ECLI:NL:RBNNE:2015:807

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
18.830294-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een mes, beroep op noodweer(exces) niet gehonoreerd

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een ander met een mes. De verdachte, die lijdt aan verslavingsproblematiek en verminderd toerekeningsvatbaar is, heeft op 19 september 2014 in Groningen een steekincident gepleegd waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], meerdere verwondingen opliep, waaronder een slagaderlijke bloeding in de pols. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en met een mes heeft gestoken, maar heeft haar vrijgesproken van poging tot moord en doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorbedachte raad of opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan zware mishandeling en heeft haar een gevangenisstraf opgelegd van 28 maanden, waarvan een groot deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder klinische behandeling en begeleiding in een 24-uurssetting. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding aan het slachtoffer en een agent die beledigd werd door de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830294-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Wachters, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Supèr.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 19 september 2014, te [pleegplaats], althans in de gemeente
Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voorzien van een mes,
althans een scherp en/of snijdend voorwerp, naar de (slaap)kamer, waar die
[slachtoffer 1] zich bevond, is gelopen en/of (vervolgens) met genoemd mes, althans
een scherp en/of snijdend voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de borst van
die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of in de linkerpols van die [slachtoffer 1]
heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 19 september 2014, te [pleegplaats], althans in de gemeente
Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, voorzien van een mes,
althans een scherp en/of snijdend voorwerp, naar de (slaap)kamer, waar die
[slachtoffer 1] zich bevond, is gelopen en/of (vervolgens) met genoemd mes, althans
een scherp en/of snijdend voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de borst van
die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of in de linkerpols van die [slachtoffer 1]
heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 19 september 2014, te [pleegplaats], althans in de gemeente
Groningen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
meerdere steek- en/of snijwonden in de borst en/of een snij/steekwond in de
linkerpols, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp
en/of snijdend voorwerp, te steken en/of te snijden en/of te slaan;
2.
zij op of omstreeks 19 september 2014, te [pleegplaats], althans in de gemeente
Groningen, opzettelijk beledigend een ambtenaar van politie Noord-Nederland,
te weten [verbalisant], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening
van zijn bediening, meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht heeft
gespuugd.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat tot aan het moment van het incident duidelijk is wat er die avond is voorgevallen, maar dat onduidelijk blijft hoe het incident zelf heeft plaatsgevonden en met welke reden. Zowel de versie van verdachte, in welke versie de aanleiding een aanranding door aangever is, als die van aangever, waarin de aanleiding het wegnemen van pillen methadon van verdachte door aangever is, bevat een aantal punten dat niet strookt met hetgeen in de woning is aangetroffen. Beide verklaringen zijn daarom niet geheel betrouwbaar. Zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen. Wel staat vast dat verdachte met een groot mes verwondingen heeft toegebracht aan aangever. Van deze verwondingen is de slagaderlijke bloeding aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat in zowel de versie van aangever als die van verdachte punten zitten die niet stroken met de in de woning aangetroffen situatie. De lezing in de verklaring van aangever is echter onaannemelijk, terwijl de lezing van verdachte niet is uit te sluiten. Uitgaande van de verklaring van verdachte, was geen sprake van voorbedachte raad en ook niet van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever. Verdachte heeft met het mes in de hand geslagen, zo blijkt ook uit de (oppervlakkige) verwondingen in de borst bij aangever. Het doel dat verdachte daar mee had, was dat aangever haar huis zou verlaten en niet om hem te doden. Het letsel aan de pols is ernstiger van aard, maar ontstaan door de afweerreactie van verdachte. Verdachte heeft daarmee niet bewust de reële kans op dodelijk letsel aanvaard. Hoewel het letsel fors was, is het niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Het herstel verliep voorspoedig en blijvende schade is er niet. Ook van zware mishandeling is dus geen sprake.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Feit 1
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 20 september 2014, opgenomen op p. 33 e.v. van dossier nummer PL0100-2014103527 d.d. 18 november 2014, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]:
Op vrijdag 19 september 2014 gingen ik en [verdachte] naar haar woning aan de [adres]. Ik ben daar door [verdachte] met een mes drie keer in mijn borst gestoken en in mijn pols.
De door aangever [slachtoffer 1] op de terechtzitting van 5 februari 2015 afgelegde verklaring als getuige, voor zover inhoudende:
Ik kreeg eerst twee slagen van [verdachte] met het mes in mijn borst. De derde kon ik afweren en daardoor werd ik toen in mijn pols geraakt.
