In deze zaak heeft eiser, gehuwd met een echtgenote die een dwarslaesie heeft, een beroep ingesteld tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De Belastingdienst had een aanslag opgelegd, die na bezwaar door de inspecteur was verminderd. Eiser heeft echter het griffierecht voor het instellen van beroep niet betaald. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Eiser heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, wat door de rechtbank gegrond werd verklaard, en het onderzoek werd hervat.
Tijdens de zitting op 8 februari 2016 is eiser verschenen, maar de verweerder is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herinneringsnota voor het griffierecht op regelmatige wijze is verzonden en ontvangen. Eiser heeft betoogd dat hij geen post heeft ontvangen, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangetekende brief op 18 april 2015 is afgeleverd. De rechtbank oordeelt dat de stelling van eiser dat hij de nota niet heeft ontvangen, niet afdoet aan de vaststelling dat de nota correct is verzonden en ontvangen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet tijdig betalen van het griffierecht voor rekening en risico van eiser komt, en heeft het beroep van eiser opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2016. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.