ECLI:NL:RBNNE:2015:762

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
830199-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De feiten vonden plaats op 23 mei 2014 in Hoogezand-Sappemeer, waar de verdachte de aangeefster met geweld en bedreiging dwong tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door middel van geweld, bedreiging en andere feitelijkheden een dreigende situatie heeft gecreëerd, waardoor de wil van de aangeefster is gebroken. De verdachte heeft de aangeefster geblinddoekt, haar mond afgeplakt en haar vastgebonden aan een bed, wat leidde tot de seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de seksuele handelingen niet vrijwillig waren, maar onder dwang plaatsvonden. De verdachte werd schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten en kreeg een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830199-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Kooistra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2014, te [pleegplaats] , gemeente Hoogezand-Sappemeer,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) een persoon, genaamd, [slachtoffer] , heeft
gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of
mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in haar vagina geduwd en/of
gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
die [slachtoffer] een voorwerp in de rug heeft geduwd en/of heeft geblinddoekt
en/of de mond heeft afgeplakt en/of laten afplakken met tape en/of heeft
(in)gesnoerd met een touw en/of naar de bovenetage heeft geleid en/of in de
(zolder)trapopgang twee stroppen heeft opgehangen en/of die [slachtoffer] op
een bed heeft vastgebonden aan haar benen en/of (aldus) een dusdanige
dreigende en intimiderende sfeer heeft geschapen waardoor zij zich niet meer
kon of durfde te verweren en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende
situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2014, te [pleegplaats] , gemeente Hoogezand-Sappemeer,
opzettelijk een persoon, genaamd, [slachtoffer] , wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte,
die [slachtoffer] , middels een houdgreep, gedwongen de woning binnen te gaan
en/of haar de woning ingetrokken en/of haar een voorwerp in de rug geduwd
en/of de deur(en) op slot gedaan en/of haar (in)gesnoerd met een touw en/of
haar geblinddoekt en/of haar verhinderd de woning te verlaten en/of de mond
afgeplakt en/of laten afplakken met tape en/of haar geblinddoekt naar de
bovenetage heeft geleid en/of haar op een bed vastgebonden aan haar benen
en/of (aldus) een dusdanige dreigende en intimiderende sfeer geschapen
waardoor zij zich niet meer kon of durfde te verweren en/of (aldus) voor die
[slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
3.
hij op of omstreeks 23 mei 2014, te [pleegplaats] , gemeente Hoogezand-Sappemeer,
een persoon, genaamd. [slachtoffer] , heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een voorwerp in haar rug geduwd
en/of twee touwen met een strop opgehangen en/of daarbij de woorden geuit:
"Dat is een lus voor jou en een lus voor mij", althans woorden van
soortgelijke dreigende aard of strekking.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd, dat er sprake is van een verleden waarin verdachte geweld heeft gebruikt tegen aangeefster waarvoor hij in ieder geval tweemaal is veroordeeld. Daarnaast heeft verdachte in het verleden een vuurwapen in zijn bezit gehad, heeft hij recent aangeefster gevolgd en heeft hij haar een ultimatum gesteld. Zij moest bij hem terug komen, anders zou hij haar doodmaken. Met deze wetenschap is aangeefster die avond naar verdachte gegaan. Aangekomen bij de voordeur van verdachte wordt aangeefster meteen door hem overvallen, bedreigd met iets wat in haar beleving een wapen is, wordt zij gekneveld, moet zij tape op haar mond en een blinddoek voor haar ogen doen en ziet zij twee stroppen hangen waarover verdachte zegt: "Eén voor jou en één voor mij". Daarna wordt zij vastgebonden aan het bed. Aangeefster moet zich uitkleden en dan, terwijl zij aan het bed is vastgebonden, is er seks. Gelet op deze omstandigheden kan niet meer worden gezegd dat aangeefster uit vrije wil heeft gekozen voor seks met verdachte. Er is sprake van geweld, bedreiging met geweld en bedreiging met de dood, waardoor de wil van aangeefster is gebroken. Dat er geen sprake was van vrijwillig seksueel contact wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster dat zij zich gedwongen voelde. Zij verklaart: "Je kan tegen gaan werken, maar dan zou het hardhandig gedaan worden" en "Hoe meer ik hem dwarsboom, hoe kwader ik hem maak, hoe eerder ik aan die lussen hang" en "Ik heb alles gewoon gedaan om hem niet kwaad te maken". Ook uit de verklaringen van verdachte kan de afwezigheid van een vrije wil bij aangeefster worden afgeleid. Op de vraag wat de reactie van aangeefster was toen hij haar broek naar