Op 25 maart 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie in het kader van een eerder vonnis van 4 september 2015, waarin de veroordeelde was schuldig bevonden aan gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 2.220,00, dat de veroordeelde aan de staat zou moeten betalen.
Tijdens de behandeling op 15 februari 2016 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. R.I. Takens, was wel aanwezig en verklaarde gemachtigd te zijn. De officier van justitie, mr. A. van Veen, was ook aanwezig en heeft zijn standpunt gewijzigd, waarbij hij verzocht om afwijzing van de ontnemingsvordering. De raadsman van de veroordeelde had eerder bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil moest worden geschat, omdat de vergoedingen die de veroordeelde had ontvangen voor zijn reizen gelijk waren aan de gemaakte kosten.
De rechtbank heeft overwogen dat de veroordeelde voor het vervoer van contante geldbedragen naar Zwitserland een vergoeding heeft ontvangen, die als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt. Echter, de rechtbank concludeerde dat de kosten die de veroordeelde had gemaakt voor deze ritten gelijk waren aan de ontvangen vergoeding. Hierdoor was niet aannemelijk dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie afgewezen, met toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.