ECLI:NL:RBNNE:2015:944

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
18.950072-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor overval op cafetaria met vrijspraak voor inbraken en heling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van een overval op een cafetaria op 22 mei 2014. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.S. Wachters, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met mededaders, de cafetaria heeft overvallen onder bedreiging van geweld, waarbij de medewerkster gedwongen werd tot afgifte van geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en heeft hem een jeugddetentie opgelegd van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde inbraken en heling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich hieraan schuldig had gemaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder schadevergoeding voor de slachtoffers van de overval, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit zijn handelen en heeft hem verplicht tot betaling van een deel van de schade aan de benadeelde partijen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/950072-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Intermetzo, justitiële jeugdinrichting Lelystad,
Bosvalkweg 1 te Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 13 februari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.S. Wachters, advocaat te Groningen.
Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever, officier van justitie.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 mei 2014,
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Noordenveld,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de
afgifte van geld, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [cafetaria], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat verdachte en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer 1] hebben geroepen en/of
gezegd: "Dit is een overval, geld, geld, geld" zulks terwijl verdachte
of/zijn mededaders bivakmutsen droegen en/of waarbij een (vuur)wapen op die
[slachtoffer 1] is gericht, in elk geval dat (vuur)wapen duidelijk zichtbaar aan die
[slachtoffer 1] is getoond en/of waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) dat
(vuur)wapen duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 1] aanwezig hebben gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 8 augustus 2014 tot en met 24 augustus
2014 te [adres] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning
gelegen aan/nabij de [straat] heeft weggenomen een (spel)computer met
randapparatuur en/of een hoeveelheid sieraden en/of horloges en/of een
flatscreen televisie merk Panasonic ( type Tx-L42e6ek), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte
en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 oktober 2014 te [adres],
althans in Nederland, een flatscreen televisie merk Panasonic ( type
Tx-L42e6ek heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die
flatscreen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een)
door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij in of omstreeks 11 september 2014 t/m 17 september 2014 te [pleegplaats],
gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een
woning aan/nabij de [straat] heeft weggenomen een geldkistje met inhoud
en/of televise merk Samsung Ued46d8000 en/of visartikelen, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of
zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 november 2014 te [adres],
althans in Nederland, een televisie van het merk Samsung Ue46d8000
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij
ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die televisietoestel
wist, althans redelijkerwijs had moest vermoeden dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien niet bewezen kan worden dat verdachte zich aan de desbetreffende inbraken heeft schuldig gemaakt. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel worden bewezen, aangezien in de schuur van verdachte twee televisies zijn aangetroffen die van inbraak afkomstig zijn en verdachte hiervoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde inbraken heeft gepleegd. Ook van het subsidiair ten laste gelegde dient verdachte vrijgesproken te worden, omdat niet gebleken is dat de in de schuur van verdachte aangetroffen televisies afkomstig zijn van de inbraken.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde inbraken heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde
Omdat op basis van de stukken in het dossier niet vastgesteld kan worden dat de televisies die in de schuur van verdachte zijn aangetroffen door misdrijf verkregen zijn en evenmin dat verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze televisies wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte zich aan heling heeft schuldig gemaakt. Verdachte zal daarom van het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1.
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting van 13 februari 2015.
2.
Een proces-verbaal van aangifte, nummer PL031W-2014041224-1, d.d. 28 mei 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pag. 31 e.v.), inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 4].
3.
Een proces-verbaal van aangifte, nummer PL031V-2014039730-1, d.d. 23 mei 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pag. 35 e.v.), inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1].
4.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer PL0300-2014039730-47,d.d. 11 november 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (pag. 436 e.v.), inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte].

