ECLI:NL:RBNNE:2016:1328

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
C/17/146350/KG RK 16/12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 januari 2016 een verzoek tot wraking van rechter mr. P.G. Wijtsma afgewezen. Het verzoek tot wraking werd ingediend door [A] en [B], die betrokken waren bij een beroepsprocedure tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland. Dit besluit betrof de beëindiging, intrekking en herziening van hun recht op bijstand, alsook de terugvordering van bijstand. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2016 verzochten [A] c.s. om getuige [C] te horen, maar mr. Wijtsma weigerde dit verzoek, omdat hij van mening was dat er al voldoende informatie beschikbaar was om tot een beslissing te komen. Dit leidde tot het wrakingsverzoek, waarbij [A] c.s. aanvoerden dat de beslissing van mr. Wijtsma blijk gaf van vooringenomenheid.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van mr. Wijtsma om [C] niet als getuige te horen een procedurele beslissing was, die niet getuigde van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat mr. Wijtsma niet reeds een oordeel had gegeven over de waarde van de verklaringen van [C] en dat er voldoende verklaringen waren afgelegd in eerdere processen-verbaal. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van mr. Wijtsma in twijfel trokken. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/146350 / KG RK 16/12
beslissing van 12 januari 2016 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[A] en [B],
verzoekers tot wraking,
hierna te noemen: [A] c.s.,
gemachtigde: mr. U. van Ophoven,
van
mr. P.G. Wijtsma(hierna te noemen: mr. Wijtsma), rechter van deze rechtbank.

1.Het procesverloop

1.1
Bij beroepschrift van 3 augustus 2015 heeft [A] c.s. beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 23 juni 2015 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland (hierna verder te noemen: het college) terzake de beëindiging, intrekking en herziening van (het recht op) bijstand en de terugvordering van bijstand. Dit beroep is geregistreerd onder LEE 15/3071 WWB.
1.2
In het beroepschrift heeft [A] c.s. de rechtbank tevens verzocht, met verwijzing naar artikel 8:46 Awb, om [C] als getuige op te roepen. Bij brief van 19 november 2015 heeft de rechtbank [A] c.s. meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om zelf [C] voornoemd als getuige te horen.
1.3
Bij brief van 26 november 2015 heeft de rechtbank [A] c.s. meegedeeld dat de mondelinge behandeling van het beroep zal plaatsvinden op 12 januari 2016 om
14.3
uur en dat mr. Wijtsma de behandelend rechter is.
1.4
Bij brief van 1 december 2015 heeft [A] c.s. de rechtbank meegedeeld dat hij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het beroep [C] als getuige heeft opgeroepen.
1.5
Tijdens de mondelinge behandeling van het beroep op 12 januari 2016 heeft [A] c.s. mr. Wijtsma verzocht om [C] , die in het gerechtsgebouw aanwezig was, ter zitting als getuige te horen. Mr. Wijtsma heeft dit verzoek onder toepassing van artikel 8:63 lid 2 Awb afgewezen. In reactie hierop heeft [A] c.s.
mr. Wijtsma gewraakt. Mr. Wijtsma heeft daarop aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek en [A] c.s. gevraagd naar de gronden van het wrakingsverzoek en deze gronden laten opnemen in een proces-verbaal. Vervolgens heeft mr. Wijtsma de mondelinge behandeling van het beroep geschorst.
1.6
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, die het wrakingsverzoek dezelfde dag ter zitting heeft behandeld. Daarbij zijn [A] c.s., bijgestaan door mr. Van Ophoven voornoemd, en mr. Wijtsma verschenen.
1.7
Na afloop van de mondelinge behandeling, na een schorsing voor beraad, heeft de wrakingskamer partijen mondeling laten weten dat het wrakingsverzoek is afgewezen. Het onderstaande betreft de schriftelijke uitwerking van deze beslissing.