De door verdachte op de terechtzitting van 5 februari 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb geprobeerd [slachtoffer 1] te slaan terwijl ik een mes in mijn hand had. Ik heb [slachtoffer 1] eerst twee keer op zijn borst geraakt met het mes. Daarna heb ik hem nog een keer met het mes geraakt en toen is hij weggegaan.
Een geneeskundige verklaring, op 8 oktober 2014 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M. Veldhuis, chirurg (niet praktiserend) met bijlage, opgemaakt door M.L. Dijkstra, AIOS chirurgie, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Beschrijving letsel [slachtoffer 1]:
- twee oppervlakkige verwondingen ventraal hoog thoracaal
- verwonding linkerpols met ten minste arterieel letsel
Een geneeskundige verklaring, op 3 december 2014 opgemaakt door drs. I.V. Jetten, AIOS revalidatiegeneeskunde, mede namens drs. A.W.A. Bruggeman, revalidatiearts, als bijlage gevoegd bij het voegingsformulier benadeelde partij [slachtoffer 1], voor zover inhoudende:
Reden van verwijzing: polsletsel links, verzoek om handtherapie. Patiënt [slachtoffer 1] is 7 weken geleden in zijn hand en borst gestoken en dezelfde dag geopereerd in het UMCG. Hij kan nu geen zware voorwerpen meer tillen. Behandelplan: continueren handtherapie. Revisie over 2 tot 3 maanden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank kan op grond van hetgeen zich in het dossier bevindt, niet vaststellen wat zich op 19 september 2014 in de woning van verdachte precies heeft afgespeeld. Duidelijk is dat verdachte en aangever elkaar die avond tegen zijn gekomen toen verdachte haar hond uitliet, dat verdachte aangever heeft aangeboden de nacht door te brengen in haar woning, dat ze daarop naar de woning van verdachte zijn gegaan alwaar zij in het bijzijn van de vriend van verdachte samen bier hebben gedronken en drugs hebben gebruikt. Op een bepaald moment is de vriend van verdachte vertrokken, waarna verdachte en aangever zijn gaan slapen. Vanaf dat moment lopen de verklaringen van verdachte en aangever uiteen. Volgens aangever lag hij te slapen in het bed van verdachte, en kwam op een bepaald moment verdachte de kamer binnen en begon zij, onder het uiten van de beschuldiging dat aangever methadonpillen van haar had gestolen, op hem in te steken. Volgens verdachte lag niet aangever, maar zij in haar bed te slapen toen aangever plotseling haar kamer binnen kwam en haar probeerde aan te randen of te verkrachten, waarop verdachte naar de keuken is gevlucht en zichzelf heeft verdedigd met behulp van een mes.
De rechtbank constateert dat in beide verklaringen elementen zitten die niet stroken met het in de woning van verdachte aangetroffen sporenbeeld (zoals de staat waarin het bed werd aangetroffen en het bloedsporenpatroon). Bij gebrek aan ander bewijs dat een van beide lezingen in voldoende mate objectief kan ondersteunen, tast de rechtbank in het duister voor wat betreft de aanleiding van het incident en de loop der gebeurtenissen tijdens het incident met het mes. Wel staat vast dat verdachte op een gegeven moment een mes ter hand heeft genomen en dat zij daarmee in totaal drie maal heeft uitgehaald richting aangever, waardoor de verwondingen in de borst en aan de pols van aangever zijn ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en/of het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van aangever, laat staan dat zij met voorbedachte raad handelde. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging tot moord en de poging tot doodslag. De rechtbank acht verdachte wel schuldig aan zware mishandeling. Het bij aangever geconstateerde letsel is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Aangever had een slagaderlijke bloeding, in verband waarmee hij met spoed naar het UMCG is afgevoerd, alwaar hij is geopereerd. Aangever heeft aan het letsel littekens overgehouden en is, maanden na het incident, nog steeds voor het gebruik van zijn hand aan het revalideren.