beneden deed, antwoordt verdachte: "Helemaal niks. Ik hoef niet te zeggen dat ze blij is, nee, maar gewoon, helemaal geen reactie". Voorts verklaart verdachte: "Ik heb toen geloofd, of zij maakte mij wijs. Zij maakt mij angstig, omdat ze zo snel toegeeft. Dat die avond, zo in één keer viel het op dat zij alles oké gaf, alles wilde doen. Ik dacht dat is niet normaal". Gelet op het vorenstaande kan bewezen worden verklaard dat er sprake was van dwang en derhalve kan verkrachting wettig en overtuigend worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte en de getuigenverklaring van [getuige] wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend kan worden bewezen. Blijkens de verklaring van verdachte moest aangeefster naar zijn woning komen, waar hij haar zou vasthouden zodat zij met hem in gesprek moest gaan. Hij zou haar vasthouden en bang maken totdat zij zou zeggen dat zij bij hem terug zou komen en de relatie opnieuw een kans wilde geven.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd. Verdachte bekent dat hij de stroppen heeft opgehangen om bij aangeefster de vrees op te wekken dat zij daardoor zou worden gedood. Zijn intentie was om aangeefster bang te maken.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard. De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat op het moment dat er seks plaatsvond tussen verdachte en aangeefster er geen sprake was van dwang. Verdachte heeft verklaard dat hij niet aan seks heeft gedacht. Omdat hij duidelijkheid wilde heeft verdachte aangeefster vastgebonden en moest zij haar broek uit doen, teneinde te voorkomen dat zij weg zou lopen. Toen die duidelijkheid er was vond er seks plaats; goedmaakseks. Op dat moment is er geen sprake van een geweldscomponent. Dit wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster dat zij gewoon heeft meegedaan met de seks. De seks dient dan ook losgekoppeld te worden van hetgeen verder in de woning heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er bij verdachte sprake was van een lichamelijke beperking. Hij had zijn sleutelbeen gebroken, waardoor verdachte in een zwakkere positie was. Aangeefster had dan ook voldoende mogelijkheden om de woning van verdachte te verlaten. Verdachte heeft aangeefster dan ook niet tegen haar wil in zijn woning gehouden. Daar komt bij dat aangeefster bij verdachte de indruk heeft gewekt dat dat zij uiteindelijk weer voor verdachte had gekozen.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Feit 1

1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 januari 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

In de gang heb ik haar vastgepakt en heb ik haar met dat ding in de rug geprikt. Wij zijn toen naar de woonkamer gegaan. Het was mijn bedoeling dat zij niet weg kon komen. Ik heb haar omwikkeld met touw. Omdat ik last had van mijn arm heb ik haar vastgebonden. Twee maanden voor dit incident is mijn sleutelbeen gebroken. Ik heb dit gedaan, omdat ik haar op een andere manier niet de baas kon zijn. Als ik met haar wilde praten liep zij weg en begon zij te schreeuwen. Omdat ik bang was dat zij ook nu weer zou gaan schreeuwen wilde ik dat zij haar mond afplakte. Ik wilde eerst haar mond zelf afplakken, maar vanwege mijn arm lukte dat niet. Misschien heeft zij zich wel gedwongen gevoeld. Zij moest een blinddoek om. Ik wilde haar bang en angstig maken. Toen zij de woning binnenkwam deed zij moeilijk. Zij probeerde weg te lopen. Na die tijd werkte zij mee. Mijn bedoeling was om met haar naar boven te gaan en haar daar vast te binden. Toen wij boven waren heb ik voor de zekerheid haar broek uitgedaan. Zij heeft mij geholpen om haar broek en onderbroek uit te doen. Ik heb haar met een been vastgebonden aan het bed. Vervolgens gaat het touw van haar af en ook haar bovenkleding gaat uit. Zij zat met een been aan het bed vastgebonden. Ik wilde haar tweede been ook vastzetten. Wij hebben gepraat en daarna hebben wij seks gehad. Het klopt dat ik haar gedwongen heb het huis in te gaan.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 mei 2014, opgenomen op p. 21 e.v. van voornoemd dossiernummer, van Politie eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van verkrachting hetgeen op 23 mei 2014 heeft plaatsgevonden in de woning aan de [straat] te [pleegplaats] . Ik ben geblinddoekt naar boven lopen. Omdat de blinddoek niet goed zat zag ik toen ik naar boven liep de lussen hangen bij de zolder. Ik moest naar de slaapkamer en ik zag een bed staan met doeken aan het voeten- en armeneind. Ik moest mij verder uitkleden waarna ik op het bed moest gaan liggen. Hij maakte mijn voeten vast met die dingen die aan het bed vastzaten. Beneden werkte ik nog niet mee. Toen ik alles boven zag schrok ik zo erg en was ik zo bang dat ik dacht: "Als ik nu tegen hem in ga dan gaat hij mij slaan, verkracht hij mij op een harde manier en daarna gaat hij mij hangen".
