ECLI:NL:RBNNE:2015:902

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
18.920221-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis na bewezen poging tot zware mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], lijdt aan een bipolaire stoornis, wat zijn gedragskeuzes ten tijde van de feiten ernstig heeft beïnvloed. De verdachte heeft op 15 oktober 2014 en 25 september 2014 geprobeerd om slachtoffers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar de rechtbank oordeelde dat deze feiten hem niet konden worden toegerekend vanwege zijn geestelijke toestand. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor een jaar wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis, omdat hij gevaarlijk is voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De rechtbank heeft ook een civiele vordering van een benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 217,56 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering voor het immateriële deel afgewezen, omdat dit deel niet eenvoudig te beoordelen was en de benadeelde partij daarvoor bij de burgerlijke rechter moet aankloppen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.920221-14
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 3 maart 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonadres],
thans verblijvende in [verblijfadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 17 februari 2015.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat:
1. hij op of omstreeks 15 oktober 2014 te [pleegplaats], althans in de gemeente Coevorden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen)
- met een stuk hout, met daarin schroeven/spijkers, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
- met een vuist/hand tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- in het gezicht heeft gekrabd en/of
- in een oor heeft gebeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 oktober 2014 te [pleegplaats], althans in de gemeente Coevorden, [slachtoffer], heeft mishandeld, hebbende verdachte die [slachtoffer] (meermalen)
- met een stuk hout, met daarin schroeven/spijkers, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of
- met een vuist/hand tegen het hoofd en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of
- in het gezicht gekrabd en/of
- in een oor gebeten,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. hij op of omstreeks 25 september 2014 te [pleegplaats 2], althans in de gemeente Coevorden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] (meermalen)
- met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen en/of
- met een vuist/hand tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- aan diens baard heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 september 2014 te [pleegplaats 2], althans in de gemeente Coevorden, [slachtoffer 2] heeft mishandeld, hebbende verdachte die [slachtoffer 2] (meermalen)
- met een hard voorwerp tegen het hoofd geslagen en/of
- met een vuist/hand tegen het hoofd en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of
- aan diens baard getrokken,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3. hij op of omstreeks 26 september 2014 te [pleegplaats], althans in de gemeente Coevorden, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 3] gezegd: "Als ik jouw kop voor mijn wielen krijg dan geef ik gas", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. drs. E.I. de Ruiter acht hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie acht deze feiten strafbaar maar zij acht de verdachte niet strafbaar omdat deze feiten hem niet kunnen worden toegerekend; zij vordert dat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging en dat hij zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van een jaar.
Verder vordert de officier van justitie de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Vrijspraak

De verdachte dient van het hem onder 2 primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is met de raadsman en anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet zonder meer gezegd kan worden dat er aanmerkelijke kans bestond dat het slaan op het hoofd van het slachtoffer met een plastic houder van een hondenuitlaatriem tot zwaar lichamelijk letsel zou leiden. Aanknopingspunten die een dergelijke conclusie zouden rechtvaardigen – bijvoorbeeld voor wat betreft het gewicht van de riem – ontbreken.