Feit 2
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 24 september 2014, opgenomen op p. 12 e.v. van dossier nummer PL0100-2014104795 d.d. 8 oktober 2014, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [verbalisant]:
Ik ben werkzaam als algemeen opsporingsambtenaar bij de Politie Nederland, eenheid Noord-Nederland. Op vrijdag 19 september 2014, omstreeks 21:20 uur nam ik kennis van een melding van een zwaar gewonde persoon die zich zou bevinden op de [weg]. Op een gegeven moment hoorde ik dat de verdachte zou wonen op de [adres]. Hierop zijn mijn collega en ik ter plaatse gegaan om behulpzaam te zijn bij de aanhouding. Nadat ik en [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hadden aangebeld, deed een vrouw de deur open. Zij bevestigde dat ze [verdachte] was. Hierop hebben ik en [verbalisant 1] de vrouw vastgepakt en geboeid. Toen we bij de dienstauto aangekomen waren, zei ik haar dat wij graag wilden weten waar het mes was en dat ik haar daarna los zou laten. Hierop hoorde ik dat zij zei dat het mes in de keuken lag. Ik liet de verdachte los en direct daarop zag ik dat zij zich omdraaide en ik zag en voelde dat zij mij in mijn gezicht spuwde. Hierop heb ik haar bij haar nek gepakt en met haar gezicht naar beneden geduwd om te voorkomen dat zij dit nogmaals zou doen. Ik heb haar vervolgens achterwaarts op de achterbank gedrukt. Nog voordat ik het portier van de auto kon sluiten, zag de verdachte kans om mij voor een tweede keer in mijn gezicht te spuwen. Ik zag dat er naast de collega's ook burgers in de straat stonden. De verdachte heeft mijns inziens bewust geprobeerd mij in het openbaar en in aanwezigheid van anderen te vernederen en aan te tasten in mijn eer en goede naam.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 1 oktober 2014, opgenomen op p. 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige]:
Op vrijdag 19 september 2014 omstreeks 21:20 uur was ik op bezoek bij mijn [vriend] op de [adres]. Ik zag dat er een vrouw werd aangehouden. Ik zag dat de agent de vrouw in de politieauto wilde zetten toen de vrouw de agent in het gezicht spuwde.
Bewezenverklaring
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. meer subsidiair.
zij op 19 september 2014, te [pleegplaats], aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in de linkerpols, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes te snijden en/of te slaan;
2.
zij op 19 september 2014, te [pleegplaats], opzettelijk beledigend een ambtenaar van politie Noord-Nederland, te weten [verbalisant], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening
van zijn bediening, meermalen in het gezicht heeft gespuugd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiair: zware mishandeling;
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. In de lezing van verdachte was er immers sprake van een wederrechtelijke aanranding, nu zij, terwijl zij in bed lag te slapen, besprongen werd door aangever die haar probeerde te verkrachten. Deze lezing is aannemelijk. Bij de verdediging voldeed verdachte aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verdachte stak aangever niet, maar sloeg enkel van zich af met het mes. Ook was er geen goed alternatief en zag verdachte geen andere uitweg. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat niet voldaan is aan die eisen, dan was sprake van noodweerexces. Verdachte was in paniek en verkeerde ten gevolge van de poging tot verkrachting in een zodanig hevige gemoedstoestand dat haar handelen daardoor te verklaren is.
Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op de door de deskundigen vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat geen sprake was van noodweer dan wel noodweerexces. Zowel de lezing van verdachte als die van aangever is niet betrouwbaar genoeg om uit te gaan van de feitelijke gang van zaken zoals door één van beiden geschetst. Bovendien is verdachte, uitgaande van haar eigen lezing, nadat zij in de keuken het mes had gepakt, achter verdachte aangegaan de slaapkamer in, terwijl zij op dat moment de woning had kunnen verlaten. Van noodweer dan wel noodweerexces kan dan geen sprake meer zijn.
Oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces)
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de bewijsmotivering, dat zij op basis van de zich in dit dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting niet precies kan vaststellen wat de feitelijke gang van zaken is geweest. Indien de rechtbank uit gaat van de lezing van de gebeurtenissen zoals naar voren gebracht door verdachte, kan het beroep op noodweer(exces) niet slagen. Verdachte had immers, nadat zij in de keuken het mes had gepakt, de woning kunnen verlaten en had die vluchtmogelijkheid in redelijkheid niet onbenut mogen laten, in plaats van zich opnieuw naar haar beweerde belager te begeven, met alle gevolgen van dien. De door aangever geschetste lezing –hij zou door verdachte zijn aangevallen- levert voor verdachte evenmin een gerechtvaardigd beroep op noodweer(exces).
