ECLI:NL:RBNNE:2016:1331

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
C/19/106595 / HA ZA 14-185
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over eigendomsoverdracht en verrekening in een niet-huwelijkse samenlevingsrelatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee niet-huwelijkse samenlevers die een notariële samenlevingsovereenkomst hebben. De rechtbank heeft op 24 februari 2016 een tussenuitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van de gedaagde om de eiseres te veroordelen tot medewerking aan de eigendomsoverdracht van de gezamenlijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning aan de gedaagde is toegedeeld, maar dat de uitvoering hiervan nog niet heeft plaatsgevonden. De gedaagde heeft verzocht om een aanvulling op het eerdere vonnis van 1 juli 2015, waarin de verdeling van de woning en de hypothecaire schuld was gelast. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde recht heeft op de eigendomsoverdracht, en dat de eiseres moet meewerken aan deze overdracht. Tevens is er een bedrag van € 18.853,-- vastgesteld dat de gedaagde aan de eiseres moet betalen, en is de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 11.199,75 ter nakoming van een periodiek verrekenbeding. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de oorsprong van het geschil in de beëindiging van de affectieve relatie van partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/106595 / HA ZA 14-185
Vonnis van 24 februari 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J.J.M. van Roosmalen te Emmen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.C.M. Kempers te Assen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 1 juli 2015;
  • de brief van [gedaagde] van 17 juli 2015, ingekomen ter griffie op 20 juli 2015;
  • de akte van [eiseres] van 12 augustus 2015;
  • de brief van [eiseres] van 24 augustus 2015, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2015;
  • de akte van [gedaagde] van 9 september 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in conventie en reconventie

Inleiding

2.1.
Hetgeen is overwogen en beslist in het vonnis van 1 juli 2015 dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank zal in het navolgende de resterende geschilpunten behandelen.
De gemeenschappelijke woning
2.2.
De rechtbank heeft bij vonnis van 1 juli 2015 de volgende wijze van verdeling van de woning en de aan de woning verbonden hypothecaire schuld gelast:
de woning wordt aan [gedaagde] toegedeeld, onder de verplichting om de hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen als een eigen schuld en onder de verplichting aan [eiseres] een bedrag van € 18.853,-- te betalen;
2.3.
Tussen partijen staat vast dat - ten tijde van de comparitie van 14 januari 2016 - deze wijze van verdeling nog niet geëffectueerd is.
2.4.
[gedaagde] verlangt dat [eiseres] wordt veroordeeld om mee te werken aan de eigendomsoverdracht c.q. levering van de woning aan hem, met bepaling dat bij gebreke van medewerking van [eiseres] het vonnis de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [eiseres] zal vervangen, zoals hij ook reeds bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie heeft gevorderd. [gedaagde] heeft bij brief van 17 juli 2015 te kennen gegeven dat de rechtbank naar zijn inzicht op deze vordering verzuimd heeft te beslissen en verzocht daarom het vonnis van 1 juli 2015 aan te vullen.
2.5.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] bij genoemde vordering geen belang heeft, omdat zij zal meewerken. [eiseres] stelt dat [gedaagde] aldus eveneens geen belang heeft bij een aanvulling van de beschikking van 1 juli 2015.
2.6.
De gang van zaken bevreemdt de rechtbank enigszins. De toedeling van de woning aan [gedaagde] is door de rechtbank zo gelast, nu dit tussen partijen niet in geschil is (rechtsoverweging 4.4. in het vonnis 1 juli 2015). Waarom partijen hieraan geen uitvoering geven is de rechtbank dan ook onduidelijk. Wat hier ook van zij, het is de bedoeling van beide partijen dat de gelaste wijze van verdeling geëffectueerd wordt. Daarom zal de rechtbank partijen over en weer daartoe veroordelen. Het belang van beide partijen is daarmee immers gediend, omdat partijen alsdan tot executie kunnen overgaan, terwijl het bij een vrijwillige nakoming niet tot executie zal komen en partijen alsdan ook niet door de veroordeling in hun belangen worden geraakt. Gelet op de gelaste wijze van verdeling, waarbij op [gedaagde] de verplichting rust om de hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen als een eigen schuld, zal de opschortende voorwaarde worden opgenomen voor levering van (het aandeel in) de woning dat [eiseres] ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire schuld.