Bewijsmiddelen

Nu verdachte, hetgeen de rechtbank ten aanzien van de onder 1 primair, onder 2 subsidiair en onder 3 tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren, niet heeft weersproken en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De rechtbank hanteert voor het bewijs van de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 de navolgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 februari 2015.
2. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Politie Eenheid Noord-Nederland, DRN District Zuidoost, DRN Basiseenheid Emmen, Registratienummer: PL 0100-2014126886 Z d.d. 27 oktober 2014 met bijlagen, onder meer inhoudende:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van Politie Eenheid Noord-Nederland, DRN District Zuidoost, DRN Basiseenheid Coevorden/Borger-Odoorn, proces-verbaalnummer PL0100-2014116965-1 d.d. 15 oktober 2014, houdende de verklaring van aangever [slachtoffer] (pagina’s 7 en 8);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van Politie Eenheid Noord-Nederland, District Zuidoost, Basiseenheid Coevorden/Borger-Odoorn, proces-verbaalnummer PL0100-2014075802-1 d.d. 1 oktober 2014, houdende de verklaring van aangever [slachtoffer 2] (pagina’s 29 t/m 31);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van Politie Eenheid Noord-Nederland, DRN District Zuidoost, DRN Basiseenheid Coevorden/Borger-Odoorn, proces-verbaalnummer PL0100-2014118140-1 d.d. 16 oktober 2014, houdende de verklaring van aangever [slachtoffer 3] (pagina’s 39 t/m 41);
.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 primair, het onder 2 subsidiair en het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. hij op 15 oktober 2014 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen)
- met een stuk hout, met daarin schroeven/spijkers tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen en
- met een vuist tegen het hoofd en het lichaam heeft gestompt en geslagen en
- in het gezicht heeft gekrabd en
- in een oor heeft gebeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 25 september 2014 te [pleegplaats 2] [slachtoffer 2] heeft mishandeld, hebbende verdachte die [slachtoffer 2] meermalen
- met een hard voorwerp tegen het hoofd geslagen en
- met een vuist tegen het hoofd en het lichaam gestompt en geslagen en
- aan diens baard getrokken,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3. hij op 26 september 2014 te [pleegplaats] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 3] gezegd: "Als ik jouw kop voor mijn wielen krijg dan geef ik gas".
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 primair, onder 2 subsidiair en onder 3 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificaties

Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
1. Poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht;
2. Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht;
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid van het onder 1 tenlastegelegde feit

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, dan wel, indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat het daarbij door hem gebruikte geweld niet in verhouding stond tot die aanranding, dat hij door een hevige gemoedsbeweging de grenzen van die noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De raadsman heeft daarbij onder meer gesteld dat het slachtoffer met een hark in de hand op verdachte is toegelopen, dat verdachte zich daardoor bedreigd voelde en het slachtoffer heeft afgeweerd, dat verdachte en het slachtoffer elkaar over en weer hebben geslagen, dat ze elkaar hebben vastgepakt, dat zij ten gevolge van de worsteling op de grond vielen, dat verdachte al liggende een lat, waarvan achteraf bleek dat er nog een aantal spijkers of schroeven in zaten, wist te bemachtigen en dat verdachte, die ten gevolge van het gevecht ook letsel heeft bekomen, een eind wilde maken aan het gevecht door het slachtoffer met deze lat te slaan.
De rechtbank is van oordeel dat van noodweer c.q. noodweerexces geen sprake is. Uit de door verdachte en de aangever tegenover de politie afgelegde verklaringen, noch uit het ter terechtzitting van 17 februari 2015 door verdachte aangevoerde, kan worden afgeleid dat er – in ieder geval op het moment dat verdachte de lat ter hand nam waarmee uiteindelijk het zware letsel aan de aangever is toegebracht – nog een zodanige onmiddellijke voor hem bedreigende situatie bestond, dat hij ter verdediging geen andere mogelijkheid had dan om een dergelijke risicovolle vorm van geweld tegen aangever te gebruiken. Evenmin is er naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een zodanig hevige gemoedsbeweging dat verdachte daardoor de grenzen van noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar heeft overschreden.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 4 februari 2015, opgemaakt door drs. D.W. Oppedijk, psychiater te Groningen, onder supervisie van mevr. drs. T. van der Meer, psychiater te Groningen, beiden geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie:
Verdachte lijdt aan terugkerende manieën, vandaar de daarbij horende DSM classificatie bipolaire 1 stoornis. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde.
De ziekelijke ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte beïnvloedde zijn gedragskeuzes ten tijde van het ten laste gelegde zodanig ernstig dat deze mede daaruit verklaard kunnen worden.
Verdachte verkeerde in een verhoogde, expansieve en geprikkelde stemming passend bij een manie, waarbij hij ook ontremd was in agressieve zin, verbaal en fysiek, omdat hij de agressieve impulsen onvoldoende onder controle had. Verdachte reageerde heel snel met agressie op vermeende ervaren triggers. In die zin kan de psychiater het eens zijn met de advocaat van verdachte: kort lontje. Dit gebeurde in ernstige mate, want verdachtes keuzevrijheid om eventueel ander gedrag te kunnen tonen, tijdens de feiten twee en drie waarvan hij verdacht wordt, werd door de manie volledig beperkt. Door de invloed van de ziekelijke stoornis was er sprake van ontoerekeningsvatbaarheid. Verdachte had ten tijde van de ten laste gelegde feiten zelf ook niet in de gaten hoe ernstig de manische ontremming wel was. Aanvankelijk ervoer hij de verhoogde stemming als plezierig (blij); iets wat ook bij andere manische patiënten wel gezien wordt. Het ziekte-inzicht ontstond pas naderhand toen hij door detentie en medicatie weer rustig werd qua stemming. Door de manie werd zijn keuzevrijheid, zoals boven aangegeven, ten volle nadelig beïnvloed.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 5 februari 2015, opgemaakt door drs. J. Buschman, gz-psycholoog te Groningen, geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie:
Verdachte is lijdende aan een bipolaire-I-stoornis. Het betreft hier een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De ziekelijke stoornis van de geestvermogens was aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en manifesteerde zich via een manische episode.
De ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat zich via een manische episode manifesteerde beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. De beïnvloeding van de gedragskeuzes en gedragingen door de ziekelijke
stoornis van de geestvermogens was volledig. De psycholoog meent daarom dat verdachte voor het plegen van het tenlastegelegde niet toerekeningsvatbaar geacht kan worden.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusies en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht derhalve de verdachte niet strafbaar en zal dientengevolge de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

