ECLI:NL:RBNNE:2016:1073

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
14 maart 2016
Zaaknummer
18.720306-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en veroordeling voor wapenhandel na schietpartij in woonwijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag en wapenhandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van een poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij de schutter was of dat hij als medepleger kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, die wel had geschoten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat medeplichtigheid achteraf niet strafbaar is, wat leidde tot vrijspraak van de medeplichtigheid aan het geweld gepleegd door de medeverdachte.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor wapenhandel. De rechtbank stelde vast dat de verdachte geen vergunning had voor het bezit van wapens en munitie, maar dat hij op 10 december 2014 in het bezit was van wapens van categorie III. De rechtbank concludeerde dat de verdachte meermalen had geprobeerd wapens en munitie te verkopen, wat duidde op een vast voornemen om dit feit meermalen te begaan met het oog op financieel gewin. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, met aftrek van het voorarrest, en oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720306-14
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 maart 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteland] ,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 februari 2016.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 september 2014 te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] op of omstreeks 17 september 2014 te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 17 september 2014 te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk gelegenheid en/of (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door naar een door hem, verdachte, meegebracht voertuig (te weten een personenauto, merk Seat en voorzien van [kenteken] ) te rennen en/of (vervolgens) dat voertuig te starten en/of (vervolgens) met dat voertuig te gaan rijden en/of (vervolgens) met dat voertuig (met draaiende motor) in de directe nabijheid op die [medeverdachte] te wachten en/of (vervolgens) samen met die [medeverdachte] in dat voertuig weg te rijden;
2.
hij op of omstreeks 17 september 2014 te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, ter voorbereiding van (een) met anderen of een ander, althans alleen, te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het zonder erkenning een of meer wapen(s) en/of munitie te vervaardigen en/of te transformeren en/of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen en/of te verhuren en/of anderszins ter beschikking te stellen en/of te herstellen en/of te beproeven en/of te verhandelen, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt
opzettelijk (al dan niet in vereniging) een of meer (vuur)wapen(s) en/of munitie en/of een personenauto (merk Seat, voorzien van het [kenteken] ) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 september 2014 te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapen(s) en/of munitie van categorie II en/of categorie III, voorhanden heeft gehad
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 10 december 2014 te [pleegplaats 2] , (althans) in de gemeente Almere en/of op (een) (andere) plaats(en) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zonder erkenning één of meer wapens van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, heeft vervaardigd en/of heeft getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of heeft verhuurd en/of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of heeft hersteld en/of heeft beproefd en/of heeft verhandeld, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 10 december 2014 te [pleegplaats 2] , (althans) in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie III en/of munitie van categorie III, te weten: een semi-automatisch pistool (merk Zastava, kaliber 7.65 mm) en/of een alarm-startpistool (merk Kimar, 6mm knal) en/of (in totaal) ongeveer 18 Centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van het volgende geconcludeerd dat het medeplegen van een poging tot doodslag, zoals onder 1. is ten laste gelegd, bewezen kan worden.
Uit verschillende bewijsmiddelen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die op [slachtoffer] heeft geschoten. De officier van justitie heeft hierbij onder meer verwezen naar de verklaring van verdachte, de camerabeelden van [locatie] waarop [medeverdachte] met een pistool in zijn hand is te zien en de tapverslagen en WhatsApp-gesprekken die zich in het dossier bevinden.
Daarnaast acht de officier van justitie bewezen dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dit feit en er aldus kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoering van de poging tot doodslag bij de beide verdachten.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het volgende is gebleken met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte. Tijdens de voorfase van de beoogde wapenhandel werd al rekening gehouden met een mogelijke rip. Beide verdachte zijn desondanks met wapens naar [pleegplaats 1] gereden. Tijdens het plegen van het delict heeft één van de twee verdachten 'tyra, tyra!' geroepen, wat 'schiet, schiet!' betekent. Na het schieten heeft de medeverdachte in de auto gewacht op verdachte en zijn ze samen weggereden. Een getuige verklaart dat de bestuurder van de auto toen heeft geroepen: 'snel, snel, we moeten weg'. Op grond van het voorgaande is de officier van justitie van mening dat verdachte zich niet alleen niet heeft gedistantieerd van het gebeuren, maar zich ook heeft aangesloten bij de gepleegde schietpartij en aldus kan worden aangemerkt als een medepleger van het door medeverdachte [medeverdachte] gepleegde geweld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd vrijspraak bepleit van het onder 1. ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de schutter is geweest en dat hij niet kan worden aangemerkt als medepleger dan wel medeplichtige van het door de medeverdachte gepleegde geweld.
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is onder 1. primair het medeplegen van een poging tot moord dan wel een poging tot doodslag ten laste gelegd.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte dan wel de medeverdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het medeplegen van een poging tot moord.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten op [slachtoffer] .
De rechtbank acht voorts -in tegenstelling tot de officier van justitie- niet bewezen dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het door medeverdachte gepleegde geweld, nu naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier blijkt dat verdachte een zodanige intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het handelen van medeverdachte dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte kan worden gesproken. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
Aan verdachte is onder 1. subsidiair ten laste gelegd dat verdachte kan worden aangemerkt als medeplichtige aan het door de medeverdachte gepleegde geweld.
