles afwegende acht de rechtbank de vordering van de officier van justitie voor deze zaak passend. De rechtbank ziet in de door de verdediging aangedragen omstandigheden geen aanleiding om de straf te matigen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. A. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 april 2016.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.“Van de volmacht mag pas gebruik worden gemaakt, wanneer een arts een verklaring heeft afgegeven dat de volmachtgeefster wegens haar lichamelijke en/of geestelijke toestand niet lnager in staat is haar eigen rechten en belangen waar te nemen en uit te oefenen.”