2.7.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat er naar haar oordeel in dit verband in het vonnis van 17 juli 2015 geen sprake is van een verzuim te beslissen als bedoel in artikel 32 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), reeds omdat genoemd vonnis geen eindvonnis is en de zaak aangehouden is voor zover niet in het dictum reeds uitdrukkelijk is beslist.
Verrekening van overgespaarde inkomsten
2.8.
Bij vonnis van 1 juli 2015 heeft de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid gesteld om haar vordering ter zake van het niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding uit de notariële samenlevingsovereenkomst nader te onderbouwen met inachtneming van het in het vonnis overwogene. De rechtbank heeft [gedaagde] de gelegenheid gegeven bij akte te reageren.
2.9.
Ter gelegenheid van de nadere comparitie heeft [gedaagde] gesteld:
dat het inkomen van partijen in dit jaar tezamen een bedrag was van € 75.295,--
dat de kosten van de huishouding in dit jaar € 43.800,-- waren, te vermeerderen met het inkomen van [eiseres] van € 3.046,--, derhalve € 46.846,--
dat er een post bestaat "extra leefgeld/huishoudgeld" die in dit jaar een bedrag was van € 9.700,--
at het overgespaarde inkomen in 2009 per saldo wordt gevormd door het inkomen van partijen tezamen als uitgangspunt te nemen en daarvan de kosten van de huishouding alsmede de post "extra leefgeld/huishoudgeld" af te trekken, en
dat voor het jaar 2010 eenzelfde benadering dient te worden gehanteerd, maar uitgaande van andere cijfers, die blijken uit de laatste akte van [gedaagde] , pagina's 5 en 6.
2.10.
[eiseres] voert hiertegen geen verweer.
2.11.
De rechtbank volgt de aldus onbestreden door [gedaagde] voorgestelde berekeningswijze. Het overgespaarde inkomen in het jaar 2009 bedraagt dienovereenkomstig € 18.749,-- (zijnde € 75.295 -/- (43.800 + 3.046) -/- 9.700). Het overgespaarde inkomen in de relevante maanden januari tot en met juni 2010 bedraagt dienovereenkomstig € 3.650,50 (zijnde
€ 31.886 -/- (19.197 + 3.338,50) -/- 5.700). Het te verrekenen overgespaarde inkomen is in totaal € 22.399,50. [gedaagde] dient € 11.199,75, de helft van het totale overgespaarde inkomen, aan [eiseres] te betalen ter nakoming van het verrekenbeding.
2.12.
De vordering sub 2 van [eiseres] ten aanzien van de verrekening ziet op een "voorschot". [eiseres] ging er aanvankelijk vanuit dat het periodiek verrekenbeding zou dienen te worden geconverteerd in een finaal verrekenbeding. De rechtbank heeft die zienswijze van de hand gewezen. Het te verrekenen bedrag zoals hiervóór berekend is dan ook geen voorschot. Met inachtneming hiervan zal de vordering van [eiseres] tot een bedrag van € 11.199,75 worden toegewezen.
Hypotheekrente
2.13.