Bewezenverklaring

Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 mei 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [cafetaria], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen: "Dit is een overval, geld, geld, geld", zulks terwijl verdachte en zijn mededader bivakmutsen droegen en waarbij een (vuur)wapen op die [slachtoffer 1] is gericht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, waaronder het meewerken aan de maatregel ITB Harde Kern en de behandeling MDFT, elektronisch toezicht voor de duur van drie maanden en, indien dat door de jeugdreclassering geïndiceerd wordt geacht, meewerken aan diagnostiek door de FJP dan wel een vergelijkbare instelling en een eventuele ambulante behandeling van zijn psychisch-emotionele problematiek.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte een jeugddetentie op te leggen die in duur voor zover het betreft het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijk deel met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals genoemd in de Pro Justitia rapportage en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Verdachte en zijn ouders kunnen zich vinden in het advies van de deskundigen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met twee mededaders, A. Shala en J. Shala, schuldig gemaakt aan een overval op een cafetaria. J. Shala is als eerste de cafetaria binnengegaan om te kijken hoe druk het was. Nadat hij verdachte en A. Shala hierover had ingelicht en hij was teruggegaan naar de cafetaria, zijn verdachte en A. Shala, de cafetaria binnen gegaan. Zij hadden donkere kleding aan en droegen bivakmutsen. Onder bedreiging van een (namaak)pistool hebben zij de aldaar aanwezige medewerkster gedwongen tot afgifte van geld.
Verdachte en zijn mededaders hebben met het oogmerk van geldelijk gewin, door zo te handelen een zeer bedreigende en angstaanjagende situatie gecreëerd voor de in de cafetaria aanwezige medewerkster, die gedurende de overval onder schot werd gehouden. Uit de toelichting bij de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend blijkt dat zij als gevolg van de overval nog altijd psychische klachten heeft. Zij voelt zich extreem onveilig en kwetsbaar, heeft last van huilbuien en haar vertrouwen in andere mensen is geschonden. Voor deze klachten is zij nog altijd onder behandeling. Voorts is de eigenaar van de cafetaria door de overval financieel getroffen. Ook voelt hij zich in zijn bedrijfsvoering aangetast in de veiligheid daarvan en heeft de organisatie van het werk aan moeten passen ter bescherming van zijn personeel en cliënten. Door overvallen als deze ontstaan ernstige gevoelens van onrust in de samenleving.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf mee dat verdachte de initiatiefnemer van de overval is geweest, iets wat verdachte overigens heeft ontkend, en dat hij degene is geweest die het (namaak)pistool heeft meegenomen en daarmee het slachtoffer heeft bedreigd. De rol die verdachte bij de overval heeft gehad is hiermee een grotere dan die van zijn mededaders.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage d.d. 6 februari 2015 van het psychologisch onderzoek betreffende verdachte, opgemaakt door E.C. Tabak, GZ-psycholoog, waarin geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat hij zich houdt aan de aanwijzingen die in het plan van de reclassering worden vastgelegd en dat hem in dat kader de reclasseringsmaatregel ITB Harde Kern wordt opgelegd, evenals de deelname van verdachte en zijn gezinsleden aan de behandeling MDFT (Multi Dimensionele Familie Therapie).
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het Uitgebreid Advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 februari 2015. Geadviseerd wordt om verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie, onder de bijzondere voorwaarde dat hij medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht van Jeugdbescherming Noord, afdeling jeugdreclassering, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, waarvan de eerste drie maanden ITB Harde Kern. Tevens wordt geadviseerd de behandeling, in de vorm van MDFT, van verdachte en zijn gezinsleden en wordt geadviseerd dat hij onder elektronisch toezicht zal worden gesteld van Jeugdbescherming Noord, afdeling jeugdreclassering.
De rechtbank zal bovengenoemde adviezen overnemen en overgaan tot het opleggen van na te noemen straf.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het van belang is dat verdachte passende begeleiding krijgt en zal daarom een deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen met daaraan gekoppeld de na te noemen bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu de situatie als genoemd in artikel 77za lid 1 van het Wetboek van Strafrecht zich voordoet.
Gelet op het feit dat de rechtbank, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, verdachte zal vrijspreken van het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde, bestaat aanleiding om ten gunste van verdachte af te wijken van de vordering van de officier van justitie.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 723,31 aan materiële schade en
€ 825,00 aan immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden materiele schade voor een totaal van € 4.490,-, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] zal worden toegewezen, in die zin dat verdachte, gelet op zijn aandeel in de overval, 40% van het totale bedrag voor zijn rekening dient te nemen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte veroordeeld dient te worden tot betaling van 40% van € 812,35, te weten het volgens de aangifte gestolen geld, en 40% van € 475,00, te weten het netto bedrag van het eigen risico, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige gedeelte van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden, omdat de overige posten onvoldoende zijn onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] kan worden toegewezen met dien verstande dat 30% van de schade voor zijn rekening dient te komen. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] stelt zij dat deze toegewezen kan worden tot 30% van € 812,35 en dat de benadeelde partij voor het overige gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in verband met het ontbreken van een voldoende onderbouwing hiervoor.
Oordeel van de rechtbank

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat verdachte, gelet op zijn aandeel in de overval, zal worden veroordeeld tot betaling van 40% van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de gestelde schade, te weten € 812,35 (het volgens de aangifte gestolen bedrag) en € 475,00 (het netto bedrag van het eigen risico) voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dat deel van de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat verdachte, gelet op zijn aandeel in de overval, zal worden veroordeeld tot betaling van 40% van dat deel van de vordering. De rechtbank zal verdachte niet veroordelen tot betaling van de wettelijke rente, nu dit niet door de benadeelde partij gevorderd is.
Met betrekking tot het overige deel van de gestelde schade is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de geleden schade onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog aan te laten tonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom voor het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen televisies moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair en
3 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 Een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt, dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de Jeugdbescherming Noord op het adres Waterloolaan 1 te Groningen en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht.
  • dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens die instelling zullen worden gegeven, waaronder deelname aan de jeugdreclasseringsmaatregel ITB Harde Kern gedurende maximaal de eerste 6 maanden van de proeftijd, het meewerken aan de gezinsbehandeling MDFT en, indien dit door voornoemde instelling noodzakelijk wordt geacht, het meewerken aan het vaststellen van een diagnose en het volgen van een ambulante behandeling door de FJP dan wel een vergelijkbare instelling.
  • dat veroordeelde zich gedurende de eerste 3 maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht van voornoemde instelling zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Draagt voornoemde instelling - Jeugdbescherming Noord - op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
 Gelast de bewaring van de in beslag genomen televisies ten behoeve van de rechthebbende.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 619,32 (zegge: zeshonderdnegentien euro en tweeëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2014.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
 Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 619,32 (zegge: zeshonderdnegentien euro en tweeëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 514,94 (zegge: vijfhonderdveertien euro en vierennegentig eurocent).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
 Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4], te betalen een bedrag van € 514,94 (zegge: vijfhonderdveertien euro en vierennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Oostveen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.J.B. Holsink en mr. K.R. Bosker, kinderrechters, bijgestaan door mr. K.R. Starreveld, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2015.