ECLI:NL:RBNNE:2015:937

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
18.930247-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor overval op cafetaria met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van een overval op een cafetaria op 22 mei 2014 in de gemeente Noordenveld. De verdachte, die op dat moment achttien jaar oud was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.P.E.M. Pover, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen, onder bedreiging met een (vuur)wapen, de medewerkster van de cafetaria heeft gedwongen tot de afgifte van geld. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting op 13 februari 2015 een bekennende verklaring afgelegd.

De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de overval beoordeeld en geconcludeerd dat hij minder betrokken was dan zijn mededader, die het wapen had en het initiatief nam. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn thuissituatie en financiële problemen, en heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan diagnostisering en behandeling van zijn psychisch-emotionele problematiek.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding van € 619,32 toegewezen gekregen, terwijl de benadeelde partij [slachtoffer 2] een bedrag van € 514,94 toegewezen heeft gekregen. De rechtbank heeft de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/930247-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.27 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen,
gevangenis Norgerhaven, Oude Asserstraat 20 te Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 februari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.P.E.M. Pover, advocaat te Meppel.
Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever, officier van justitie.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2014,
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Noordenveld,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van geld, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [cafetaria], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat verdachte en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer] hebben geroepen en/of
gezegd: "Dit is een overval, geld, geld, geld" zulks terwijl verdachte
of/zijn mededaders bivakmutsen droegen en/of waarbij een (vuur)wapen op die
[slachtoffer] is gericht, in elk geval dat (vuur)wapen duidelijk zichtbaar aan die
[slachtoffer] is getoond en/of waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) dat
(vuur)wapen duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer] aanwezig hebben gehad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1.
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting van 13 februari 2015.
2.
Een proces-verbaal van aangifte, nummer PL031W-2014041224-1, d.d. 28 mei 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pag. 31 e.v.), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
3.
Een proces-verbaal van aangifte, nummer PL031V-2014039730-1, d.d. 23 mei 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pag. 35 e.v.), inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer].
4.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer PL0300-2014039730-61,d.d. 20 november 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (pag. 403 e.v.), inhoudende de verklaring van [medeverdachte].