[gedaagde] stelt dat de helft van de door hem na de beëindiging van de samenlevingsovereenkomst betaalde netto-hypotheekrente door [eiseres] aan hem dient te worden vergoed en in mindering komt op haar deel van de overwaarde. Ter onderbouwing stelt [gedaagde] dat hij sinds het vertrek van [eiseres] uit de woning telkens de volledige hypotheekrente heeft betaald. [eiseres] heeft er zelf voor gekozen om uit de woning te gaan. De met de woning samenhangende betalingsverplichtingen dienen door partijen bij helfte te worden gedragen, nu de woning gemeenschappelijk is en partijen daarin een gelijk aandeel hebben. [eiseres] is jegens de bank aansprakelijk ten aanzien van de hypotheekrente. [gedaagde] betaalt maandelijks een netto woonlast van € 524,42. Vanaf 1 juli 2010 tot en met oktober 2014 is [eiseres] dan ook € 16.519,23 (63 maanden x € 524,42 /2) aan [gedaagde] verschuldigd. [gedaagde] heeft bij brief van 17 juli 2015 te kennen gegeven dat de rechtbank naar zijn inzicht op deze vordering verzuimd heeft te beslissen en verzocht daarom het vonnis van 1 juli 2015 aan te vullen.
2.14.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] ter zake van de hypotheekrente geen vordering heeft ingesteld. Daarom is volgens [eiseres] een aanvulling op het vonnis als bedoeld in artikel 32 Rv niet aan de orde. Ook is er geen sprake van een vergissing. De hypotheekrente is door [gedaagde] opgevoerd in het kader van de overwaarde van de woning, waarover de rechtbank reeds beslist heeft. Met het nemen van die beslissing is naar de mening van [eiseres] daarom ook beslist ten aanzien van de hypotheekrente. [eiseres] stelt dat het niet redelijk is dat zij zou dienen mee te betalen in de hypotheekrente, nu zij de woning niet gebruikte en zelf een woning huurde.
2.15.
De rechtbank overweegt ten eerste als volgt. Ter zake van de hypotheekrente heeft [gedaagde] geen zelfstandige vordering in een petitum ingesteld. In zoverre ligt het aan de rechtbank niet voor en is er ook geen sprake van een verzuim om te beslissen als bedoeld in artikel 32 Rv, nog daargelaten dat het vonnis van 1 juli 2015 geen eindvonnis is en de zaak aangehouden is voor zover niet in het dictum reeds uitdrukkelijk is beslist. [gedaagde] betrekt de hypotheekrente, zoals [eiseres] stelt, in de berekening van de verdeling van de overwaarde van de woning. Omdat van de zijde van [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie is benadrukt dat dit voor hem een belangrijk punt betreft en dat hij, indien de rechtbank dit niet alsnog in de beoordeling betrekt, zich mogelijk genoodzaakt zal zien om hierover opnieuw een procedure te starten, zal de rechtbank dit punt alsnog in de beoordeling betrekken. Het is nu eenmaal een punt dat partijen verdeeld houdt en de rechtbank beoogt met dit vonnis voor partijen de gewenste duidelijkheid te geven omtrent hun rechtsposities. Kennelijk beroept [gedaagde] zich, als hij de hypotheekrente in verband brengt met de verdeling van de overwaarde, op verrekening, hoewel hij dit niet expliciteert. Zo opgevat, valt het geschilpunt binnen de grenzen van het geding. [eiseres] heeft zich hierover voldoende kunnen uitlaten en heeft zich hierover ook uitgelaten.
2.16.
