Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 4341990 \ CV EXPL 15-5897
vonnis van de kantonrechter van 16 maart 2016
in de zaak van
[eiser] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: aanvankelijk mr. L.I. Veenstra, onttrokken per 28 oktober 2015,
tegen
De stichting Stichting Actium,
hierna te noemen: Actium,
gevestigd te Assen,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. A.G. Braamhaar.
Het verloop van de procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 14 oktober 2015, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
1.2
Ter uitvoering van dit tussenvonnis is op 4 februari 2016 een comparitie na antwoord gehouden. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij de stukken zit. Ter zitting heeft Actium een akte wijziging eis ingediend. Tevens heeft zij aantekeningen ter comparitie overgelegd. [eiser] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3
In overleg met Actium is bepaald dat de kantonrechter vonnis zal wijzen, waarvan de datum nader is vastgesteld op vandaag.
De vaststaande feiten
2.1
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
2.2
Tussen de heer [vader eiser] en Actium gold een huurovereenkomst met betrekking tot de
huur van de woning staande en gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats]
(hierna: het “gehuurde”), welke huurovereenkomst is gesloten op 5 januari 2006. Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de Algemene Huurvoorwaarden van Actium.
2.3
De heer [vader eiser] is overleden op [datum overlijden] 2015. Op 2 februari 2015 is de
huurovereenkomst opgezegd door de erven van de heer [vader eiser] (hierna: de “erven”)
Actium heeft de huuropzegging aan de erven bevestigd bij brief d.d. 4 februari 2015.
2.4
Op 3 februari 2015 heeft [eiser] bij Actium een schriftelijk verzoek tot wijziging van de
tenaamstelling van de huurovereenkomst ingediend. Op het formulier heeft [eiser] genoteerd dat hij wegens verzorging van zijn vader reeds twee jaar bij hem inwoonde. Op kantoor van Actium zijn de vereisten voor toewijzing van een dergelijk verzoek meerdere keren met [eiser] besproken. Van deze gesprekken zijn door Actium korte notities gemaakt.
2.5
Actium heeft het verzoek van [eiser] afgewezen omdat [eiser] niet kon aantonen dat hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met zijn vader. Ook kon [eiser] geen uittreksel uit de basisregistratie personen overleggen waaruit zou blijken dat hij gedurende circa twee jaar op het adres woonachtig was.
2.6
Op 10 maart 2015 heeft de gemachtigde van Actium [eiser] , alsmede de andere erven,
aangeschreven en gesommeerd de woning uiterlijk 20 maart 2015 op te leveren. Daarbij is tevens aangegeven dat, indien geen gehoor aan de sommatie zou worden gegeven, rechtsmaatregelen getroffen zouden worden. Tot op heden is niet aan de opleveringsverplichting voldaan.
De vorderingen en de verweren, samengevat en zakelijk weergegeven
in conventie
3.1
[eiser] vordert te verklaren voor recht dat hij de huurovereenkomst tussen wijlen
[vader eiser] en Actium met betrekking tot de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ongewijzigd mag voortzetten op grond van artikel 7:268 lid 2 BW, met veroordeling van Actium in de kosten van de procedure. [eiser] beroept zich voor zijn vordering op de vaststaande feiten en stelt daartoe nog het volgende.
3.2
Een GBA-inschrijving van twee jaar voorafgaand aan het overlijden geldt niet als
voorwaarde om de huur voort te zetten op grond van art. 7:268 lid 2 BW. Hiervoor is
vereist dat tussen [eiser] en wijten de heer [vader eiser] een duurzame gemeenschappelijke huishouding bestond en [eiser] financieel in staat is de huurpenningen te voldoen.
[eiser] heeft bijna twee jaar samen met zijn vader in het gehuurde gewoond. Zij leefden in dezelfde ruimtes van de woning, deden en betaalden gezamenlijk de boodschappen, kookten en aten samen en hielden samen de huishouding draaiende. Bovendien nam [eiser] de verzorging van zijn vader op zich op de momenten dat dit nodig was. Wijten de heer
[vader eiser] was de laatste periode van zijn leven ziek, zodat hij niet meer voor zichzelf kon zorgen. Dit wordt ook bevestigd door de buren en kennissen van [eiser] . [eiser] is financieel in staat de maandelijkse huurpenningen te voldoen. Hij maakt aanspraak op een uitkering van € 950,00 per maand.