Psychiater Oppedijk stelt onder supervisie van psychiater Van der Meer in voornoemd psychiatrisch rapport van 4 februari 2015, onder meer, dat verdachte tussen de manieën in goed kan functioneren. Hij dient dan wel medicatie te gebruiken welke preventief werkt met het oog op een manische ontremming. Ook dient hij hierin professioneel begeleid te worden, waarbij nadrukkelijk ook gelet moet worden op de compliance, de mate waarin verdachte de voorgeschreven medicatie ook daadwerkelijk gebruikt. Hij had weinig mensen waarop hij terug kon vallen; die hem tot steun hadden kunnen zijn. Zijn gebrek aan een sociaal netwerk verdient ook voor de toekomst aandacht. Het accent moet liggen op het voorkomen van een recidiefmanie. Het belangrijkste lijkt op termijn volgens de psychiater een voortzetting c.q. hervatting van de ambulante psychiatrische begeleiding met daaraan toegevoegd een langdurig reclasseringstoezicht.
Op korte termijn kan gedacht worden vanwege de ontoerekeningsvatbaarheid aan een plaatsing in een FPA op grond van art. 37 WvS. Een plaatsing in een FPA zal gelet op zijn huidige al verbeterde psychische toestand, praktisch gezien, mogelijk niet van zo’n lange duur hoeven te zijn en dat de instelling mogelijk een ontslag al snel zal overwegen.
De psychiater stelt verder dat het voor verdachte juist wel belangrijk is om de ambulante nazorg, met betrekking tot het voorkomen van een relapse van de manie, voor de periode na de opname, goed en verantwoord te regelen. Ook moet daarbij aandacht zijn voor optredende grenzeloosheid bij verdachte aan het willen zorgen voor een ander binnen een eventuele nieuwe relatie. Dit gedrag was volgens de psychiater namelijk in het verleden vaak een voorbode van een beginnende nieuwe manie.
Psycholoog Buschman stelt dat de bipolaire stoornis type 1 onder medicamenteuze behandeling moet blijven staan. Tevens zijn stabiliteit en regelmaat in het dagelijkse leven zeer belangrijk. Indien medicatie wegvalt, zal de stoornis zich snel via (hypo)manie manifesteren. Verstoringen in stabiliteit en regelmaat zullen het beeld bovendien verergeren. Het kan overigens in een van die fasen niet meer van verdachte worden verwacht dat hij ziekte-inzicht heeft. Een gedwongen opname zal op dat moment waarschijnlijk noodzakelijk zijn om op tijd in te kunnen grijpen en het beeld niet te verergeren. Er lijkt een seizoens-invloed mee te spelen op het manifesteren van een hypomane toestand. Het is dan ook belangrijk, aldus de psycholoog, dat er een regelmatige periodieke face to face controle is door een medicus van de medicatie en het beeld van verdachte.
Uit het verleden blijkt dat de kans op een nieuwe hypomanische ontremming groot is indien verdachte geen medicatie neemt en hij zich in spanningsvolle en chaotische omstandigheden bevindt zonder hulp en steun. Het ontremde beeld heeft in deze onbehandelde en onbegeleide omstandigheden kunnen blijven bestaan en zal in de toekomst in gelijke omstandigheden waarschijnlijk weer kunnen ontstaan.
De huidige praktische omstandigheden van verdachte bij in vrijheid stelling voldoen volgens de psycholoog niet aan de eisen van stabiliteit, omdat hij geen woonplek heeft of een dag invulling heeft. De psycholoog adviseert daarom verdachte eerst klinisch te behandelen en te stabiliseren en vanuit die situatie toe te werken naar een zelfstandig wonen. Indien daaraan is voldaan, kan de controle en begeleiding verder ambulant verlopen. Het is daarom wat de psycholoog betreft noodzakelijk dat verdachte opnieuw stabiliteit vindt in wonen en een zinvolle dag invulling en dat hij goed wordt ingesteld op medicatie, dat tevens onder actieve controle van een medicus blijft staan. De klinische behandeling kan zo nodig worden gerealiseerd in een FPA vanuit een oplegging van artikel 37 Sr. In ieder geval is de inschatting van de psycholoog dat een plaatsing vanuit dit artikel voldoende tijd geeft om verdachte te kunnen behandelen en rehabiliteren.
De rechtbank zal de adviezen van genoemde gedragsdeskundigen overnemen en zal gelasten dat verdachte zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van een jaar.
De hiervoor bewezenverklaarde strafbare feiten kunnen verdachte wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet worden toegerekend, zoals hiervoor onder het kopje “Strafbaarheid” reeds is overwogen. Nu uit de uitgebrachte rapportage van voornoemde gedragsdeskundigen blijkt dat de verdachte gevaarlijk is voor anderen en gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen of goederen, is aan het gestelde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voldaan.

