Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het vonnis van 1 juli 2015;
- de brief van [gedaagde] van 17 juli 2015, ingekomen ter griffie op 20 juli 2015;
- de akte van [eiseres] van 12 augustus 2015;
- de brief van [eiseres] van 24 augustus 2015, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2015;
- de akte van [gedaagde] van 9 september 2015;
- het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2016.
2.De beoordeling in conventie en reconventie
Inleiding
Evenmin als in het geldende B.W. nadere bepalingen omtrent de grootte van ‘zijn aandeel’ zijn gegeven, is in de algemene bepaling van het eerste lid nader omschreven hoe het gedeelte van de schuld dat hem ‘aangaat’ moet worden vastgesteld. Hieromtrent toch zijn geen algemene regels te geven. De grootte van ieders bijdrageplicht zal in de eerste plaats afhangen van hetgeen zij uitdrukkelijk of stilzwijgend omtrent hun bijdrageplicht zijn overeengekomen en van een eventuele onderlinge rechtsverhouding der schuldenaren, op grond waarvan zij zich gezamenlijk hebben verbonden; zo beslist de vennootschapsovereenkomst over de onderlinge bijdrageplicht van de firmanten in de firmaschulden. Is de schuld om baat aangegaan, dan is voorts van belang – en dit vooral, wanneer er tussen de schuldenaren geen andere band bestaat, dan het feit dat zij hoofdelijke medeschuldenaren zijn – in hoeverre de tegenwaarde van hun schuld ieder van hen ten goede is gekomen. Zijn erfgenamen krachtens artikel 1 lid 3 hoofdelijk aansprakelijk voor een schuld van hun erflater, dan brengt hun rechtsverhouding mee dat de verplichting tot bijdragen wordt bepaald naar verhouding van hun erfporties. Tenslotte kunnen ook de beginselen van de ongerechtvaardigde verrijking nog een rol spelen. In ieder geval is het niet wenselijk – gelijk in sommige buitenlandse wetboeken is bepaald – als hoofdregel voorop te stellen dat de schuldenaren voor gelijke delen in de schuld moeten bijdragen; de uitzonderingen zouden dan belangrijker zijn dan de hoofdregel. Vanzelfsprekend is echter, indien geen van de hierboven aangegeven omstandigheden en beginselen uitsluitsel geeft, een draagplicht voor gelijke delen ook volgens het ontwerp de aangewezen oplossing.” (C.J. van Zeben, J.W. du Pon & M.M. Olthof) (red.),
Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Boek 6, Deventer: Kluwer 1981, p. 108, art. 6.1.2.4.). De rechtspraak sluit aan bij de in de toelichting genoemde gezichtspunten.