3.3
Actium het verweer gevoerd met als conclusie afwijzing van de vordering. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
3.4
Op 2 maart 2015 heeft - op verzoek van [eiser] - een gesprek plaatsgevonden tussen
Actium en [eiser] . Dit was voor het eerst dat Actium in contact kwam met [eiser] . Actium heeft gedurende de periode dat de heer [vader eiser] op het adres woonde nooit geweten dat [eiser] bij zijn vader verbleef. In het gesprek gaf [eiser] aan dat hij na zijn echtscheiding was ingetrokken bij zijn vader, met de intentie om ook weer te vertrekken. Hij stond ingeschreven bij drie woningcorporaties en had een aantal keren bijna een woning toegewezen gekregen. [eiser] stond niet ingeschreven op het adres van zijn vader. [eiser] gaf eveneens aan dat hij na het overlijden van zijn vader was nagegaan wat zijn rechten waren met betrekking tot het gehuurde en vervolgens een verzoek tot wijziging tenaamstelling had ingediend. [eiser] vertelde dat hij € 40,- per twee weken aan zijn vader betaalde voor inwoning, tot het geld op was, daarna betaalde hij niets meer. Hij had geen inkomen, enkel schulden. [eiser] zou bezig zijn met het aanvragen van bijstand, waarvoor hij een huurovereenkomst nodig zou hebben.
3.5
In het geval waarin een ouder en kind samenleven wordt niet reeds om die reden gesproken van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De Hoge Raad heeft in dat kader geoordeeld dat in normale gevallen tussen ouder en kind sprake is van een ‘aflopende samenlevingssituatie’ en dat alleen onder bijzondere omstandigheden geconcludeerd kan worden dat sprake is van een blijvende samenwoning met gemeenschappelijke huishouding. Dit geldt ook voor het geval (zoals in kwestie) het kind gedurende een lange periode niet bij de ouder heeft ingewoond, maar terugkeert. [eiser] heeft op geen enkele wijze aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde had. De stukken die door [eiser] zijn overgelegd leiden niet tot een andere conclusie. [eiser] stelt twee jaar in het gehuurde te hebben gewoond, maar onderbouwt dit niet. Actium meent dat deze vermeende periode van twee jaar onvoldoende lang is om te kunnen spreken van een duurzame gezamenlijke huishouding. Daarnaast heeft [eiser] nooit de intentie gehad om voor langere tijd in het gehuurde te verblijven. Het feit dat [eiser] stond ingeschreven als woningzoekende geldt als een contra-indicatie voor de vereiste ‘duurzame gemeenschappelijke huishouding'. [eiser] heeft gedurende de tijd dat hij en zijn vader in het gehuurde verbleven nooit een (gezamenlijk) verzoek ingediend tot medehuurderschap ex artikel 7:267 BW. Pas achteraf heeft hij zich bij Actium gemeld, nu hij vanwege het overlijden van zijn vader geen onderdak meer lijkt te hebben. Het betreft een contra-indicatie voor het voeren van een duurzame gemeen-schappelijke huishouding. [eiser] voert in dat kader enkel aan dat hij reeds twee jaar inwoonde bij zijn vader om voor hem te zorgen. Dat betekent nog niet dat [eiser] daar ook zijn hoofdverblijf had. Dit laatste heeft [eiser] ook niet, dan wel onvoldoende onderbouwd.
Subsidiair meent Actium dat de vordering dient te worden afgewezen op grond van art. 7:268 lid 3 onder b BW, omdat [eiser] vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
in reconventie
3.6
Actium vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiser] zal veroordelen om binnen vijf dagen na de uitspraak van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een zodanige termijn als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, de woning te ontruimen en ontruimd te houden, met medeneming van al het zijne en met achterlating van al hetgeen hem en de zijnen niet in eigendom toebehoort en met afgifte der sleutels aan Actium;
2. [eiser] zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 397,40 voor
elke maand of gedeelte daarvan dat zij in de onroerende zaak staande en gelegen te
( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] verblijft tot aan de datum van ontruiming;
3. met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
Actium beroept zich voor haar vordering op de vaststaande feiten en stelt daartoe nog het volgende.
