ECLI:NL:RBNNE:2016:1338

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
18.012032-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van postbezorgster voor verduistering van poststukken

Op 29 maart 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die als postbezorgster werkzaam was bij een openbare instelling van vervoer. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk wegnemen en zich toe-eigenen van poststukken in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 november 2015. Tijdens de terechtzitting op 15 maart 2016 heeft de verdachte erkend dat zij poststukken niet had bezorgd en deze in haar woning had opgeslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal ongeveer 16.000 poststukken had achtergehouden, wat een schending van het vertrouwen in de postbezorgdienst met zich meebracht.

De officier van justitie eiste een werkstraf van 240 uren, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging op basis van psychische overmacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van haar foutief handelen en dat er geen sprake was van psychische overmacht die haar zou hebben gedwongen tot het plegen van het feit. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een deels voorwaardelijke werkstraf op van 240 uren, met een proeftijd van drie jaar. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.012032-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 november 2015, te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , althans in de gemeente Tynaarlo - als werkzaam bij enige openbare instelling van vervoer, te weten [bedrijfsnaam] - aan zodanige instelling toevertrouwde brie(f)(ven), briefkaart(en), stuk(ken) of pakket(ten) opzettelijk heeft weggemaakt en/of zich heeft toegeëigend, immers heeft zij, verdachte, (ongeveer) 2535 poststukken en/of 54 postzakken met daarin (ongeveer) 13488 poststukken in haar woning bewaard en/of opgeslagen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 november 2015, te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , althans in de gemeente Tynaarlo opzettelijk brieven en/of andere stukken, aan een post- of telegraafkantoor bezorgd en/of in een postbus gestoken, aan hun bestemming heeft onttrokken en/of heeft geopend en/of heeft beschadigd, immers heeft zij,
verdachte, (ongeveer) 2535 poststukken en/of 54 postzakken met daarin (ongeveer) 13488 poststukken in haar woning heeft bewaard en/of opgeslagen;
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte bewust post niet heeft bezorgd of verkeerd gesorteerde post niet heeft geretourneerd aan het sorteercentrum. Verdachte heeft die poststukken opgeslagen in haar woning en daardoor post opzettelijk weggemaakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door haar slechte psychische gesteldheid de gevolgen van haar handelen niet goed heeft kunnen overzien. Verdachte heeft daarom niet willens en wetens gehandeld hetgeen ertoe moet leiden dat de ten laste gelegde opzet niet kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zowel bij de politie als op de terechtzitting erkend dat zij poststukken niet heeft bezorgd omdat zij vergat de foutief gesorteerde post opnieuw ter sortering aan te bieden. Deze post heeft verdachte opgeslagen in haar woning. Verdachte is zich bewust geweest van haar foutief handelen. Door zo te handelen heeft verdachte poststukken opzettelijk zich toegeëigend.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 maart 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 november 2015 was ik postbezorger bij [bedrijfsnaam] . Ik heb in die periode poststukken in mijn woning in [pleegplaats 1] opgeslagen die niet goed waren gesorteerd. Ik vergat de fout gesorteerde post in de oranje brievenbussen te doen zodat die post opnieuw kon worden gesorteerd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 13 november 2015, opgenomen op pagina 36ev van het dossier met nummer PL0100-2015342969, inhoudende als verklaring van [naam 1] namens [bedrijfsnaam] :
de goederen, te weten 13488 + ca. 2000 poststukken behoren in eigendom toe aan alle afzenders, echter zijn in goed vertrouwen overgedragen aan [bedrijfsnaam] ten behoeve van de bezorging. Een medewerker van [bedrijfsnaam] , te weten [verdachte] heeft deze poststukken tijdens haar dienstbetrekking verduisterd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 6 oktober 2015, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van [verbalisant 1] :
Op 6 oktober 2015 heb ik E-mail verkeer ontvangen tussen [verbalisant 2] en de familie [naam 2] . Hierin is te lezen dat de postbezorgster ca. 2535 poststukken had achtergehouden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 12 november 2015, opgenomen op pagina 27 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van [verbalisant 1] :
Op 10 en 11 november 2015 zijn de poststukken geteld die door de verdachte op 10 november 2015 waren overgedragen aan [verbalisant 3] .
Jaartal aantal postzakken aantal poststukken
2012 2 518
2013 29 6594
2014 20 5307
2015 3 1069
Totaal 54 13488