Bewezenverklaring

Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 mei 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [cafetaria], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader tegen die [slachtoffer] heeft geroepen: "Dit is een overval, geld, geld, geld", zulks terwijl verdachte en zijn mededader bivakmutsen droegen en waarbij een (vuur)wapen op die [slachtoffer] is gericht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Die officier van justitie ziet geen aanleiding om verdachte een bijzondere voorwaarde op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met het feit dat het aandeel van verdachte in de overval minder groot was dan dat van zijn mededader[medeverdachte], die de initiator was en het wapen had meegenomen. Ook heeft hij gewezen op het feit dat verdachte nooit eerder voor een strafbaar feit veroordeeld is en verzocht hij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte ervoer veel stress, er waren problemen binnen het gezin van verdachte, verdachte heeft een bijzondere relatie met zijn vader en hij had financiële problemen. Daardoor was hij erg beïnvloedbaar. De raadsman van verdachte verzoekt de rechtbank om verdachte een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, aangezien de gevangenis niet een plek is die een goede invloed op verdachte zal hebben.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een overval op een cafetaria. Hierbij is één van zijn mededaders eerst de cafetaria binnengegaan om te kijken hoe druk het was. Nadat deze verdachte en zijn mededader hierover had ingelicht en was teruggegaan zijn verdachte en de andere mededader de cafetaria binnen gegaan. Zij hadden donkere kleding aan en droegen bivakmutsen. Onder bedreiging van een (namaak)pistool hebben zij de aldaar aanwezige medewerkster gedwongen tot afgifte van geld.
Verdachte en zijn mededaders hebben met het oogmerk van geldelijk gewin, door zo te handelen een zeer bedreigende en angstaanjagende situatie gecreëerd voor de in de cafetaria aanwezige medewerkster, die gedurende de overval onder schot werd gehouden. Uit de toelichting bij de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend blijkt dat zij als gevolg van de overval nog altijd psychische klachten heeft. Zij voelt zich extreem onveilig en kwetsbaar, heeft last van huilbuien en haar vertrouwen in andere mensen is geschonden. Voor deze klachten is zij nog altijd onder behandeling. Voorts is de eigenaar van de cafetaria door de overval financieel getroffen. Ook voelt hij zich in zijn bedrijfsvoering aangetast in de veiligheid daarvan en heeft de organisatie van het werk aan moeten passen ter bescherming van zijn personeel en cliënten. Door overvallen als deze ontstaan ernstige gevoelens van onrust in de samenleving.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf mee dat de rol die verdachte bij de overval heeft gehad minder groot was dan die van zijn mededader [medeverdachte]. Verdachte was niet degene die het initiatief tot de overval heeft genomen. Ook was hij niet degene die het wapen heeft gehanteerd. Ter terechtzitting heeft verdachte spijt betuigd en heeft hij aangegeven dat hij open staat voor hulp.
De rechtbank heeft kennis genomen van het beknopte Reclasseringsadvies d.d. 18 december 2014, het deeladvies elektronische controle d.d. 22 december 2014 en het Reclasseringsadvies ten behoeve van de rechtszitting d.d. 22 januari 2015. Uit deze rapportages komt, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren. Verdachte woont bij zijn ouders en zijn broers en zussen. Hij is de oudste van acht kinderen. Hij is geboren in [geboorteland] en is op zijn vierde jaar met zijn ouders naar Nederland gekomen. Zij vader heeft nog altijd last van de gebeurtenissen die tijdens de oorlog aldaar zijn voorgevallen en heeft als gevolg daarvan ernstige psychische problemen, waarvoor hij onder behandeling is van een psychiater. Verdachte is een tijd met zijn werk gestopt om voor zijn vader (en de rest van het gezin) te zorgen.
Ten aanzien van het toepasselijke recht overweegt de rechtbank dat verdachte ten tijde van het strafbare feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van drieëntwintig jaren had bereikt. Uit de hierboven genoemde rapportages en uit hetgeen tijdens het onderzoek op de terechtzitting naar voren is gekomen blijkt dat verdachte, die nog bij zijn ouders woont, grote druk heeft ondervonden van de situatie thuis, de zorg voor zijn vader en (zijn) financiële problemen. Hij heeft daarom zijn opleiding gestopt. Zijn sociale inbedding en integratie in de Nederlandse samenleving zijn beperkt en hij heeft geen hulp in weten te schakelen bij zijn ontwikkelingsprobematiek zoals die is veroorzaakt door voornoemde moeilijke opvoedingsomstandigheden. De rechtbank ziet daarom in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding om op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht te doen overeenkomstig het jeugdstrafrecht.
Omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte passende hulp krijgt, zal de rechtbank een groot deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm opleggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht van Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Noord-Limburg, afdeling jeugdreclassering. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verdachte dient mee te werken aan diagnostisering van zijn psychisch-emotionele problematiek en aan de daaruit aangewezen behandeling, indien dat laatste door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht. De rechtbank zal voorts bepalen dat verdachte ter nakoming van deze bijzondere voorwaarden door voornoemde instelling
6 maanden onder elektronisch toezicht zal worden gesteld.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu de situatie als genoemd in artikel 77za lid 1 van het Wetboek van Strafrecht zich voordoet.
Gelet op al het bovenstaande en het feit dat verdachte zijn langdurige voorlopige hechtenis reeds in een penitentiaire inrichting voor volwassenen heeft ondergaan in plaats van in een jeugdinrichting, bestaat aanleiding om in aanzienlijke mate af te wijken van de vordering van de officier van justitie.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 723,31 aan materiële schade en
€ 825,00 aan immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden materiele schade voor een totaal van € 4.490,-, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] zal worden toegewezen, in die zin dat verdachte, gelet op zijn aandeel in de overval, 40% van het totale bedrag voor zijn rekening zal nemen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte veroordeeld dient te worden tot betaling van 40% van € 812,35, te weten het volgens de aangifte gestolen geld, en 40% van € 475,00,
te weten het netto bedrag van het eigen risico, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige gedeelte van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden, omdat de overige posten onvoldoende zijn onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat 40% van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] kan worden toegewezen. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] stelt hij dat 40% van de bedragen € 812,35 en € 475,00 toewijsbaar is. Met betrekking tot de overige posten heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat verdachte, gelet op zijn aandeel in de overval, zal worden veroordeeld tot betaling van 40% van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de gestelde schade, te weten € 812,35 (het volgens de aangifte gestolen bedrag) en € 475,00 (het netto bedrag van het eigen risico) voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dat deel van de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat verdachte, gelet op zijn aandeel aan de overval, zal worden veroordeeld tot betaling van 40% van dat deel van de vordering. De rechtbank zal verdachte niet veroordelen tot betaling van de wettelijke rente, nu dit niet door de benadeelde partij gevorderd is.
Met betrekking tot het overige deel van de gestelde schade is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de geleden schade onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog aan te laten tonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom voor het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 Een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt, dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 8 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Noord-Limburg, locatie Venlo, Prinsenstraat 4, 5913 ST Venlo, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht.
  • dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens die instelling zullen worden gegeven.
  • dat veroordeelde dient mee te werken aan diagnostisering van zijn psychisch-emotionele problematiek en aan de daaruit aangewezen behandeling, indien dat laatste door voornoemde instelling noodzakelijk wordt geacht.
  • dat veroordeelde zich door voornoemde instelling gedurende de eerste 6 maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal laten stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
 Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 11 maart 2015.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 619,32 (zegge: zeshonderdnegentien euro en tweeëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2014.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
 Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen een bedrag van € 619,32 (zegge: zeshonderdnegentien euro en tweeëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 514,94 (zegge: vijfhonderdveertien euro en vierennegentig eurocent).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
 Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 514,94 (zegge: vijfhonderdveertien euro en vierennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en mr. K.R. Bosker, rechters, bijgestaan door mr. K.R. Starreveld, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2015.
Mr. M.J. Oostveen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.