Benadeelde partij [slachtoffer] te [plaats]

De benadeelde partij heeft een civiele vordering ten bedrage van € 817,56, vermeerderd
met de wettelijke rente, ingediend.
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk
dient te worden verklaard in zijn vordering dan wel dat deze afgewezen behoort te worden nu de benadeelde partij zelf de confrontatie met verdachte heeft opgezocht.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit onder 1 en de materiële schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die materiële schade bewezen. De rechtbank acht de vordering tot een bedrag van € 217,56 voldoende aannemelijk gemaakt.
De civiele vordering is dan ook gegrond en voor een bedrag van € 217,56, vermeerderd met
de wettelijke rente, voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering oordeelt de rechtbank dat dit deel van de vordering in verband met de mogelijke medeschuld van de benadeelde partij niet van eenvoudige aard is en derhalve een te zware belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard en zal hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer] te [plaats]

Met betrekking tot de in het onder 1 bewezen verklaarde acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 217,56 aansprakelijk voor de schade, die door dat strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 36f, 37, 39 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 primair, onder 2 subsidiair en onder 3 tenlastegelegde zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan.
De rechtbank stelt vast dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, onder 2 subsidiair en onder 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank acht de verdachte niet strafbaar aangezien hij de bewezen verklaarde feiten heeft begaan, terwijl die hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend.
De rechtbank ontslaat de verdachte dientengevolge van alle rechtsvervolging.
De rechtbank gelast dat verdachte wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van een jaar, omdat hij gevaarlijk is voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer] te [plaats] te betalen de som van € 217,56 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2014 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het immateriële deel niet ontvankelijk is in haar vordering.
De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte dragen voor dat deel de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te [plaats], een bedrag van € 217,56 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2014 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het verschuldigde, bij gebreke van betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde betalingsverplichting niet opheft.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. P.J. van Steen, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 3 maart 2015.