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 november 2015, in de gemeente Tynaarlo
- als werkzaam bij enige openbare instelling van vervoer, te weten [bedrijfsnaam] - aan zodanige instelling toevertrouwde stukken opzettelijk zich heeft toegeëigend, immers heeft zij, verdachte, ongeveer 2535 poststukken en 54 postzakken met daarin ongeveer 13488 poststukken in haar woning opgeslagen;
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Als persoon werkzaam bij enige openbare instelling van vervoer, een aan zodanige instelling toevertrouwd stuk opzettelijk zich toe-eigen, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde feit ondanks haar persoonlijke omstandigheden die er toe hebben geleid dat zij poststukken in haar woning heeft opgeslagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht dan wel dat zij uit verontschuldigbare onmacht heeft gehandeld.
Verdachte is een kwetsbare vrouw met een belast verleden. De oma van verdachte vervulde een moederrol en toen zij in 2012 overleed raakte verdachte in de war.
De signalen die verdachte gaf aan haar werkgever werden niet opgepakt waardoor zij lichamelijk en geestelijk afgleed. Zij raakte psychisch geblokkeerd en was niet in staat te functioneren. Verdachte werd daarom uit (psychische) overmacht gedrongen te handelen zoals zij heeft gehandeld. Verdachte moet daarom ontslagen worden van alle rechts-vervolging.
Oordeel van de rechtbank
Een beroep op overmacht kan slagen indien er sprake is van kracht, drang of dwang waaraan men geen weerstand kan bieden. Bij psychische overmacht kan van de dader niet gevergd worden dat hij weerstand biedt tegen de van buiten komende dwang. Er moet dan sprake zijn van een dusdanige druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast of dat van de dader redelijkerwijs niet te vergen valt dat hij weerstand biedt aan de druk van de omstandigheden.
In onderhavige zaak heeft verdachte verklaard dat zij door lichamelijke klachten haar werkzaamheden niet goed kon uitvoeren. Daar kwam bij dat haar oma kwam te overlijden waardoor zij ook geestelijk in de problemen kwam. Verdachte heeft verklaard dat dit alles er toe leidde dat zij vergat om de niet goed gesorteerde post opnieuw ter sortering aan te bieden. Verdachte hield daardoor post over en heeft die post opgeslagen in haar woning.
Verdachte heeft daarnaast verklaard dat zij de correct gesorteerde post wel heeft bezorgd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het handelen van verdachte noch uit andere stukken –zoals psychische of psychiatrische deskundigenrapportage- worden afgeleid dat verdachte door de situatie waarin zij verkeerde werd gedwongen te handelen zoals zij heeft gehandeld.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu van overige strafuitsluitingsgronden niet is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair wordt veroordeeld tot 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte zou moeten worden vrijgesproken en subsidiair zal moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de verdediging gepleit voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
gelet op de persoon van de verdachte. Mocht de rechtbank daarin niet mee willen gaan kan volstaan worden met een geheel voorwaardelijke werkstraf. Verdachte krijgt voldoende begeleiding en heeft haar leven weer op orde.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over haar opgemaakte reclasseringsrapport, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode als postbezorgster nagelaten alle haar aangeboden poststukken te bezorgen. Verdachte heeft de niet bezorgde post opgeslagen in haar woning. Het betreft een zeer grote hoeveelheid niet bezorgde post namelijk ongeveer 16.000 poststukken over een lange pleegperiode. Door zo te handelen heeft verdachte nadeel toegebracht aan degenen die de post niet hebben ontvangen. Ook heeft verdachte het vertrouwen geschonden dat in bezorgdiensten van post mag worden gesteld.
In de persoon van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om niet de strafmodaliteit gevangenisstraf- welke gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in beginsel op zijn plaats zou zijn- toe te passen. De verdachte was in de periode van de tenlastelegging een kwetsbare persoon die moeilijk kon omgaan met de problemen die zij door haar werk als postbezorgster ervoer. Gelet op de omvang van de niet bezorgde post en de lange periode waarin het verweten feit heeft plaatsgevonden acht de rechtbank de toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht niet op zijn plaats.
Alles overwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke werkstraf passend en geboden.
Verdachte krijgt thans adequate hulp en begeleiding en heeft gesprekken met een psycholoog. Verdachte heeft werk en een relatie en lijkt haar leven weer op orde te hebben. De rechtbank zal daarom geen bijzondere voorwaarden verbinden aan de voorwaardelijk op te leggen werkstraf.

Benadeelde partij

[naam 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgevoerde materiële schade niet goed valt vast te stellen en de vordering in zoverre zou moeten worden afgewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade is de officier van justitie van oordeel dat aansluiting moet worden gezocht bij slachtoffers van diefstallen. Gelet daarop zou de immateriële schade bepaald kunnen worden op € 750,--. Daarnaast zou de cadeaubon ter waarde van € 50,-- vergoed dienen te worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet eenvoudig valt vast te stellen of er causaal verband is tussen het bewezen verklaarde feit en de opgevoerde schade. Voorts is niet duidelijk in hoeverre [naam 2] schade heeft geleden nu kennelijk ook zijn voormalige echtgenote schade heeft geleden. De kennelijk niet bezorgde cadeaubon is niet te herleiden uit het dossier.
Naar het standpunt van de raadsman dient de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard en eventueel te worden aangebracht bij de civiele rechter.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade onvoldoende aannemelijk is geworden en
dat onvoldoende duidelijk is dat de schade in een zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend.
De rechtbank beschikt derhalve over onvoldoende informatie om de causaliteit met het strafbare feit te kunnen vaststellen alsmede ontbreekt voldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen.
De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te verstrekken. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 273b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van
240 urenonbetaalde arbeid.
Bepaalt, dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
120 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
60 dagenzal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van
60 dagenzal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door H.H.A. Fransen, voorzitter, mrs. O.J. Bosker en M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2016.
Mr. Van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.