3.7
Actium meent op grond van de in conventie aangevoerde omstandigheden dat aan [eiser] geen huurrecht of gebruiksrecht toekomt, waardoor deze zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. De erven van de heer [vader eiser] hebben op 2 februari 2015 de huurovereenkomst tegen 2 maart 2015 opgezegd. Ondanks dat [eiser] meerdere malen op de op hem rustende opleveringsverplichting is gewezen, onder meer bij brief d.d. 25 februari 2015, heeft Actium moeten constateren dat [eiser] het gehuurde tot op heden niet leeg en schoon heeft opgeleverd. Actium merkt op dat [eiser] de huurtermijnen heeft willen betalen, echter dat Actium dit heeft geweigerd. De reden is dat zij [eiser] niet als huurder van de woning erkent. Actium vordert - grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad dan wel op grond van artikel 7:268 lid 5 BW - betaling van een vergoeding voor iedere dag dat het gehuurde niet leeg is opgeleverd, gelijk aan de huurprijs per maand.
3.8
[eiser] heeft tegen de eis in reconventie geen verweer meer gevoerd.
De beoordeling
in conventie en in reconventie
4. De conventie en de reconventie lenen zich, gelet op hun onderlinge samenhang, voor gezamenlijke behandeling.
5. De kantonrechter overweegt het navolgende.
In deze zaak speelt de situatie als bedoeld in art. 7:268, leden 1 en 2, BW: het overlijden van de huurder en een persoon die in het gehuurde verblijft maar die niet automatisch de medehuurder is. Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat een verblijf van tenminste twee jaar geen voorwaarde is bij de beoordeling van de criteria van art. 7:268 lid 3 BW, maar dat de lengte van het verblijf en de al dan niet te verwachten afloop ervan kunnen meespelen bij de beoordeling van de duurzame gemeenschappelijke huishouding. De duur is dus indicatief maar niet bepalend. Verder zijn de voorwaarden van art. 7:268 lid 3 BW limitatief; een belangenafweging is niet aan de orde.
6. Actium heeft bij haar conclusie van antwoord een gespreknotitie overgelegd. Ter comparitie heeft mevrouw [medewerkster Actium 1] , werkzaam bij Actium, verklaard dat dit haar notitie is en dat het gesprek inderdaad is gegaan zoals is beschreven. De notitie luidt als volgt:
"
Op 2 maart 2015 samen met [medewerkster Actium 2] een gesprek gevoerd met de zoon van de heer [vader eiser] . Aanleiding voor het gesprek is de afwijzing wijziging tenaamstelling. De zoon geeft aan het niet eens te zijn met deze afwijzing en wil daarom een gesprek. In het gesprek gaf de zoon aan dat hij na de scheiding bij zijn vader is komen wonen. Hij gaf ook aan dat zijn vader eerst niet op zijn inwoning zat te wachten maar het later wel prima te vinden. De zoon sliep wel bij zijn vader maar gaf aan overdag veel bij zijn kinderen op bezoek te zijn/gaan. De zoon gaf aan ook de intentie gehad te hebben om weer te vertrekken. Hij stond bovendien ingeschreven bij 3 andere corporaties. Hij gaf aan ook al wel eens bovenaan in de lijst voor een woning in aanmerking was gekomen. Om de één of andere reden ging die woning dan uiteindelijk niet door en ging iemand hem weer voor. De zoon gaf aan dat nu zijn vader was overleden hij is nagegaan welke rechten hij had met betrekking tot de woning van zijn vader. Hij gaf aan dat hij zag recht te hebben op de woning, en heeft een wijziging tenaamstelling ingediend had. De zoon stond inderdaad niet ingeschreven op het adres van zijn vader. Gevraagd waarom hij niet ingeschreven stond op het adres van zijn vader. Hij gaf aan dat hij via 'getuigen’ wel kon bewijzen dat hij al twee jaar woonachtig was op het adres. Dit zou hij via een rechtszaak wel afhandelen. Op de vraag of er mee betaald werd aan de huur gaf de zoon aan dat hij in het begin 40 euro per 2 weken aan zijn vader betaalde tot het moment dat hij geen geld meer had. Hij had schulden en geen inkomen. De zoon geeft aan nu bezig te zijn met het aanvragen van bijstand. Voor deze aanvraag is hij een huurovereenkomst nodig. Zolang hij de huurovereenkomst niet heeft kan hij geen bijstand aanvragen. Tot slot geeft de zoon aan niet te zullen vertrekken uit de woning en vraagt hij of hij een huurovereenkomst van ons kan krijgen of niet. Aangegeven dat wij de huurovereenkomst van zijn vader niet met hem voort kunnen zetten. De zoon staat op en vertrekt zonder nog iets te zeggen.".