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 27 mei 2014, opgenomen op p. 43 e.v. van voornoemd dossiernummer, van Politie eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Toen de deur open ging trok hij mij direct naar binnen, deed een arm om mij heen en een ding in mijn rug. Hij deed net alsof dat ding een wapen was. Hij had zijn arm behoorlijk stevig om mij heen. Hij liep met mij naar de kamer. Hij zei dat ik tape op moest doen en touw om mijn arm moest doen. Hij deed de rest. Ik wilde dat niet. Ik probeerde mij los te maken, dat lukte. Nadat hij mij vast had gepakt begon pas de worsteling. Hij deed het touw volgens mij dubbel en deed dit om mij heen. Hij kon het touw aantrekken doordat hij er een soort lus van maakte. Hij had het touw om mijn rechterpols vastgemaakt en heeft het touw om mij heen gewikkeld, vanaf mijn rechterbovenarm over mijn bovenlichaam en linker bovenarm naar beneden. Uiteindelijk had ik alleen mijn linker onderarm nog vrij. De rest van mijn bovenlichaam met mijn hele rechterarm en rechterbovenarm zaten onder het touw. Hij duwde en pakte het touw vast en leidde mij naar boven. Op die manier liet hij mij weten dat we naar boven moesten. Ik liep voor en moest naar boven lopen. Ik moest op het bed gaan liggen. Hij begon mijn rechtervoet vast te maken en toen mijn linkervoet. Hij wilde toen mijn rechterarm vastmaken. In de tussentijd had ik mijn linkerbeen zelf los gemaakt. Ik wilde het andere been ook los hebben. Hij zei dat hij mij niet vertrouwde omdat ik probeerde los te komen. Hij ging op mij liggen. Gewoon op mij, met zijn benen tussen mijn benen. Hij maakte met wat speeksel mijn vagina vochtig en deed zijn penis naar binnen. Ik werkte gewoon mee om hem niet kwaad te maken. Ik heb alles gewoon gedaan om hem niet kwaad te maken. Ik heb niet tegengestribbeld. Als ik dat zou doen, dan zou hij kwaad worden. Wie weet wat er dan zou gebeuren. Misschien had hij mij dan vastgebonden en op een harde manier gebruikt. Of dat hij misschien helemaal door zou draaien en mij gelijk ging hangen.
Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 juni 2014, opgenomen op p. 134 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van deze opsporingsambtenaar:
Op vrijdag 23 mei 2014 werd door mij, verbalisant, als forensisch onderzoeker een onderzoek naar sporen verricht in een woning aan de [straat] te [pleegplaats] . Op de overloop was de vlizotrap, welke toegang verschaft tot de zolderverdieping, naar beneden geklapt. In deze trapopgang hingen twee stroppen. Mij kon blijken dat beide stroppen zodanig waren geknoopt dat er sprake was van een zogenaamde schuiflus. Deze gleed dicht als hier gewicht aan wordt gehangen. Bij een verhanging heeft een dergelijke "strop" een wurgend effect.