De rechtbank constateert dat de tenlastegelegde medeplichtigheid enkel ziet op handelingen die verdachte zou hebben gepleegd nadat de medeverdachte [medeverdachte] op [slachtoffer] zou hebben geschoten.
Op grond van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht is medeplichtigheid achteraf, dus hulp die uitsluitend is verleend nadat het strafbare feit is gepleegd, niet strafbaar. Een complex van gedragingen bestaande uit behulpzaamheid achteraf in combinatie met behulpzaamheid voor of tijdens het plegen van een misdrijf kan strafbare medeplichtigheid opleveren. Van behulpzaamheid voor of tijdens het misdrijf is echter niet gebleken. Dat verdachte bijvoorbeeld voor of tijdens het misdrijf met de medeverdachte heeft afgesproken dat hij na het misdrijf als chauffeur zou optreden om op die manier behulpzaam te zijn om de vlucht mogelijk te maken, kan niet worden vastgesteld. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook niet op een andere wijze behulpzaam is geweest aan het plegen van het delict. Ook ten aanzien van het mogelijk toeroepen van 'tyra, tyra' is de rechtbank van oordeel dat niet vaststaat dat dit van zodanig gewicht is geweest dat verdachte hiermee behulpzaam is geweest aan het plegen van het delict, zoals de officier van justitie heeft aangegeven.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank verdachte tevens vrijspreken van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 2. primair ten laste gelegde kan worden bewezen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat uit het dossier is gebleken dat verdachte in de wapenhandel zat en op de ten laste gelegde dag hier uitvoering aan heeft proberen te geven door wapens in zijn kofferbak te vervoeren met het doel om deze te verhandelen. Aldus heeft verdachte zich op 17 september 2014 schuldig gemaakt aan de voorbereiding van wapenhandel, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit van het onder 2. primair ten laste gelegde omdat er geen sprake is van het een beroep of gewoonte maken van het verhandelen van wapens en munitie ex artikel 55 lid 4 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). De tenlastelegging behelst immers één dag en de voorbereidingshandelingen zouden betrekking hebben op één transactie.
Nu er geen sprake is van het maken van een beroep of gewoonte is niet artikel 55 lid 4 van de WWM, maar artikel 55 lid 3 van de WWM van toepassing en zijn voorbereidingshandelingen voor een dergelijk feit niet strafbaar.
De raadsman heeft voorts gemotiveerd vrijspraak bepleit van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte wapens van categorie II of III voorhanden heeft gehad op 17 september 2014.
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is onder 2. primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan kort gezegd de voorbereiding van het verhandelen van wapens en/of munitie, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde onderdeel 'van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt' het volgende.
Uit een uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2007:BA5040) blijkt dat het begrip 'beroep' als bedoeld in artikel 55 lid 4 van de WWM niet nader is toegelicht in de wetsgeschiedenis. Er is wel verwezen naar de memorie van toelichting die heeft geleid tot artikel 137c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Hier wordt het volgende gesteld: "
Bij 'beroep' gaat het dus om de wil om eenzelfde feit stelselmatig uit winstbejag of om in het onderhoud te voorzien te begaan. Daarvoor kan één daad voldoende zijn, mits deze wijst op het vaste voornemen hetzelfde feit nogmaals te begaan met het oog op financieel gewin" (Kamerstukken II 2000-01, 27 792, nr. 3, p. 6).
De rechtbank is op grond hiervan en gelet op de bewijsmiddelen van oordeel dat niet is gebleken van het maken van een beroep of gewoonte van wapenhandel op de ten laste gelegde datum 17 september 2014. De rechtbank stelt vast dat er dan niet meer sprake is een ten laste gelegd feit waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld en dat voorbereidingshandelingen met betrekking tot een feit ex artikel 55 lid 3 van de WWM juncto artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht niet strafbaar zijn. De rechtbank is op grond hiervan, met de raadsman, van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2. primair ten laste gelegde.
Aan verdachte is onder 2. subsidiair ten laste gelegd dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op 17 september 2014 te [pleegplaats 1] een of meer wapens en munitie van categorie II en/of categorie III voorhanden heeft gehad.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat er wordt gesproken over verschillende wapens en munitie.
Ten aanzien van de wapens, al dan niet nepvuurwapens, die in de kofferbak van de auto (waarmee verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] naar [pleegplaats 1] zijn gereden) lagen en de munitie die is aangetroffen in een sok is uit het dossier niet gebleken wat voor wapens en munitie dit waren. De rechtbank acht om die reden niet bewezen dat dit wapens en/of munitie waren die, zoals ten laste gelegd, in categorie II of III van de Wet wapens en munitie (hierna: WMM) vallen.