Op 2 maart 2015 samen met [medewerkster Actium 2] een gesprek gevoerd met de zoon van de heer [vader eiser] . Aanleiding voor het gesprek is de afwijzing wijziging tenaamstelling. De zoon geeft aan het niet eens te zijn met deze afwijzing en wil daarom een gesprek. In het gesprek gaf de zoon aan dat hij na de scheiding bij zijn vader is komen wonen. Hij gaf ook aan dat zijn vader eerst niet op zijn inwoning zat te wachten maar het later wel prima te vinden. De zoon sliep wel bij zijn vader maar gaf aan overdag veel bij zijn kinderen op bezoek te zijn/gaan. De zoon gaf aan ook de intentie gehad te hebben om weer te vertrekken. Hij stond bovendien ingeschreven bij 3 andere corporaties. Hij gaf aan ook al wel eens bovenaan in de lijst voor een woning in aanmerking was gekomen. Om de één of andere reden ging die woning dan uiteindelijk niet door en ging iemand hem weer voor. De zoon gaf aan dat nu zijn vader was overleden hij is nagegaan welke rechten hij had met betrekking tot de woning van zijn vader. Hij gaf aan dat hij zag recht te hebben op de woning, en heeft een wijziging tenaamstelling ingediend had. De zoon stond inderdaad niet ingeschreven op het adres van zijn vader. Gevraagd waarom hij niet ingeschreven stond op het adres van zijn vader. Hij gaf aan dat hij via 'getuigen’ wel kon bewijzen dat hij al twee jaar woonachtig was op het adres. Dit zou hij via een rechtszaak wel afhandelen. Op de vraag of er mee betaald werd aan de huur gaf de zoon aan dat hij in het begin 40 euro per 2 weken aan zijn vader betaalde tot het moment dat hij geen geld meer had. Hij had schulden en geen inkomen. De zoon geeft aan nu bezig te zijn met het aanvragen van bijstand. Voor deze aanvraag is hij een huurovereenkomst nodig. Zolang hij de huurovereenkomst niet heeft kan hij geen bijstand aanvragen. Tot slot geeft de zoon aan niet te zullen vertrekken uit de woning en vraagt hij of hij een huurovereenkomst van ons kan krijgen of niet. Aangegeven dat wij de huurovereenkomst van zijn vader niet met hem voort kunnen zetten. De zoon staat op en vertrekt zonder nog iets te zeggen.".
Een en ander is door [eiser] niet weersproken.
7.1
De belangrijkste voorwaarden voor toepassing van art. 7:268 lid 3 BW zijn het hoofdverblijf en een gemeenschappelijke of gedeelde huishouding.
7.2
Tegenover de betwisting van Actium heeft [eiser] niet voldoende onderbouwd dat hij in het gehuurde zijn hoofdverblijf had. [eiser] heeft zich niet laten inschrijven op het adres van het gehuurde. De door [eiser] overgelegde verklaringen en andere stukken overtuigen verder niet. Uit de ondertekende verklaringen blijkt niet de reden van wetenschap van deze personen. De overgelegde facturen (o.a. van de fietsenmaker) zijn niet op naam van [eiser] gesteld, althans dat staat niet vast. De brief ter zake van de DigiD activeringscode is van
11 februari 2015, toen [vader eiser] al was overleden.