Feit 2

1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 januari 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

In de gang heb ik haar vastgepakt en heb ik haar met dat ding in de rug geprikt. Wij zijn toen naar de woonkamer gegaan. Het was mijn bedoeling dat zij niet weg kon komen. Ik heb haar omwikkeld met touw. Omdat ik last had van mijn arm heb ik haar vastgebonden. Ik heb dit gedaan, omdat ik haar op een andere manier niet de baas kon zijn. Omdat ik bang was dat zij ook nu weer zou gaan schreeuwen wilde ik dat zij haar mond afplakte. Ik wilde eerst haar mond zelf afplakken, maar vanwege mijn arm lukte dat niet. Misschien heeft zij zich wel gedwongen gevoeld. Zij moest een blinddoek om. Ik wilde haar bang en angstig maken. Mijn bedoeling was om met haar naar boven te gaan en haar daar vast te binden. Ik heb haar met een been vastgebonden aan het bed. Het klopt dat ik haar gedwongen heb het huis in te gaan.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 mei 2014, opgenomen op p. 21 e.v. van voornoemd dossiernummer, van Politie eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van vrijheidsberoving hetgeen op 23 mei 2014 heeft plaatsgevonden in de woning aan de [straat] te [pleegplaats] . Ik ben geblinddoekt naar boven lopen. Ik moest naar de slaapkamer en ik zag een bed staan met doeken aan het voeten- en armeneind. Hij maakte mijn voeten vast met die dingen die aan het bed vastzaten. Beneden werkte ik nog niet mee.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 27 mei 2014, opgenomen op p. 43 e.v. van voornoemd dossiernummer, van Politie eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Toen de deur open ging trok hij mij direct naar binnen, deed een arm om mij heen en een ding in mijn rug. Hij deed net alsof dat ding een wapen was. Hij had zijn arm behoorlijk stevig om mij heen. Hij liep met mij naar de kamer. Hij zei dat ik tape op moest doen en touw om mijn arm moest doen. Hij deed de rest. Ik wilde dat niet. Ik probeerde mij los te maken, dat lukte. Nadat hij mij vast had gepakt begon pas de worsteling. Hij deed het touw volgens mij dubbel en deed dit om mij heen. Hij kon het touw aantrekken doordat hij er een soort lus van maakte. Hij had het touw om mijn rechterpols vastgemaakt en heeft het touw om mij heen gewikkeld, vanaf mijn rechterbovenarm over mijn bovenlichaam en linker bovenarm naar beneden. Uiteindelijk had ik alleen mijn linker onderarm nog vrij. De rest van mijn bovenlichaam met mijn hele rechterarm en rechterbovenarm zaten onder het touw. Ik hoorde hem zeggen dat ik moest komen, omdat ik geblinddoekt moest worden. Hij duwde en pakte het touw vast en leidde mij naar boven. Op die manier liet hij mij weten dat we naar boven moesten. Ik liep voor en moest naar boven lopen. Ik moest op het bed gaan liggen. Hij begon mijn rechtervoet vast te maken en toen mijn linkervoet. Hij wilde toen mijn rechterarm vastmaken. In de tussentijd had ik mijn linkerbeen zelf los gemaakt. Ik wilde het andere been ook los hebben. Hij zei dat hij mij niet vertrouwde omdat ik probeerde los te komen.
Feit 3
De rechtbank past met betrekking tot feit 3 de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:

1. De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 30 januari 2015 afgelegd.

2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 mei 2014, opgenomen op p. 21 e.v. van dossiernummer 2014056078, van Politie eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .

Bewijsoverweging
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op het moment dat aangeefster de woning binnenkomt, haar stevig vastpakt, haar een voorwerp in de rug duwt en haar op deze wijze naar de woonkamer dirigeert. Eenmaal in de woonkamer wil verdachte dat aangeefster in touw wordt gewikkeld en dat haar mond wordt afgeplakt. Aangeefster weet zich echter uit de greep van verdachte te ontworstelen, waarna verdachte aangeefster weer vastpakt en touw om haar heen wikkelt. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het zijn bedoeling was dat aangeefster niet weg kon komen. Vervolgens wordt de mond van aangeefster met tape afgeplakt, krijgt zij een blinddoek om en leidt verdachte haar naar boven. Aangeefster ziet terwijl zij samen met verdachte naar boven loopt dat er twee stroppen in de trapopgang naar de zolder hangen. Daarover zegt verdachte tegen aangeefster: "Eén voor jou en één voor mij". Eenmaal boven gekomen leidt verdachte aangeefster naar de slaapkamer alwaar hij aan de poten van het bed vier stroken stof heeft gebonden. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat het zijn bedoeling was om aangeefster vast te binden. Aangeefster moet haar broek en onderbroek uitdoen. Vervolgens moet zij op het bed plaatsnemen en bindt verdachte eerst een been aan het bed vast. De touwen worden afgedaan en verdachte bindt het andere been van aangeefster ook vast. Aangeefster weet uiteindelijk een been los te maken. Het andere been mocht niet los van verdachte, omdat hij aangeefster niet vertrouwde, aldus de verklaring van aangeefster. Er vindt een gesprek plaats en uiteindelijk is er sprake van seksueel contact bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door middel van geweld, het omwikkelen van aangeefster met touw en het vastbinden van de benen van aangeefster aan het bed, bedreiging met geweld, het ophangen van stroppen, en met feitelijkheden, door een voorwerp in de rug van aangeefster te duwen, haar mond af te plakken en haar te blinddoeken, een dermate dreigende situatie gecreëerd dat daardoor de weerstand van aangeefster is gebroken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zowel aangeefster als verdachte verklaren dat aangeefster zich in het begin nog wel heeft verzet, maar nadat voornoemde handelingen hebben plaatsgevonden, aangeefster zich niet meer heeft verzet. Daar komt bij dat terwijl de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden aangeefster met een been aan het bed was vastgebonden. Deze handelingen van verdachte, in onderling samenhang beschouwd, maken dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Dat aangeefster verdachte tijdens de seksuele handelingen niet heeft tegengewerkt, komt blijkens haar verklaring enkel doordat zij op dat moment erg bang was voor verdachte. Zij heeft alles in het werk gesteld om verdere escalatie te voorkomen en voelde zich genoodzaakt verdachte zijn zin te geven. De rechtbank volgt de verdediging dan ook niet in haar stelling dat het seksueel binnendringen geheel moet worden losgekoppeld van hetgeen overigens in de woning heeft plaatsgevonden. Uit angst voor verdachte en wetende waartoe hij in staat is en gezien de stroppen en andere attributen die verdachte had neergehangen respectievelijk had klaargelegd heeft aangeefster zich vervolgens niet verzet tegen de handelingen van verdachte, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank neemt bij de beoordeling tevens in aanmerking dat er in het verleden sprake is geweest van huiselijk geweld, verdachte in het verleden een wapen voorhanden heeft gehad en hij aangeefster recent een ultimatum heeft gesteld om bij hem terug te komen. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, bestaande uit de voorgeschiedenis en de omstandigheden waaronder het seksueel contact heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Met betrekking tot feit 2 volgt de rechtbank de stelling van verdachte, dat aangeefster de woning kon verlaten als zij dit had gewild, niet. De handelingen van verdachte, zoals hiervoor zijn weergegeven, hebben een dusdanige dreigende en intimiderende sfeer geschapen waardoor aangeefster zich niet meer durfde te verweren. Daar komt bij dat aangeefster heeft geprobeerd de woning te verlaten, maar dat verdachte dit heeft verhinderd door haar vast te pakken en haar in touwen te wikkelen, haar mond af te plakken, te blinddoeken en uiteindelijk aan het bed vast te binden. Uit de verklaring van verdachte volgt dat deze handelingen hebben plaatsgevonden, omdat verdachte naar zijn zeggen geen overwicht op aangeefster had en het zijn bedoeling was dat zij de woning niet zou verlaten. Het handelen van verdachte was er dan ook gericht op het voorkomen dat aangeefster weg zou lopen. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 23 mei 2014, te [pleegplaats] , door geweld en bedreiging met geweld en andere feitelijkheden een persoon, genaamd, [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in haar vagina geduwd en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte die [slachtoffer] een voorwerp in de rug heeft geduwd en heeft geblinddoekt en de mond heeft afgeplakt en laten afplakken met tape en heeft ingesnoerd met een touw en
naar de bovenetage heeft geleid en in de (zolder)trapopgang twee stroppen heeft
opgehangen en die [slachtoffer] op een bed heeft vastgebonden aan haar benen en
aldus een dusdanige dreigende en intimiderende sfeer heeft geschapen waardoor zij zich niet meer kon of durfde te verweren en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende
situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op 23 mei 2014, te [pleegplaats] , opzettelijk een persoon, genaamd, [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] , middels een houdgreep, gedwongen de woning binnen te gaan en haar de woning ingetrokken en haar een voorwerp in de rug geduwd
en haar ingesnoerd met een touw en haar geblinddoekt en haar verhinderd de woning te verlaten en de mond afgeplakt en laten afplakken met tape en haar geblinddoekt naar de
bovenetage heeft geleid en haar op een bed vastgebonden aan haar benen en aldus een dusdanige dreigende en intimiderende sfeer geschapen waardoor zij zich niet meer kon of durfde te verweren en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
3.
hij op 23 mei 2014, te [pleegplaats] , een persoon, genaamd. [slachtoffer] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een voorwerp in haar rug geduwd en twee touwen met een strop opgehangen en daarbij de woorden geuit: "Dat is een lus voor jou en een lus voor mij".
