ECLI:NL:RBNNE:2016:1321

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
4803793/VV EXPL 16-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E. Oostdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte schorsing van een non-concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft eiser [A] een kort geding aangespannen tegen Sijperda Verhuur B.V. met als doel het schorsen van een non-concurrentiebeding. [A] was sinds 10 april 2006 in dienst bij Sijperda en had zijn arbeidsovereenkomst per 1 december 2015 opgezegd. Hij had een aanbod gekregen van [B] voor de functie van bedrijfsleider, maar Sijperda stelde dat [A] het concurrentiebeding had overtreden door in dienst te treden bij [B]. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 februari 2016, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was, maar dat de vordering tot volledige schorsing van het beding in een bodemprocedure niet voldoende kans van slagen had. Wel werd geoordeeld dat de duur van het concurrentiebeding beperkt kon worden tot één jaar, wat in lijn is met eerdere jurisprudentie. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 8 maart 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 4803793 / VV EXPL 16-17
Vonnis in kort geding d.d. 8 maart 2016
inzake
[A],
wonende te [woonplaats], [adres],
eiser,
gemachtigde: mr. T.S. Nocolai, advocaat te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sijperda Verhuur B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [postcode] Sneek, [adres]
gedaagde,
gemachtigde: mr. I.J. Woltman, advocaat te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [A] en Sijperda worden genoemd.
PROCESGANG
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft [A] gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
Primair:
I. het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding te schorsen, dan wel dusdanig te schorsen dat [A] ongehinderd bij [B] in dienst kan treden in de functie van bedrijfsleider;
Subsidiair:
II. het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding in tijd te matigen tot 3 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn;
In beide gevallen
III. Sijperda te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede de nakosten volgens het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. [A] is verschenen, bijgestaan door mr. T.S. Nicolai als gemachtigde. Namens Sijperda is [C] (directeur) verschenen, bijgestaan door mr. I.J. Woltman als gemachtigde.
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De vaststaande feiten

1.1
Tussen partijen staat als onbetwist het navolgende in rechte vast.
1.2
[A] is op 10 april 2006 bij Sijperda in dienst getreden. Op 17 april 2007 is de overeenkomst omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. [A] was laatstelijk werkzaam in de functie filiaalleider van de vestiging te Groningen aan de [adres]. Op deze vestiging zijn in totaal 5 medewerkers werkzaam.
1.3
Artikel 13 van de arbeidsovereenkomst bepaalt het volgende:

De werknemer zal zonder schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende de arbeidsovereenkomst en na het einde hiervan gedurende een tijdvak van twee jaar niet in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan het bedrijf van de werkgever en de met werkgever verbonden onderneming(en), waaronder tevens Sijperda Betonbekistingenverhuur B.V., vestigen, drijven of mede drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, al dan niet in dienstbetrekking, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel hebben binnen het werkgebied van werkgever en met werkgever verbonden onderneming(en) waaronder tegen Sijperda Betonbekistingenverhuur B.V. Per vestiging en/of bedrijfslocatie van werkgever de met de werkgever verbonden onderneming(en) en Sijperda Betonbekistingenverhuur B.V. geldt dit verbod in ieder geval telkens in een staal van 75 kilometer rondom de vestiging en/of bedrijfslocatie.
1.4
Sijperda is een verhuurbedrijf van (bouw)materieel, zoals systeemsteigers, bouwliften, aggregaten, hoogwerkers, mobiele toiletten, pontons, bouwketen etc.
1.5
[A] heeft de arbeidsovereenkomst per 1 december 2015 opgezegd.
1.6
Vervolgens heeft [A] een arbeidsovereenkomst aangeboden gekregen van [B] in de functie van bedrijfsleider.
1.7
Sijperda heeft bij brief van 8 januari 2016 aan [A] medegedeeld dat hij het non-concurrentiebeding heeft overtreden door in dienst te treden van [B], waardoor hij werkzaamheden gaat verrichten die direct concurrerend zijn aan de werkzaamheden van Sijperda. [A] is door Sijperda verzocht dan wel gesommeerd de concurrerende werkzaamheden bij [B] per ommegaande te staken en de direct opeisbare boete van € 5.000,00 te betalen.
1.8
Partijen hebben vervolgens een gesprek gevoerd waarbij Sijperda te kennen heeft gegeven dat zij [A] onverkort aan het concurrentiebeding houdt.