Ten aanzien van het wapen en de munitie waarmee de medeverdachte heeft geschoten blijkt volgens de rechtbank uit het dossier dat de medeverdachte dit wapen in zijn bezit had, maar niet dat verdachte op de ten laste gelegde datum hiervan op enige wijze op de hoogte was of het wapen en munitie in zijn bezit heeft gehad.
Verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aangemerkt worden als medepleger van het voorhanden hebben van dit wapen en de bijbehorende munitie op de ten laste gelegde datum.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder 2. subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op basis van de verklaring van verdachte en de tapverslagen geconcludeerd dat het onder 3. ten laste gelegde bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit van het onder 3. ten laste gelegde omdat er geen sprake is geweest van het een beroep op gewoonte maken van het verhandelen van wapens en munitie als bedoeld in artikel 55 lid 4 van de WWM. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er in de ten laste gelegde periode slechts één overdracht heeft plaatsgevonden, zoals door verdachte is verklaard. Uit alle tapverslagen blijkt dat er veelal door verdachte werd gesproken over de verkoop van wapens, maar niet is gebleken dat dit heeft geleid tot het verkopen van wapens.
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is onder 3. ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan kort gezegd wapenhandel. De rechtbank moet hierbij, net als ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde, beoordelen of er sprake was van een feit van welke verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Nogmaals, uit de uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:HR:2007:BA5040) leidt de rechtbank het volgende af: "
Bij 'beroep' gaat het dus om de wil om eenzelfde feit stelselmatig uit winstbejag of om in het onderhoud te voorzien te begaan. Daarvoor kan één daad voldoende zijn, mits deze wijst op het vaste voornemen hetzelfde feit nogmaals te begaan met het oog op financieel gewin" (Kamerstukken II 2000-01, 27 792, nr. 3, p. 6).
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen, het volgende omtrent de feiten vast. Verdachte had geen vergunning om wapens te hebben, maar was desondanks in ieder geval op 10 december 2014 in het bezit van wapens en munitie van categorie III. De rechtbank stelt evenals de officier van justitie en de raadsman op grond van de tapverslagen en de verklaring van verdachte vast dat verdachte meermalen heeft getracht om wapens en munitie te verkopen. Voorts kan op grond van de verklaring van verdachte vastgesteld worden dat in de ten laste gelegde periode tenminste éénmaal een overdracht van een wapen heeft plaatsgevonden.
Op grond van deze vaststelling is de rechtbank van oordeel dat de ene daad tot verkoop van een wapen door verdachte wijst op een vast voornemen om dit feit meermalen te begaan met het oog op financieel gewin.
De rechtbank is aldus, in tegenstelling tot de raadsman, van oordeel dat ten aanzien van dit feit gesproken kan worden van het maken van een beroep van wapenhandel.
De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor het onder 3. ten laste gelegde, zoals hieronder weergegeven in de bewezenverklaring.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 4. ten laste gelegde kan worden bewezen en zal verdachte hiervoor veroordelen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 10 december 2014 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Almere en/of op andere plaatsen in Nederland, zonder erkenning een wapen van categorie II of categorie III heeft verhandeld, van welk feit verdachte een beroep heeft gemaakt;
4.
hij op 10 december 2014 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Almere, wapens van categorie III en munitie van categorie III, te weten: een semi-automatisch pistool, merk Zastava, kaliber 7.65 mm, en een alarm-startpistool, merk Kimar, 6mm knal, en in totaal 18 Centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen zijn verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
3. Handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl de schuldige in strijd met de wet van het verhandelen van wapens of munitie een beroep heeft gemaakt;
4. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2. primair, 3. en 4. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van het voorarrest en dat de rechtbank in dit kader de gevangenneming van verdachte beveelt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gemotiveerd bepleit dat verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest moet worden opgelegd. De verdediging heeft de rechtbank op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte verzocht om de straf te beperken tot de maximale taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland d.d. 27 maart 2015, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 februari 2016, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van en handel in wapens en munitie.
Dit zijn ernstige feiten. Het behoeft geen uitleg dat het voorhanden hebben en overdragen van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt. Het in omloop brengen van wapens brengt voorts gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee.
De rechtbank heeft voorts gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS ten aanzien van het voorhanden hebben en overdragen van (vuur)wapens. Daaruit blijkt dat voor het bezit van het semi-automatische pistool en de wapens waarin verdachte handelde een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt is.
Uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat er geen volledig onderzoek heeft kunnen plaatsvinden, omdat verdachte op enig moment niet meer mee wilde werken aan het onderzoek. De reclassering heeft op basis hiervan en het feit dat verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent zich onthouden van het geven van advies.
De rechtbank acht alles overwegende een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan is geëist op zijn plaats, nu zij komt tot een andere bewezenverklaring dan door de officier van justitie is geëist.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het niet passend om in de zaak te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest in combinatie met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals is verzocht door de raadsman.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden en zal dit dan ook opleggen aan verdachte.
De rechtbank ziet geen gronden om de gevangenneming van verdachte te bevelen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, 1. subsidiair en 2. primair, 2. subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2016.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Koelman
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
de Wit
locatie Leeuwarden,
de Vries-Haitsma