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
Verkrachting.
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 28 oktober 2014, opgemaakt door drs. D.T. van der Werff, psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 29 oktober 2014, opgemaakt door H.A. de Jonge, gz-psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis, niet anderszins omschreven. Daar komt bij dat in het verleden sprake is geweest van een ziekelijke stoornis in de vorm van misbruik van alcohol en andere roesmiddelen (cocaïne) naast perioden van pathologisch gokken. Onderzoekers hebben geconcludeerd dat de persoonlijkheidsstoornis de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bepaalde en dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor deze feiten. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde zijn de onderzoekers tot de conclusie gekomen dat verdachte (licht) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, gezien de eerdere ervaringen in hun relationele voorgeschiedenis met voordien regelmatig 'goedmaakseks' en een op dat moment denkbare bovengemiddelde zwakte bij betrokkene om niet-congruente signalen van aangeefster te missen dan wel te miskennen.
De rechtbank is van oordeel dat de (gewelds)handelingen die verdachte heeft verricht er toe hebben geleid dat hij aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen die mede bestonden uit het binnendringen van haar lichaam. Van goedmaakseks kan dan ook niet worden gesproken. In het licht hiervan en tegen de achtergrond van het feit dat de deskundigen verdachte volledig toerekeningsvatbaar achten met betrekking tot de (gewelds)handelingen die hij heeft verricht, waardoor de wil van aangeefster is gebroken, zal de rechtbank het advies van de deskundigen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde niet volgen en verdachte hieromtrent volledig toerekeningsvatbaar verklaren.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar, aangezien er in elk geval ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een feit zal plegen tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. Aan het voorwaardelijke gedeelte dienen bijzondere voorwaarden verbonden te worden, inhoudende reclasseringstoezicht, klinische behandeling en/of ambulante behandeling. Gezien de problematiek van verdachte is een behandelingsduur van tenminste 12 maanden noodzakelijk. Daarnaast dient als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster aan het voorwaardelijk gedeelte te worden gekoppeld. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen mocht achten, primair gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de termijn die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verdachte beschikt op dit moment nog over een woning. Wanneer hij langer moet blijven vastzitten is het waarschijnlijk dat hij niet meer over deze woning kan beschikken. Het is belangrijk dat verdachte wordt behandeld. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte aansluitend aan zijn voorarrest klinisch moet worden behandeld, heeft de raadsman subsidiair gepleit voor het laten doorlopen van het voorarrest tot 19 februari 2015, de datum waarop verdachte in de kliniek terecht kan. De plaatsing en de behandeling kan als bijzondere voorwaarde worden gekoppeld aan het voorwaardelijk strafdeel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging van zijn ex-partner, de moeder van zijn kinderen. Verdachte heeft zijn ex-partner door middel van geweld en bedreiging met geweld verkracht en vastgehouden in zijn huis. Zijn intentie daarbij was om te zorgen dat aangeefster met hem zou praten en weer bij hem terug zou komen. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte de lichamelijke integriteit en bewegingsvrijheid van aangeefster ernstig geschonden en geen enkel respect getoond voor haar gevoelens. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor huiselijk geweld.
Gezien de ernst van de feiten, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur zonder meer noodzakelijk. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte niet of nauwelijks inzicht heeft in het foute van zijn handelen. Het recidivegevaar wordt als hoog ingeschat, ook dat baart de rechtbank zorgen. Een klinische behandeling van verdachte wordt om die reden noodzakelijk geacht en daarom zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, en daaraan na te noemen bijzondere voorwaarden koppelen. Tevens acht de rechtbank, de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde van een contactverbod met het slachtoffer, aangewezen. Gelet op de omstandigheid dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel een langere proeftijd, te weten 5 jaren, verbinden. Gezien deze omstandigheid zal de rechtbank tevens de dadelijk uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 242, 282, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op vijf jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland op het adres Leonard Springerlaan 21 in Groningen, en zich blijft melden zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht en waarbij hij zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
 dat veroordeelde zich gedurende maximaal 18 maanden zal laten opnemen in FPA Zuidlaren, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
 dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd in opvolging van de klinische opname zal laten behandelend door ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
 dat veroordeelde gedurende de proeftijd van vijf jaar, op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. F. de Jong en mr. J.J. Schoemaker, rechters, bijgestaan door mr. L.J. van der Heide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2015.