2.Het standpunt van [A]

2.1
was voornemens om na het einde van de arbeidsovereenkomst een aantal maanden te gaan werken in de standbouw/winkelinrichting. Medio december 2015 kwam [A] echter in gesprek met [E], directeur van [B] en [D] Tot een daadwerkelijke indiensttreding is het evenwel tot heden niet gekomen.
2.2
Sijperda kan [A] redelijkerwijs niet aan het concurrentiebeding houden. [A] wordt door dit beding onbillijk benadeeld. [A] zal bij [B] de functie van bedrijfsleider gaan verrichten. Het betreft een kantoorfunctie ter ontlasting van de directie van [B]. [A] heeft geen bemoeienis met de steigerbouw/verhuur. Door indiensttreding bij [B] wordt op geen enkele wijze een ongerechtvaardigde voorsprong bewerkstelligd in concurrerend handelen. Er is geen sprake van bedrijfsgeheimen waarvan [A] kennis heeft en waarmee [B] haar voordeel zou kunnen doen. Bovendien is tussen partijen een geheimhoudingsbeding en een relatiebeding overeengekomen. Verder dient bij de belangenafweging te worden meegenomen dat [A] er financieel substantieel op vooruit gaat. Sijperda heeft geen, althans een onvoldoende gerechtvaardigd belang om [A] aan het concurrentiebeding te houden.

3.Het standpunt van Sijperda

3.1
[A] was als vestigingsmanager eindverantwoordelijk voor het reilen en zeilen binnen de vestiging. Vanuit elke vestiging van Sijperda worden dezelfde producten aangeboden als bij [B]. [A] gaat nagenoeg dezelfde functie vervullen bij [B] en is op de hoogte van de gevolgde en te volgen strategieën, de gemaakte prijsafspraken en de geldstromen. Hij gaat de verhuurtak van [B] opzetten vanuit een nieuwe vestiging. Ook indien [A] zich slechts bezig gaat houden met de interne organisatie leidt dit tot het overtreden van de concurrentiebeding. [A] heeft kennis en kunde van klanten en de verhuurmarkt in Groningen en omgeving. Sijperda heeft er daarom groot belang bij dat [A] niet de mogelijkheid krijgt om op korte termijn [B] op dat gebeid verder in het zadel te helpen. Daar komt bij dat [A] door Sijperda is opgeleid tot bedrijfsleider.