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 22 januari 2015, opgemaakt door T.W.D.P. van Os, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 20 januari 2015, opgemaakt door C. Sipma, psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis der geestvermogens, te weten afhankelijkheid van alcohol en een opioïde. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, te weten een licht verstandelijke beperking en een gemengde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling bestonden ook ten tijde van het ten laste gelegde. De combinatie van stoornissen beïnvloedde haar beoordeling van situaties en haar doen en laten om situaties aan te gaan waarin ze zich benadeeld of bedreigd voelde. Het alcoholgebruik belemmerde haar nog verder in het controleren van haar gedrag. Op grond van haar stoornissen was verdachte verminderd vrij ten aanzien van haar gedragskeuzes en gedragingen voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte kan daarom als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en TBS met dwangverpleging. De officier van justitie heeft daarbij aangevoerd dat de feiten die bewezen kunnen worden ernstige feiten betreffen, met name de zware mishandeling, waarvoor een vrijheidsstraf op zijn plaats is. De officier van justitie acht daarnaast behandeling noodzakelijk. Deze moet plaatsvinden in het kader van TBS met dwangverpleging, nu verdachte niet gemotiveerd is voor een klinische opname in het kader van een bijzondere voorwaarde. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met haar strafblad.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde bewezen mocht achten en verdachte daarvoor strafbaar, gepleit voor een gevangenisstraf waarvan een groot gedeelte voorwaardelijk. Verdachte geeft er de voorkeur aan haar straf uit te zitten en wil geen verplichte behandeling, zoals geadviseerd door de deskundigen. Maar als zij toch behandeld zou moeten worden, dan is zij bereid een behandeling te ondergaan voor een beperkte duur, niet in het kader van TBS met dwangverpleging, maar in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (lang) voorwaardelijk strafdeel, eventueel gevolgd door begeleid wonen. Daarvoor is verdachte gemotiveerd. Dat is in feite ook wat beide deskundigen voor ogen hebben, zij het dat de behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde in hun ogen wellicht niet lang genoeg duurt om voldoende resultaat te kunnen behalen. TBS is echter niet proportioneel, afgezet tegen het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bovendien is de angst van de deskundigen dat met name het resocialisatietraject oneindig lang kan gaan duren. Het advies van de deskundigen, gemaximeerde TBS, sluit niet aan bij de wettelijke mogelijkheden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een man die zij voor één nacht onderdak had aangeboden zwaar lichamelijk letsel toegebracht met een mes. Het is aan adequaat ingrijpen van passanten en vervolgens medisch personeel te danken dat het niet slechter met het slachtoffer is afgelopen, nu hij een slagaderlijke bloeding had opgelopen aan zijn pols. Het slachtoffer heeft aan het incident grote littekens overgehouden, alsmede geestelijk letsel. Ook krijgt hij nog therapie voor zijn hand/pols. Verdachte heeft zich met haar handelen schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, waarmee zij op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op met name de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Toen verdachte werd aangehouden heeft zij een agent in zijn gezicht gespuugd. Daarmee heeft zij deze agent op een zeer vernederende wijze beledigd. De agent heeft ten gevolge hiervan bovendien in onzekerheid geleefd in verband met mogelijk gevaar voor besmetting met hepatitis C, in verband waarmee hij een bezoek moest brengen aan het ziekenhuis. De rechtbank acht voor deze feiten een gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor feiten met een geweldscomponent.
De rechtbank heeft voorts gelet op de adviezen van de deskundigen, waarbij de reclassering zich heeft aangesloten. Het gezamenlijk advies houdt onder meer in dat behandeling en begeleiding noodzakelijk zijn om het recidiverisico binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Het kader waarin die behandeling vorm zou moeten krijgen, een gemaximeerde TBS met dwangverpleging, is echter wettelijk onmogelijk, nog los van het feit dat de rechtbank een dergelijke maatregel in deze zaak niet proportioneel vindt. Beide deskundigen hebben ook een klinische behandeling (bijvoorbeeld bij Trajectum) in het kader van een bijzondere voorwaarde overwogen, met aansluitend resocialisatie binnen een 24-uursvoorziening. Omdat verdachte daarvoor niet intrinsiek gemotiveerd leek te zijn, en de inschatting is dat de behandeling meer tijd vergt dan mogelijk is binnen het kader van een bijzondere voorwaarde, wordt dit niet geadviseerd. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat een klinische behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico zoveel mogelijk te beperken. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat zij, zij het met de nodige reserves, wel zal meewerken aan een dergelijke behandeling, mits deze in duur beperkt is. Ook tegen het wonen binnen een begeleid wonen setting heeft verdachte geen bezwaar.
