Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser], te [woonplaats], eiser
de inspecteur van de Belastingdienst Noord, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
1a
3a Gegevens van de ondernemer
Aan de hand van de antwoorden bepaalt de Belastingdienst voor welke belastingmiddelen de onderneming belastingplichtig wordt.6a
Aangifte omzetbelasting
Belanghebbende laat op dit moment een woning bouwen. Een deel van de woning zal daarbij worden gebruikt als kantoor voor werkzaamheden die belanghebbende verricht in de hoedanigheid van directeur grootaandeelhouder voor bepaalde besloten vennootschappen. De gehele woning rekent hij – voor de BTW – tot zijn bedrijfsvermogen. In verband daarmee trekt hij de omzetbelasting op de bouw van de woning volledig af, waarbij het factuurstelsel wordt gehanteerd. De facturen die ten grondslag liggen aan de ingediende aangifte omzetbelasting hebben wij als bijlagen ingesloten. Wij verzoeken u het recht op teruggaaf toe te kennen en over te maken op het door belanghebbende aangegeven rekeningnummer. (…)”.
U heeft bij de Belastingdienst een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ingediend op grond van artikel 17 van de Wet op de omzetbelasting 1968 over 1 november 2006 t/m 31 december 2006. De inspecteur komt aan het verzoek tegemoet. U heeft recht op teruggaaf van belasting. Het te verrekenen of terug te geven bedrag staat vermeld als eindbedrag in de rechterkolom. Het te verrekenen of terug te geven bedrag kan na controle alsnog door de inspecteur worden gecorrigeerd. (…)”.
Het onderzoek is beperkt tot de beoordeling van de verschuldigdheid omzetbelasting inzake privé-gebruik eigen woning na eerste ingebruikname van de onroerende zaak d.d. 1 december 2007.”.
In afwijking van mijn aankondiging heb ik het onderzoek uitgebreid met de volgende elementen:
Ondernemer voor de omzetbelasting is een ieder die zelfstandig een economische activiteit verricht ( een bedrijf of een beroep uitoefent). Op 19 december 2006 heeft de heer [eiser] zich als ondernemer voor de omzetbelasting aangemeld bij de Belastingdienst. In het opgaafformulier “startende onderneming” vermeldt hij als economische activiteit “verhuur van een onroerende zaak”. Op grond van de verstrekte informatie wordt de heer [eiser] geregistreerd als omzetbelastingplichtige ondernemer ingevolge artikel 7, lid 2, letter b van de Wet omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Noch de heer [eiser], noch zijn adviseur heeft aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een belaste activiteit c.q. van ondernemerschap voor de omzetbelasting. Uit de mij ter beschikking staande gegevens en de gevoerde correspondentie komt niet naar voren dat er voor de verhuur van een onroerende zaak een vergoeding is ontvangen. Evenmin heeft de heer [eiser] of de adviseur een huurcontract en de bankafschriften van de ontvangen huur overgelegd. In een brief van 1 december 2010 heeft de huidige adviseur bevestigd, dat er geen sprake is van verhuur aan iemand of entiteit. Ik stel daarom vast dat de heer [eiser] geen belaste prestaties in het economisch verkeer (economische activiteit) heeft verricht. Het ondernemerschap van de heer [eiser] wordt onvoldoende door objectieve gegevens ondersteund. Ik oordeel derhalve dat de heer [eiser] ten onrechte is geregistreerd als ondernemer voor de omzetbelasting. Ik zal daarom zijn registratie als ondernemer voor de omzetbelasting per omgaande beëindigen.”.
De heer [eiser] verzorgt in samenwerking met een financial controller van de B.V. de aangiften omzetbelasting. Voor de betaalde omzetbelasting ad. € 49.673 inzake de aankoop van het bouwterrein heeft de voormalige adviseur van de heer [eiser] over het tijdvak 1 november 2006 t/m 31 december 2006 een eerste aangifte omzetbelasting ingediend. Deze aangifte betreft een verzoek om teruggaaf omzetbelasting. De in vooraftrek genomen omzetbelasting ad. € 49.673 is bij beschikking verleend. De in aftrek genomen omzetbelasting wordt middels een naheffing teruggevorderd. Naheffing 2006 € 49.673”.
Met betrekking tot de vraag of artikel 4 aldus moet worden uitgelegd, dat de wilsverklaring dat een toekomstig goed zal worden verhuurd, voldoende is om aan te nemen dat het verworven goed bestemd is om te worden aangewend voor een belastbare handeling, en dat derhalve degene die investeert, op die grond als belastingplichtige is aan te merken, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat degene die om aftrek van BTW verzoekt, zal hebben aan te tonen dat aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan en, inzonderheid, dat hij als belastingplichtige is aan te merken. Artikel 4 verzet zich er derhalve niet tegen, dat de belastingdienst verlangt dat de wilsverklaring wordt ondersteund door objectieve gegevens, zoals de omstandigheid dat de ontworpen ruimtes zich specifiek lenen voor commerciële exploitatie.”.
Artikel 4 van de Zesde richtlijn verzet zich er evenwel niet tegen, dat de belastingdienst verlangt dat het kenbaar gemaakte voornemen om een aanvang te maken met economische activiteiten die aanleiding geven tot belastbare handelingen, door objectieve gegevens wordt ondersteund. (…).”.