2.De feiten

2.1
Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek betrekt de wrakingskamer de volgende, uit het dossier met betrekking tot de beroepsprocedure blijkende, feiten.
2.2
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van aan [A] c.s. toegekende bijstandsuitkeringen (op grond van de Wet werk en bijstand) heeft
[C] op 18 november 2014 verklaringen afgelegd tegenover de sociale recherche. Deze verklaringen zijn handgeschreven opgenomen in een
"Proces-verbaal verhoor getuige" d.d. 18 november 2014. Dit proces-verbaal is ondertekend door [C] . Bovendien heeft zij elke pagina van dit proces-verbaal voorzien van haar paraaf.
2.3
In het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van aan [A] c.s. toegekende bijstandsuitkeringen heeft [C] op 1 en 3 december 2014 opnieuw verklaringen afgelegd tegenover de sociale recherche. Deze verklaringen zijn opgenomen in een op ambtsbelofte opgemaakt "Proces-verbaal van bevindingen" d.d.
4 december 2014.
2.4
Bij besluit op bezwaar van 23 juni 2015 heeft het college zijn (primaire) besluit van
4 februari 2015 terzake de beëindiging, intrekking en herziening van (het recht op) bijstand en de terugvordering van bijstand van [A] c.s., een bedrag van bijna € 72.000,00, ongewijzigd in stand gelaten. Het primaire besluit van 4 februari 2015 en het besluit op bezwaar van 23 juni 2015 zijn in hoofdzaak gebaseerd op de verklaringen van
Sluiter-van de Stap zoals zij die op 1 en 3 december 2014 heeft afgelegd tegenover de sociale recherche.
2.5
Het dossier met betrekking tot de beroepsprocedure bevat verder nog een
"Proces-verbaal van bevindingen" d.d. 15 december 2015. Dit proces-verbaal ziet op correspondentie tussen de sociale recherche en [D] (hierna verder te noemen: [D] ), een neef van [C] die haar in het verleden juridische bijstand heeft verleend. In dit proces-verbaal, voor zover van belang, heeft de sociaal rechercheur het volgende aangegeven:
"
V:(de wrakingskamer leest: vraag van de sociaal rechercheur)Op 15 december 2014 heb ik telefonisch met u
(de wrakingskamer leest: [D] )gesproken. Tijdens dit gesprek hebt u bij mij aangegeven dat u uw tante (mw. [C] ) juridisch bij zou staan tijdens een, door uw tante, af te leggen getuigenverklaring op 17 december 2014. Tijdens dit gesprek vertelde u mij dat u met uw tante de af te leggen getuigenverklaring heeft doorgesproken. U hebt haar daarbij verzocht tijdens de (nog af te leggen) verklaring niets anders dan de waarheid te zeggen, omdat u haar anders niet zou kunnen bijstaan. U vertelde mij dat uw tante u vertelde dat zij [E] wilde beschermen en dat het daarom beter was dat u haar niet meer zou bijstaan.
U vertelde mij dat u van uw tante hoorde dat zij vanaf die dag (NB: 15 december 2014) niet langer de waarheid zou zeggen om zo [E] niet verder te beschadigen. (….).
A:(de wrakingskamer leest: antwoord [D] )Ik bevestig dat u de feiten correct heeft weergegeven.
(….)
V:Uw tante is van plan op 12 januari 2016 ter terechtzitting onder ede een verklaring af te leggen ten
voordele van mevrouw [E] . Is uw tante, voor zover u kunt beoordelen, zich ervan bewust dat zij zich, met het onder ede afleggen van een valse verklaring, schuldig maakt aan een misdrijf met mogelijke strafvervolging tot gevolg?
A:Of zij zich bewust is, dat het onder ede afleggen van een valse verklaring het delict meineed oplevert, kan ik niet beoordelen, omdat ik in de afgelopen maanden geen contact meer met mijn tante heb. Wel ben ik er absoluut van overtuigd, dat mevrouw [E] mijn tante tot het afleggen van een dergelijke verklaring aanzet. Eind vorig jaar (2014) heb ik samen met twee andere personen een bezoek gebracht aan mijn tante. Op dat moment was mevrouw [E] ook aanwezig. Wij merkten alle drie duidelijk, dat mijn tante in aanwezigheid van mevrouw [E] "zich niet vrij voelde om te spreken". Na dit bezoek heeft mijn tante alle contacten met mij verbroken, ook telefonisch wenst zij niet meer met mij te spreken. Ik ben er absoluut zeker van, dat dit gebeurt onder sterke druk van mevrouw [E] ."