7.3
Bij de duurzame gemeenschappelijk huishouding spelen alle omstandigheden van het geval een rol, waaronder de bedoelingen die partijen voor de toekomst hadden, de ontwikkeling van die bedoelingen en in welke mate die zijn geëffectueerd. Een duurzame gemeenschappelijk huishouding tussen vader en zoon wordt niet, behoudens bijzondere omstandigheden, aangenomen. In dat verband ziet de kantonrechter de volgende contra-indicaties:
- [eiser] is bij zijn vader ingetrokken na een echtscheiding omdat hij niet over woonruimte beschikte;
- zijn vader zat, blijkens de verklaring van [eiser] , niet op inwoning te wachten;
- [eiser] heeft zich, blijkens zijn eigen verklaring, als woningzoekende ingeschreven bij drie woningbouwverenigingen;
- [eiser] heeft nooit met zijn vader verzoek ingediend bij Actium tot medehuurder-schap;
- pas achteraf, volgens de verklaring van [eiser] , heeft hij medehuurderschap aangevraagd, omdat hij dreigde geen onderdak te hebben.
Van een reële toekomstverwachting ten aanzien van de duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding blijkt dus niet.
Verder blijkt de kantonrechter niet dat [eiser] en zijn vader gezamenlijke aankopen hebben gedaan, onderlinge zorg hebben verleend of dat [eiser] de verzorging van zijn vader op zich heeft genomen, gezamenlijk hebben deelgenomen aan het sociaal verkeer, samen hebben gekookt, gegeten of vrije tijd hebben besteed. Van enige wederkerigheid van de relatie is de kantonrechter dus niet gebleken.
7.4
De conclusie is dan ook 1) dat niet is komen vast te staan dat [eiser] zijn hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde en 2) ook niet is komen vast te staan dat [eiser] een (duurzame) gemeenschappelijk huishouding heeft gehad met zijn vader.
7.5
Ten overvloede dan ook, overweegt de kantonrechter nog dat [eiser] niet heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken om de huur te betalen
(art. 7:268 lid 3 sub b BW). Bij Actium heeft [eiser] verklaard dat hij schulden heeft en geen inkomen en dat hij een huurovereenkomst nodig heeft om bijstand aan te vragen. In de dagvaarding is [eiser] niet verder gekomen dan te stellen dat hij aanspraak maakt op een uitkering van € 950,00 per maand. Dat hij deze uitkering al heeft, is dus niet gesteld of gebleken.
7.6
Al het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter de vorderingen van [eiser] zal afwijzen.
8.1
Afwijzing van de vordering van [eiser] leidt ertoe dat hij zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. De huurovereenkomst is bovendien door de erven opgezegd en dus geëindigd. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aan een ontruiming in de weg zouden kunnen staan. De kantonrechter zal dan ook de vordering van Actium in reconventie tot ontruiming van het gehuurde door [eiser] toewijzen, op de wijze als in de beslissing is vermeld.
8.2
Gelet op het bepaalde in art. 268 lid 5 BW is tevens toewijsbaar de vordering van Actium tot betaling van (schade-)vergoeding over de periode dat [eiser] van het gehuurde gebruik heeft gemaakt tot de datum van de ontruiming.
9. [eiser] krijgt ongelijk. De kantonrechter zal [eiser] daarom veroordelen in de kosten van deze procedure, zoals hierna bij de beslissing is vermeld. De akte eiswijziging blijft voor rekening van Actium. De kantonrechter rekent € 250,00 per punt.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
wijst de vorderingen van [eiser] af;
in reconventie
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning staande en gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] te ontruimen en ontruimd te houden, met medeneming van al het zijne en met achterlating van al hetgeen hem en de zijnen niet in eigendom toebehoort en met afgifte der sleutels aan Actium;
veroordeelt [eiser] tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 397,40 voor
elke maand of gedeelte daarvan dat hij in de onroerende zaak staande en gelegen te
( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] verblijft tot aan de datum van ontruiming;
in conventie en in reconventie
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van Actium begroot op € 500,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst voor zoveel nodig het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016.
typ/conc: 552 / GJJS
coll: