ECLI:NL:RBNNE:2016:1059

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
C18/165236/KG ZA 16-46
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot in beslag nemen van zaken in vuistpand in kort geding tussen Houtproductie Groningen B.V. en Beheermaatschappij Roha Nederland B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, zijn Houtproductie Groningen B.V. en Jege Holding B.V. eiseressen tegen Beheermaatschappij Roha Nederland B.V. als gedaagde. De procedure betreft een geschil over de huur van een machinefabriek en de daarbij behorende machines. Houtproductie Groningen heeft de machinefabriek van Roha gehuurd, maar er ontstond een conflict over de huurprijs en de staat van het gehuurde. Roha heeft Houtproductie Groningen gedagvaard om ontruiming van het gehuurde te bewerkstelligen en heeft haar retentierecht uitgeoefend door de sloten van het gehuurde te vervangen. Houtproductie Groningen heeft daarop Roha gedagvaard om toegang tot het gehuurde te verkrijgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 oktober 2015 zijn partijen tot een schikking gekomen, vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst bevatte afspraken over de huurbetalingen en de oplevering van het gehuurde. Echter, na afloop van de huurtermijn heeft Roha geconstateerd dat Houtproductie Groningen niet alle machines had teruggegeven en dat er schade was aan de machines. Roha heeft vervolgens een verzoek ingediend tot afgifte van de stil verpande roerende zaken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Roha bevoegd was om de zaken in vuistpand te nemen op basis van de pandaktes die waren opgesteld. De rechter heeft de vorderingen van Houtproductie Groningen en Jege afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/165236 / KG ZA 16-46
Vonnis in kort geding van 23 februari 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOUTPRODUCTIE GRONINGEN B.V.,
gevestigd te Grootegast ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JEGE HOLDING B.V.,
gevestigd te Opende (gem. Grootegast ),
eiseressen,
advocaat mr. O.M.M. Philips te Haren Gn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEHEERMAATSCHAPPIJ ROHA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rijssen,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Ligtenbarg te Velp Gld.
Partijen zullen hierna Houtproductie Groningen en Jege enerzijds en ROHA anderzijds genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van Houtproductie Groningen en Jege;
  • de pleitnota van ROHA.
1.2.
Onmiddellijk na sluiting van de mondelinge behandeling is aangezegd dat het vonnis op 23 februari 2016 zou worden uitgesproken en op die datum aan partijen zou worden verstrekt in kop-staart vorm en dat de motivering zo spoedig mogelijk daarna zou worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
ROHA is eigenaar van een machinefabriek inclusief machines aan de [adres] te [plaatsnaam] . Sedert maart 2015 heeft Houtproductie Groningen, van welke vennootschap [A] statutair directeur is, de machinefabriek en machines van ROHA gehuurd. Eerder hebben diverse andere vennootschappen van Van der Born de desbetreffende machinefabriek, inclusief machines, gehuurd van ROHA.
2.2.
Vanwege een tussen partijen bestaand geschil over de hoogte van de huur en over de staat van het gehuurde heeft ROHA Houtproductie Groningen gedagvaard in kort geding teneinde ontruiming van het gehuurde door Houtproductie Groningen te bewerkstelligen. Verder heeft ROHA het retentierecht uitgeoefend op haar eigendommen door de sloten van het gehuurde te vervangen.
Vervolgens heeft Houtproductie Groningen ROHA gedagvaard om Houtproductie Groningen – kort weergegeven – wederom ongehinderde toegang tot het gehuurde te verschaffen.
De behandeling van dit laatstbedoelde kort geding heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015 voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
2.3.
Ten overstaan van de voorzieningenrechter in kort geding hebben partijen – ter beëindiging van de geschillen tussen partijen – afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die aan het van die zitting gemaakte proces-verbaal is gehecht. Daarin is het volgende opgenomen:
‘Partijen komen overeen het onderhavige geschil te beëindigen door middel van de volgende
vaststellingsovereenkomst:
1. De hierna volgende afspraken hebben betrekking op de huurovereenkomsten tussen partijen vanaf 24 maart 2015 tot 31 december 2015.
2. Partij Houtproductie Groningen c.s. zal betalen een bedrag groot € 55.000,00 op rekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van Beheermaatschappij Roha Nederland onder vermelding van “schikking”. Voormeld bedrag zal worden betaald in drie termijnen, te weten: een bedrag van € 20.000,00 per heden, een bedrag van € 25.000,00 uiterlijk 10 november 2015, een bedrag van € 10.000,00 uiterlijk 20 december 2015. Bij voormelde bedragen zal respectievelijk worden vermeld “schikking deel 1”, “schikking deel 2” en “schikking deel 3”. Partij Houtproductie Groningen B.V. zal van Beheermaatschappij Roha Nederland nota’s ontvangen met betrekking tot de deelbetalingen, zoals hiervoor omschreven, alsmede met betrekking tot de reeds gedane betaling van € 2.500,00.
3. Bij niet dan wel niet tijdige betaling zal het restantbedrag geheel opeisbaar zijn zonder nadere ingebrekestelling en levert de niet-betaling tevens een titel op tot ontruiming aan de zijde van Beheermaatschappij Roha Nederland. In geval een of meerdere termijnen niet dan wel niet tijdig of volledig voldaan zijn, heeft Beheermaatschappij Roha Nederland het recht om de dag volgende op de niet of niet volledige betaling per direct de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] te ontruimen, waarbij de kosten voor rekening zullen komen van partij Houtproductie Groningen c.s.
4. Tot zekerheid voor de nakoming van de betaling van voormeld bedrag van € 55.000,00 zullen zowel [B] als Houtproductie Groningen B.V. pandrechten verstrekken op vorderingen op derden, alsmede de inventaris en de voorraden. Partijen zullen hiertoe nadere afspraken maken voor de vestiging van voormelde pandrechten, uiterlijk vrijdag aanstaande. Partij Houtproductie Groningen B.V. zal aan Beheermaatschappij Roha Nederland in het kader van de te verstrekken pandrechten per elke twee weken een lijst aanleveren van de bestaande debiteuren en de omvang (per e-mail), op gelijke wijze als voorheen.
5. Beheermaatschappij Roha Nederland verplicht zich het huurgenot te verschaffen van de verhuurde zaken (het bedrijfspand en de verhuurde machines) tot en met 31 december 2015 aan Houtproductie Groningen B.V., een en ander met inachtneming van de bepalingen omtrent de betalingen en de daaraan gekoppelde bepalingen in geval van niet-nakoming.
6. De oplevering voor wat betreft het bedrijfspand aan het einde van de looptijd (tot en met uiterlijk 31 december 2015) zal leeg en bezemschoon geschieden (met achterlating van de eigendommen van Beheermaatschappij Roha Nederland). Houtproductie Groningen B.V. zal daarbij haar eigendommen meenemen (waaronder de zaken die eventueel op het buitenterrein mochten staan).
7. De gehuurde machines worden opgeleverd conform de documenten, specificaties en foto’s zoals bijgesloten bij eerdere huurovereenkomsten, waaronder die van september 2011. In het taxatierapport (tussen partijen bekend) staat aangegeven welke machines tot de gehuurde machines behoren, alsmede is er een lijst van handgereedschappen die Houtproductie Groningen huurt van Beheermaatschappij Roha Nederland.
8. Beheermaatschappij Roha Nederland zal de maatregelen die zij heeft getroffen in het kader van haar retentierecht ongedaan maken zodra de eerste deelbetaling per heden ontvangen is door Beheermaatschappij Roha Nederland. Beheermaatschappij Roha Nederland zal daartoe het kettingslot op het hek aan de buitenzijde verwijderen en zal alle sleutels van het pand die in omloop zijn van de nieuwe sloten ter hand stellen aan Houtproductie Groningen B.V. zodat zij op normale wijze haar bedrijf kan uitoefenen. Beheermaatschappij Roha Nederland garandeert dat zij alle in omloop zijnde sleutels zal overhandigen aan Houtproductie Groningen B.V. Na afloop van de huurtermijn (31-12-2015) zal Houtproductie Groningen B.V. de oorspronkelijke cilinders terugplaatsen bij vertrek en de daarbij behorende sleutels afgeven aan Beheermaatschappij Roha Nederland. Partij Houtproductie Groningen B.V. mag de huidige cilindersloten na afloop van de huurtermijn zonder vergoeding meenemen.
9. Partij Beheermaatschappij Roha Nederland zal zo snel mogelijk zorg dragen voor vervanging van de kapotte ruit (partijen bekend) op haar kosten.
10. Houtproductie Groningen c.s. zal na afloop van de huurtermijn (31-12-2015) binnen twee weken zorg dragen voor uitschrijving in de Kamer van Koophandel van de ondernemingen die op het adres [adres] te [plaatsnaam] ingeschreven staan.
11. Voormelde afspraken komen in de plaats van de (schriftelijk) tussen partijen overeengekomen voorwaarden zoals ingebracht in dit kort geding (zoals laatstelijk toegestuurd per e-mail van 29 april 2015 door mr. Ligtenbarg aan mr. Philips). De huurovereenkomsten en de daarbij behorende voorwaarden zullen voor het overige tussen partijen in stand blijven tot en met 31 december 2015.
12. Partijen verklaren dat zij over en weer gekweten zijn ter zake van de onderwerpen van het geschil over de huurovereenkomsten vanaf 24 maart 2015 tot en met 31 december 2015 en verlenen elkaar ter zake finale kwijting.
13. Partijen verzoeken doorhaling van deze procedure per heden en dragen ieder de eigen kosten daarvan. Partijen zullen voorts de procedure zoals dienende op 13 oktober jl. tussen Beheermaatschappij Roha Nederland en Houtproductie Groningen B.V. en [C] (zaak- en rolnummer: 4471043 / 15-14 1) eveneens doorhalen per heden. Partijen dragen ook in die procedure ieder de eigen kosten.’
2.4.
De onder punt 4 van de vaststellingsovereenkomst vermelde afspraken zijn nadien vastgelegd in twee pandaktes (één betreffende voorraden en inventaris en één betreffende vorderingen) die zijn opgesteld door de raadsman van ROHA en naar aanleiding van opmerkingen van de raadsman van Houtproductie Groningen zijn aangepast. Vervolgens zijn de pandaktes op 19 oktober 2015 door partijen ondertekend.
2.5.
Voor zover thans van belang is in de pandaktes het volgende is opgenomen:
‘(…)
a. Pandhouder en Houtproductie Groningen hebben per 24 maart 2015 een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan Pandhouder de onroerende zaken gelegen aan het adres [adres] te [plaatsnaam] aan Houtproductie Groningen verhuurt;
b. Pandhouder en Houtproductie Groningen hebben per 24 maart 2015 een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan Pandhouder aan Houtproductie Groningen verschillende aan Pandhouder toebehorende machines verhuurt, welke machines aanwezig zijn in het bedrijfspand aan het adres [adres] te [plaatsnaam] ;
c. Partijen tezamen met de heer [A] , hierna [A] , en [C] in een juridisch conflict beland zijn, hetgeen heeft geresulteerd in een op 15 oktober 2015 gehouden kort geding, tijdens de behandeling waarvan partijen een schikking hebben bereikt;
(…)
De in deze akte bedoelde verpanding strekt tot zekerheid voor al hetgeen Pandgever aan Pandhouder nu of te eniger tijd verschuldigd is of mocht zijn, uit hoofde van de in de overwegingen van deze pandakte sub a. en b. alsmede de onder c. genoemde overeenkomsten/schikking.
(…)’.
2.6.
Bij exploot van 12 februari 2016 heeft ROHA een brief van dezelfde datum van de zijde van haar raadsman aan Houtproductie Groningen doen betekenen.
In die brief is onder meer het volgende opgenomen:
‘Op 15 oktober 31, zijn ten overstaan van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord
Nederland, locatie Groningen afspraken gemaakt tussen cliënte en u over onder meer het einde van de huurovereenkomsten ter zake het pand van cliënte aan de [adres] te [plaatsnaam] en de daarin aanwezige machines van cliënte. Bij die afspraken heeft u zich onder meer verbonden om het pand van cliënte per 31 december 2015 ontruimd op te leveren met achterlating van de eigendommen van cliënte. Tevens heeft u zich verbonden om de machines die u van cliënte huurde per 31 december 2015 op te leveren aan cliënte en wel in dezelfde staat en conform de specificaties en rapportages als waarvoor destijds in september 2011 is getekend.
Hoewel u inmiddels feitelijk het pand heeft verlaten heeft een deugdelijke oplevering door u niet
plaatsgevonden, Op de verzoeken van cliënte om een tijdige oplevering in te plannen bent u niet
ingegaan. Tevens heeft u kenbaar gemaakt dat u in weerwil van de gemaakte afspraken eigendommen van cliënte heeft meegenomen naar uw nieuwe locatie. Evenwel weigert u om deze eigendommen onvoorwaardelijk af te geven aan cliënte. De machines zoals deze wel zijn
achtergelaten zijn niet conform de specificaties, zoals vastgelegd in de rapporten van september
2011.
Cliënte heeft direct nadat u het pand heeft verlaten aan [D] opdracht gegeven om de schade aan het pand en in het bijzonder de schade aan de machines te inventariseren. [D] heeft daarbij met name aan de hand van de rapporten uit 2011, waarvoor u op 15 oktober jl, nog hebt getekend, vastgesteld welke machines niet aanwezig zijn en welke machines beschadigd zijn. Door [D] is een schaderapportage opgemaakt, waaruit blijkt dat de schade aan het pand en machines uitkomt op een bedrag van € 289.600,--,
Voor deze schade ad € 289.600,-- bent u aansprakelijk.’
2.7.
Begin Begin 2016 is Houtproductie Groningen verhuisd naar een andere locatie, waartoezij (huur)overeenkomsten gesloten heeft met Jege, met medeneming van een aantal
machines en gereedschappen van de oude locatie.
2.8.
Bij exploot van 16 februari 2016 is namens ROHA aan Houtproductie Groningen en [B] betekend
1. een verzoekschrift, waarmee ROHA zich heeft gewend tot de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, houdende verzoek tot afgifte/in beslagname van stil verpande roerende zaken ex art. 496 RV ten laste van schuldenaren, met de daarop door deze voorzieningenrechter d.d. 02 februari 2016 gestelde grosse van een beschikking;
2 het uit kracht van voormelde grosse van een beschikking door mr. G.A. Grobbee, gerechtsdeurwaarder te Drachten d.d. 12 februari 2016 opgemaakt proces-verbaal, houdende executie tot afgifte, één en ander als in dat proces-verbaal nader staat omschreven;
3. het uit kracht van voormelde grosse van een beschikking door R.V. Weerman, t.k.- gerechtsdeurwaarder te Drachten d.d. 12 februari 2016 opgemaakt proces-verbaal, houdende executie tot afgifte, één en ander als in dat proces-verbaal nader staat omschreven.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van Houtproductie Groningen en Jege strekt ertoe:
ROHA te veroordelen om met onmiddellijke ingang, zijnde uiterlijk binnen 1 uur na het wijzen van dit vonnis, de door haar afgevoerde zaken terug te (doen) plaatsen in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaatsnaam] ;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 ineens en voorts € 50.000,00 voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft om geheel of gedeeltelijk aan deze veroordeling te voldoen;
ROHA te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van dit kort geding, het (na)salaris van de advocaat daaronder begrepen, (na)salaris zijnde € 131,00 zonder betekening van dit vonnis, vermeerderd met € 68,00 in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de gevraagde (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
ROHA heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de onderhavige beoordeling is in de eerste plaats van belang of de pandaktes die ten grondslag zijn gelegd aan het in vuistpand nemen van de in geding zijnde zaken, strekken tot zekerheid voor enkel de betaling van de huurpenningen – zoals Houtproductie Groningen meent – of ook voor de overige verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomsten van 24 maart 2015 en de afspraken die op 15 oktober 2015 zijn gemaakt.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de tekst van de pandaktes duidelijk is in die zin dat de verpanding strekt tot zekerheid voor de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomsten van 24 maart 2015 en de afspraken die op 15 oktober 2015 zijn gemaakt en derhalve niet enkele tot zekerheid voor de betaling van de huurpenningen.
4.3.
De vraag hoe in een schriftelijk contract, zoals een pandakte, de verhouding van partijen is geregeld, kan echter niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.4.
In de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 15 oktober 2015 is overeengekomen dat tot zekerheid voor de nakoming van de betaling van voormeld bedrag van € 55.000,00 zowel [B] als Houtproductie Groningen B.V. pandrechten zullen verstrekken op vorderingen op derden, alsmede de inventaris en de voorraden en dat partijen daartoe nadere afspraken zullen maken voor de vestiging van voormelde pandrechten.
Vaststaat dat de inhoud van de later tot stand gekomen pandaktes een verdere strekking heeft dan voormelde overeenkomst.
Onweersproken is dat een concept van de pandaktes aan de raadsman van Houtproductie Groningen is gestuurd en dat naar aanleiding van opmerkingen van die raadsman de pandaktes zijn aangepast en nadat daarover overeenstemming is bereikt die pandaktes zijn ondertekend door partijen.
Vaststaat ook dat ten aanzien van de vorderingen waartoe de pandaktes tot zekerheid strekken, geen voorbehoud is gemaakt door (de raadsman van ) Houtproductie Groningen of anderszins kanttekeningen zijn geplaatst te dien aanzien.
In dit verband heeft Houtproductie Groningen niet nader onderbouwd op welke grond de pandaktes, ondanks de duidelijke tekst en ondanks voormelde gang van zaken waarbij
partijen over de inhoud hebben gecorrespondeerd (waarop ook aanpassingen zijn gevolgd)
ondersteund door hun respectieve raadslieden, aldus moeten worden gelezen danwel
uitgelegd dat deze slechts strekken tot zekerheid voor de betaling van de huurpenningen ad
€ 55.000,00.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat ROHA bevoegd was op grond van de pandaktes de daarbij bedoelde zaken in vuistpand te (doen) nemen.
4.6.
Ten aanzien van de vordering die ROHA ten grondslag heeft gelegd aan het in vuistpand te (doen) nemen van diverse zaken heeft zij aangevoerd dat na het vertrek van Houtproductie Groningen uit het door haar gehuurde pand door een taxateur van [D] is vastgesteld dat diverse machines niet meer aanwezig waren danwel beschadigd waren. De schade ter zake is door die taxateur vastgesteld op
€ 289.600,00.
4.7.
Daartegenover heeft Houtproductie Groningen de betwisting van die vordering van ROHA naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende – met objectieve en verifieerbare stukken – onderbouwd. De daartoe door Houtproductie Groningen ingebrachte productie 3 “
stukken ter bestrijding van diverse posten schaderapport” kan daartoe niet dienen, nu dit geen objectief en verifieerbaar document betreft, maar slechts de lezing van Houtproductie Groningen betreft omtrent enige punten van het rapport van [D]
4.8.
Ook overigens is niet gebleken ROHA geen opeisbare vordering heeft die het in vuistpand nemen van de in geding zijnde zaken rechtvaardigt. Evenmin is gebleken dat
sprake is van een wanverhouding tussen de waarde van de in vuistpand genomen zaken en
de door ROHA gestelde vordering op Houtproductie Groningen.
4.9.
Ten aanzien van Jege overweegt de voorzieningenrechter dat Jege niet aannemelijk
heeft gemaakt – onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken – dat Jege zaken die
ROHA onder zich heeft genomen, in eigendom heeft en dat die zaken aan Houtproductie
Groningen onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd. Zo heeft zij haar stelling dat sprake
is van een dergelijk eigendomsvoorbehoud, niet onderbouwd met een daartoe strekkende
overeenkomst. De enkele stelling dat de machines en zaken zoals door Jege aan
Houtproductie Groningen geleverd, reeds lang daarvoor eigendom waren van Jege, is
evenmin afdoende onderbouwing voor het bestaan van een eigendomsvoorbehoud. Immers,
daaruit valt niet af te leiden dat sprake is van een eigendomsvoorbehoud ten aanzien van de
geleverde zaken en machines als zodanig, noch of dat eigendomsvoorbehoud — zou dat reeds zijn overeengekomen, hetgeen dus niet is gebleken — is overeengekomen voordat de
machines en zaken aan Houtproductie Groningen zijn geleverd. De voorzieningenrechter
houdt het voorshands er dan ook voor dat Houtproductie Groningen eigenaar is van de
hierbedoelde zaken, zodat ook deze zaken op goede grond in de macht van de pandhouder
zijn gebracht.
4.10.
Gelet op het vorenoverwogene wordt de gevraagde voorziening afgewezen.
Houtproductie Groningen en Jege worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van ROHA worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Houtproductie Groningen en Jege in de proceskosten, aan de zijde van ROHA tot op heden begroot op € 1.435,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op
23 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.coll: js