De rechtbank zal, alles afwegende, een aanzienlijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, zodat daaraan de bijzondere voorwaarden van klinische behandeling en aansluitend verblijf in een 24-uurssetting kunnen worden verbonden. Ook zal de rechtbank daarbij een proeftijd van vier jaar bepalen, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Na de klinische behandeling van maximaal 18 maanden, bestaat er dan nog voldoende ruimte voor de reclassering om verdachte gedurende het aansluitende traject te begeleiden en zonodig een ambulante behandeling in te zetten, mocht blijken, zoals door de deskundigen wordt gevreesd, dat een klinische behandeling van deze duur onvoldoende effect heeft gesorteerd.
Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde)
[slachtoffer 1]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. L.H. Poortman-de Boer, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De vordering bestaat uit € 345,-- aan materiële schade en € 5.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering, nu niet vastgesteld kan worden wat er precies is voorgevallen en daarmee ook de eventuele mate van eigen schuld op dit moment niet kan worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar vormt een te grote belasting voor het strafproces.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, nu zij primair voor vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging heeft gepleit, betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft zij zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat behandeling van de vordering een te grote belasting vormt voor het strafproces. Meer subsidiair heeft zij matiging van de gevorderde bedragen betoogd. Met betrekking tot de jas geldt dat onduidelijk is wat voor jas het precies was en hoe oud deze was, terwijl een jas wordt opgevoerd die niet van hetzelfde merk is en aanmerkelijk duurder dan die in beslag is genomen. Met betrekking tot de schoenen geldt ook dat de gevorderde vergoeding gerelateerd is aan een ander, duurder, merk dan het merk van de schoenen die in beslag zijn genomen, terwijl ook daarbij rekening moet worden gehouden met afschrijving. Tot slot is een ander, duurder, merk broek opgevoerd dan onder verdachte in beslag is genomen. Nu de gevorderde bedragen te hoog zijn, dienen deze te worden gematigd. Ook de immateriële schade moet worden gematigd. Als deze zaak wordt vergeleken met soortgelijke zaken, is een bedrag van € 2.000,-- passend.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat die schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, voor zover deze niet gemotiveerd door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
Gelet op het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de materiële schade, stelt de rechtbank de schade aan de kledingstukken en schoeisel in redelijkheid en billijkheid vast op een totaal van € 150,--.
Gelet op het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de immateriële schade, stelt de rechtbank de immateriële schade in redelijkheid en billijkheid vast op € 2.000,--. Daarbij heeft de rechtbank gelet op het feit dat de vordering uitgaat van de lezing van aangever (dat verdachte op aangever heeft ingestoken met het mes), terwijl de rechtbank bewezen acht dat verdachte aangever snijverwondingen heeft toegebracht. Dit levert bovendien niet een poging tot moord/doodslag op, waar de vordering op gebaseerd is, maar zware mishandeling.
In totaal stelt de rechtbank de vordering in redelijkheid en billijkheid dus vast op € 2.150,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2014. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 2 bewezen verklaarde)

[verbalisant]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 200,-- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en spreekt verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 20 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
vier jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat veroordeelde zich, aansluitend aan het einde van haar detentie, gedurende maximaal 18 maanden zal laten opnemen in [kliniek], althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
 dat veroordeelde, in aansluiting op bovengenoemde klinische behandeling, zal verblijven in een (24-uurs)instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
 dat veroordeelde haar medewerking verleent aan een ambulante behandeling, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 dat veroordeelde zich bij de reclassering zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] (m.b.t. het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.150,-- (zegge: tweeduizendhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2014.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 2.150,-- (zegge: tweeduizendhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 150,-- aan materiële schade en € 2.000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Vordering benadeelde partij [verbalisant] (m.b.t. het onder 2 bewezen verklaarde)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 200,-- (zegge: tweehonderd euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [verbalisant], te betalen een bedrag van € 200,-- (zegge: tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [verbalisant], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Oostveen, voorzitter, mr. H.L. Stuiver en
mr. A. Heidekamp, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2015.