3.Het wrakingsverzoek en het hiertegen gevoerde verweer

3.1
Mr. van Ophoven heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek van
[A] c.s. het volgende aangevoerd. De beslissing van mr. Wijtsma om
[C] niet als getuige ter zitting te horen, is onjuist. Ook in het bestuursrecht staat waarheidsvinding voorop. De rechtbank moet op zoek naar de waarheid. Alleen door het horen van [C] kan de waarheid in de onderhavige zaak aan het licht komen. Vanwege de beslissing van mr. Wijtsma om [C] niet als getuige ter zitting te horen, komt de waarheid niet aan het licht. Door deze beslissing kan tijdens de mondelinge behandeling van het beroep door [A] c.s. namelijk niet worden onderzocht of de in het proces-verbaal d.d. 4 december 2014 opgenomen verklaringen van [C] juist zijn. Ook het college wordt deze onderzoeksmogelijkheid onthouden. Zowel [A] c.s. als ook (de gemachtigden van) het college moeten de gelegenheid krijgen om te onderzoeken, door middel van het horen van [C] als getuige, of haar verklaringen van 1 en 3 december 2014 juist zijn. Met zijn beslissing heeft mr. Wijtsma er dan ook blijk van gegeven dat hij vooringenomen is jegens
[A] c.s. Mr. Wijtsma heeft met zijn beslissing namelijk een voorschot genomen op de uitkomst van de beroepsprocedure. Met zijn beslissing om [C] niet als getuige ter zitting te horen, kent mr. Wijtsma immers impliciet veel gewicht toe aan het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2014. Het wrakingsverzoek moet derhalve worden toegewezen, aldus mr. Van Ophoven.
3.2
Mr. Wijtsma heeft aangegeven dat hij niet berust in de wraking. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. [C] heeft op 18 november 2014 en later op 1 en
3 december 2014 al uitvoerige verklaringen afgelegd over de kwestie waarop het beroep betrekking heeft. Deze verklaringen zijn neergelegd in twee processen-verbaal. Er is dus voldoende informatie beschikbaar om tot een beslissing in de beroepsprocedure te kunnen komen. Tegen deze achtergrond draagt het horen van [C] als getuige ter zitting niet bij aan de beoordeling van het beroep.
Mr. Wijtsma bestrijdt dat hij ter zitting al een oordeel heeft gegeven over de waarde en de betekenis van de verklaringen van [C] , zoals opgenomen in de
processen-verbaal van 18 november 2014 en 4 december 2014. Mr. Wijtsma heeft aangegeven dat hij bij zijn beslissing om [C] ter zitting niet als getuige te horen mede heeft betrokken de vraag of [C] wel een betrouwbare getuige is en de vrees dat zij zich tijdens de zitting mogelijk schuldig zal maken aan meineed.

4.De beoordeling

4.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van het wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 (Awb) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 Awb en
artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3
Ingevolge artikel 8:63 lid 2 Awb, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter afzien van het horen van door een partij meegebrachte of opgeroepen getuige indien hij van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De beslissing van mr. Wijtsma om af te zien van het horen van [C] betreft een zogeheten procedurele beslissing. Het is de wrakingskamer duidelijk dat [A] c.s. het niet eens is met deze beslissing. Het is echter niet aan de wrakingskamer die beslissing inhoudelijk te toetsen, nu een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen de inhoud van zo'n beslissing. Een procedurele beslissing kan slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit die procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Dit is het geval indien de rechter een procedurele beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.
[C] heeft op 18 november 2014 en vervolgens op 1 en 3 december 2014 al uitvoerige verklaringen afgelegd over de kwestie waarop het beroep betrekking heeft. Gelet hierop kan naar het oordeel van de wrakingskamer uit de beslissing van mr. Wijtsma om
[C] ter zitting niet als getuige te horen, omdat in de visie van mr. Wijtsma van de zijde van [C] al voldoende verklaringen voorhanden zijn om tot een beslissing in een beroepsprocedure te komen, niet worden afgeleid dat mr. Wijtsma vooringenomenheid tegen [A] c.s. koesterde. Ook anderszins is de wrakingskamer niet gebleken van vooringenomenheid van mr. Wijtsma jegens [A] c.s. Hierbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat mr. Wijtsma onweersproken heeft gesteld dat hij tijdens de zitting niet reeds een oordeel heeft gegeven over de waarde en betekenis van de in de processen-verbaal van 18 november 2014 en 4 december 2014 opgenomen verklaringen van [C] .
4.4
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1
wijst het verzoek tot wraking af;
5.2
bepaalt dat de hoofdzaak (het beroep met registratienummer LEE 15/3071 WWB) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, en mr. L.G. Wijma en
mr. W.S. Sikkema als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.
griffier voorzitter