Tussen partijen staat vast dat de woning gemeenschappelijk eigendom is. Tegenover de eigendom van de woning staat een hypothecaire schuld, waarvoor partijen zich hoofdelijk hebben verbonden. Krachtens artikel 6:10 lid 1 BW zijn partijen voor het gedeelte van de schuld dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat gehouden in de schuld en de kosten bij te dragen, waartoe ook de opengevallen rentetermijnen behoren. Voor zover [gedaagde] heeft bijgedragen in de hypotheekrente voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat heeft hij voor dit meerdere regres op [eiseres] . [gedaagde] wenst de door hem in dit kader gestelde regresvordering te verrekenen met hetgeen hij bij de verdeling van de woning aan [eiseres] verschuldigd is, althans zo vat de rechtbank het op. In de Toelichting Meijers valt omtrent de toepassing van artikel 6:10 lid 1 BW het volgende te lezen: “
Evenmin als in het geldende B.W. nadere bepalingen omtrent de grootte van ‘zijn aandeel’ zijn gegeven, is in de algemene bepaling van het eerste lid nader omschreven hoe het gedeelte van de schuld dat hem ‘aangaat’ moet worden vastgesteld. Hieromtrent toch zijn geen algemene regels te geven. De grootte van ieders bijdrageplicht zal in de eerste plaats afhangen van hetgeen zij uitdrukkelijk of stilzwijgend omtrent hun bijdrageplicht zijn overeengekomen en van een eventuele onderlinge rechtsverhouding der schuldenaren, op grond waarvan zij zich gezamenlijk hebben verbonden; zo beslist de vennootschapsovereenkomst over de onderlinge bijdrageplicht van de firmanten in de firmaschulden. Is de schuld om baat aangegaan, dan is voorts van belang – en dit vooral, wanneer er tussen de schuldenaren geen andere band bestaat, dan het feit dat zij hoofdelijke medeschuldenaren zijn – in hoeverre de tegenwaarde van hun schuld ieder van hen ten goede is gekomen. Zijn erfgenamen krachtens artikel 1 lid 3 hoofdelijk aansprakelijk voor een schuld van hun erflater, dan brengt hun rechtsverhouding mee dat de verplichting tot bijdragen wordt bepaald naar verhouding van hun erfporties. Tenslotte kunnen ook de beginselen van de ongerechtvaardigde verrijking nog een rol spelen. In ieder geval is het niet wenselijk – gelijk in sommige buitenlandse wetboeken is bepaald – als hoofdregel voorop te stellen dat de schuldenaren voor gelijke delen in de schuld moeten bijdragen; de uitzonderingen zouden dan belangrijker zijn dan de hoofdregel. Vanzelfsprekend is echter, indien geen van de hierboven aangegeven omstandigheden en beginselen uitsluitsel geeft, een draagplicht voor gelijke delen ook volgens het ontwerp de aangewezen oplossing.” (C.J. van Zeben, J.W. du Pon & M.M. Olthof) (red.),
Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Boek 6, Deventer: Kluwer 1981, p. 108, art. 6.1.2.4.). De rechtspraak sluit aan bij de in de toelichting genoemde gezichtspunten.
2.17.
De rechtbank is binnen dit gegeven kader van oordeel dat gelet op de omstandigheden van het geval moet worden aangenomen dat de hypotheekrentetermijnen in de onderlinge verhouding van partijen alleen [gedaagde] aangaan. Daartoe is van belang dat [gedaagde] alleen het genot en gebruik van de woning - de tegenover de schuld staande bate - heeft gehad, dat [eiseres] een woning huurde en daarvoor de kosten betaalde en dat [gedaagde] uiteindelijk de woning zal overnemen en de hypothecaire schuld voor zijn rekening zal nemen als een eigen schuld. Alleen [gedaagde] was daarom in de interne verhouding gehouden de hypotheektermijnen te voldoen. [gedaagde] heeft derhalve geen recht van regres op [eiseres] dat hij kan verrekenen met hetgeen [eiseres] verkrijgt uit hoofde van de verdeling als bedoeld in rechtsoverweging 4.1. tot en met 4.8. van het vonnis van 1 juli 2015.
Proceskosten
2.18.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, gelet op het feit dat het geschil zijn oorsprong vindt in de beëindiging van de affectieve samenlevingsrelatie van partijen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
veroordeelt [eiseres] om mee te werken aan de eigendomsoverdracht c.q. levering van (het aandeel in) de woning aan [gedaagde] , met bepaling dat bij gebreke van medewerking van [eiseres] het vonnis de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [eiseres] zal vervangen, onder opschortende voorwaarde dat [eiseres] wordt ontslagen uit de hoofdelijkheid ter zake van de aan de woning verbonden hypothecaire schuld;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 18.853,-- aan [eiseres] , onder opschortende voorwaarde van voornoemde levering van (het aandeel in) de woning;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 11.199,75 ter nakoming van het periodiek verrekenbeding;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Smeenge, griffier. [1]

Voetnoten

1.type: J.J.S.