4.Beoordeling

4.1
De aard van de vordering brengt met zich dat [A] daarbij een spoedeisend belang heeft, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
4.2
De kantonrechter overweegt allereerst dat, nu de arbeidsovereenkomst tussen [A] en Sijperda tot stand is gekomen vóór 1 juli 2015, artikel 7:653, leden 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals die luidden op de dag voor dat tijdstip van toepassing blijven en dat artikel 7:653 lid 3 BW, zoals dat is komen te luiden na dat tijdstip, niet van toepassing is.
4.3
Vooropgesteld zij dat bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een non-concurrentiebeding als uitgangspunt heeft te gelden het fundamentele (grond)recht van de werknemer op een vrije arbeidskeuze. Daar staat tegenover dat de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft om zijn bedrijfsbelangen te beschermen. De wetgever heeft, gegeven dit spanningsveld, de mogelijkheid geschapen om door middel van een non-concurrentiebeding het recht op vrije arbeidskeuze in te perken, maar daaraan strikte voorwaarden verbonden. Een van de belangrijkste voorwaarden is dat partijen de inperking nadrukkelijk schriftelijk zijn overeengekomen en dat de reikwijdte van die inperking voor de werknemer kenbaar is. Een restrictieve uitleg is daarbij op zijn plaats, terwijl voorts terzake omvang en handhaving van de inperking de wederzijdse belangen van werkgever en werknemer tegen elkaar moeten worden afgewogen.
4.4
Beantwoording van de vraag of een werknemer aan een non-concurrentiebeding kan worden gehouden, dan wel of hij dit beding daadwerkelijk heeft overtreden – waarbij cruciaal is of de werknemer het bedrijfsdebiet van zijn (voormalig) werkgever daadwerkelijk in gevaar brengt of heeft gebracht –, is veelal afhankelijk van de feitelijke invulling van de zaak. Omdat een kort geding zich niet leent voor – ingeval van betwisting van de feiten – nader feitenonderzoek, moet op basis van de beschikbare en voldoende vaststaande feiten worden beslist. De maatstaf daarbij is of op basis van die voorhanden feiten, voorshands oordelend, in voldoende mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter tot toewijzing van het gevorderde zal kunnen komen.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat het concurrentiebeding rechtsgeldig is overeengekomen. [A] heeft verder niet betwist dat de activiteiten van [B] aanverwant zijn aan die van Sijperda. Beide bedrijven verhuren hoogwerkers en aanverwante artikelen. Dat [B] op een kleinere schaal verhuurt, doet daar niet aan af, nu [B], zoals ter zitting is verklaard door [A], “in dezelfde vijver vist” wat betreft de klanten en er zelfs een overlap bestaat van het klantenbestand.
4.6
De belangen die [A] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd zijn, dat hij op dit moment werkloos is en niets liever wil dan ingaan op het aanbod van [B]. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het gegeven dat [A] werkloos is niet aan Sijperda worden tegengeworpen aangezien het [A] zelf is geweest die de arbeidsovereenkomst met Sijperda heeft opgezegd. Ook de omstandigheid dat de nieuwe functie bij [B] in financieel opzicht een mooie carrière stap zou zijn voor [A] kan niet tot het oordeel leiden dat het onterecht is dat hij aan het concurrentiebeding wordt gehouden.
4.7
Verder heeft [A] gesteld dat de functie die hij aangeboden heeft gekregen bij [B] slechts een kantoorfunctie is, waarbij hij geen bemoeienis heeft met de steigerbouw/verhuur. De werkzaamheden in deze kantoorfunctie zijn dan ook volgens [A] niet (direct) nadelig voor Sijperda. De kantonrechter is echter van oordeel dat [A] dit in het licht van hetgeen door Sijperda daarover is aangevoerd niet in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt. Sijperda heeft immers gemotiveerd aangegeven dat juist verwacht mag worden dat [B], doordat [A] werkzaamheden voor [B] gaat verrichten, Sijperda gericht concurrentie zal aandoen. Sijperda heeft ter onderbouwing daarvan erop gewezen dat [A] inzicht heeft in de specifieke kennis van Sijperda, te weten de te volgen strategieën, de gemaakte prijsafspraken met de klanten van Sijperda en de geldstromen. Dit is door [A] niet betwist. De kantonrechter is van oordeel dat [A] daarmee kennis heeft van bedrijfsgeheimen die concurrentiegevoelig zijn. Daarbij is van belang dat het rechtens te respecteren belang van een werkgever niet gelegen is in het tegengaan van concurrentie in het algemeen, maar het voorkomen dat een ex-werknemer met gebruikmaking van de kennis van de onderneming van de ex-werkgever, die hij zonder de werkzaamheden voor die onderneming niet zou hebben, zijn vorige werkgever rechtstreeks concurrentie zou kunnen aandoen en daarmee zichzelf of een derde (nieuwe werkgever) een ongerechtvaardigde voorsprong in concurrerend handelen zou kunnen bezorgen. Dat tussen partijen eveneens een geheimhoudings- en relatiebeding zijn overeengekomen, maakt niet dat het concurrentiebeding daardoor zijn waarde verliest en alleen al daarom zou kunnen worden geschorst.
4.8
Op grond van het voorgaande heeft naar het oordeel van de kantonrechter de vordering tot het volledig schorsen van het concurrentiebeding in een bodemprocedure niet een zodanige kans van slagen, dat vooruitlopend daarop een dergelijke toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
4.9
Wel acht de kantonrechter zeer aannemelijk dat de vordering tot het beperken van het concurrentiebeding in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Hierbij overweegt de kantonrechter dat, zoals het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2013 (ECLI:NL:2013:9450) heeft overwogen, er in het algemeen geen reden is voor een concurrentiebeding met een langere duur dan één jaar. Het concurrentiebeding zal derhalve tot die periode wordt beperkt.
4.1
De kantonrechter acht termen aanwezig de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
schorst het tussen partijen bestaande concurrentiebeding met ingang van 1 december 2016;
compenseert de kosten van de procedure in reconventie zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten draagt;
wijst af – voor zover nodig – het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. E. Oostdijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: mdh