ECLI:NL:RBNNE:2015:736

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
2911741 CV EXPL 14-4772
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een vennootschap onder firma en vordering tot betaling van kapitaal

In deze zaak heeft de eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Veldman, een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. W.M. de Boer, met betrekking tot de afwikkeling van een vennootschap onder firma. De eiser vorderde een bedrag van € 8.112,01, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten, van de gedaagde. De partijen waren vennoten in de vennootschap onder firma en de eiser was op 2 juni 2009 toegetreden en op 31 mei 2011 uitgetreden. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er sprake was van finale kwijting op basis van een voorstel van de accountant van de eiser. De kantonrechter heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De rechter oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat er sprake was van finale kwijting en dat de eiser recht had op verrekening van het hem toekomende kapitaal. De vordering van de eiser werd toegewezen tot een bedrag van € 4.988,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 11 mei 2013. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 912,89. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 2911741 CV EXPL 14-4772
Vonnis d.d. 11 februari 2015
inzake
[eisende partij],
wonende te [plaats],
eiser, hierna te noemen
[eisende partij],
gemachtigde: Mr. H. Veldman, advocaat te Roden,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [plaats],
gedaagde, hierna te noemen
[gedaagde partij],
gemachtigde: mr. W.M. de Boer, advocaat te Assen.
Procesgang
1.1. [eisende partij] heeft [gedaagde partij] gedagvaard en een vordering ingesteld zoals in de dagvaarding is omschreven.
[gedaagde partij] heeft verweer gevoerd. Bij tussenvonnis van 14 mei 2014 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. De comparitie is gehouden op 18 augustus 2014. Beide partijen zijn verschenen, vergezeld van hun gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat partijen ter zitting hebben verklaard.
[eisende partij] heeft vervolgens een conclusie van repliek genomen, [gedaagde partij] heeft daarna een conclusie van dupliek genomen.
Vonnis is bepaald op heden.
Overwegingen

2 De vordering

2.1.
[eisende partij] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.112,01, inclusief de wettelijke handelsrente van € 1.466,01 en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 847,00, een en ander onder veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van de procedure.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Partijen zijn vennoten geweest in de vennootschap onder firma [naam]. [eisende partij] is als vennoot tot de vennootschap toegetreden op 2 juni 2009. Op 31 mei 2011 is hij uitgetreden.
3.2.
Op 20 april 2011 heeft de boekhouder van [gedaagde partij], [de boekhouder], aan de accountant van [eisende partij] een voorstel tot verdeling van de winst over 2010 gedaan en daarbij de herziene kapitalen van beide vennoten vastgesteld op € 19.064,12 ([gedaagde partij]) en € 34.467,83 ([eisende partij]), daarbij uitgaande van toedeling van een schuld aan de Rabobank van € 9.852,00 aan [gedaagde partij].
3.3.
Op basis van dat uitgangspunt heeft de accountant van [eisende partij] vervolgens op 2 mei 2011 een voorstel tot wijziging van de kapitaalstand gedaan. In de brief van 2 mei 2011 heeft deze accountant ([de accountant]) onder andere geschreven: “
Als dit voorgaande duidelijk is wil de heer [eisende partij] zo snel mogelijk (binnen 1 week) de overblijvende inventaris, voorraden, vissen en liquide middelen verdelen. Als er een deskundige de vissen getaxeerd heeft moeten beide vennoten er voor de rest toch snel uit kunnen komen wat betreft de waarde van het overige en kunnen beide vennoten verder met hun leven.”
3.4.
[de boekhouder] voornoemd heeft vervolgens een proef- en saldibalans opgesteld per 30 april 2011 en aan de accountant van [eisende partij] gestuurd. Daarin staan dezelfde kapitaaltanden als hierboven onder 3.2. vermeld.
3.5.
Aan de hand van deze balans heeft de accountant van [eisende partij] uiteindelijk een winst- en verliesrekening over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 april 2011 en een slotbalans per 30 april 2011 opgemaakt. Uit de balans volgt dat het verlies over de eerste vier maanden van 2011 over beide vennoten is verdeeld en dat per 30 april 2011 [gedaagde partij] een negatief kapitaal van -/- € 4.899,00 en [eisende partij] een kapitaal van € 4.899,00 toekwam.
3.6.
Partijen hebben de roerende zaken onderling verdeeld. De crediteuren, debiteuren en overige vorderingen zijn toegescheiden aan [gedaagde partij].
3.7.
Het vennootschapsvermogen is nog niet vereffend.

4.De standpunten van partijen

4.1.
[eisende partij] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op basis van de grootboekad-ministratie, die was bijgehouden door de accountant van de vennootschap, [de boekhouder], een financiële opstelling per 31 april 2013 heeft laten maken door zijn accountant, [accountants] B.V. in Leek. Daaruit volgt dat hij nog een vordering op [gedaagde partij] heeft. Deze bestaat uit het kapitaal per 30 april 2011, vermeerderd met een door [gedaagde partij] bedrag aan terugontvangen omzetbelasting van € 2.450,00 en een gedeelte van een niet door [gedaagde partij] bij de bank afgestort bedrag van € 900,00, in totaal € 5.799,00. [gedaagde partij] heeft geweigerd om [eisende partij] uit te betalen en is daarom tekortgeschoten in de op hem rustende verplich-tingen die voortvloeien uit de met betrekking tot de vereffening gemaakte afspraken.
4.2.
[gedaagde partij] heeft de vordering betwist en geconcludeerd de vordering van [eisende partij] af
te wijzen. Hij heeft - kort gezegd - aangevoerd dat [eisende partij] geen vordering meer op hem heeft. Hij heeft de brief van de accountant van [eisende partij] van 2 mei 2011 zó verstaan dat deze een finale kwijting bevat. [eisende partij] wilde zo snel mogelijk verdelen en heeft geen enkel voorbehoud gemaakt dat de vereffening meer zou inhouden dan wat er in die brief werd genoemd. De vereffening is dan ook voltooid.
Ten aanzien van de verrekening van een vordering op de fiscus in verband met omzetbe-lasting heeft [gedaagde partij] aangevoerd dat dit een voorlopige aangifte betrof en dat uit de herstelaangifte, na vereffening van de vennootschap en over het volledige belastingjaar 2011, blijkt dat er geen vordering meer wegens teveel betaalde omzetbelasting op de fiscus bestaat.
[gedaagde partij] heeft verder de vordering wegens niet gestorte kasgelden betwist. [eisende partij] heeft deze niet onderbouwd en daarmee niet aan zijn stelplicht voldaan.
Bij dupliek heeft [gedaagde partij] “in het kader van een eis in reconventie” naar voren gebracht dat [eisende partij] een “extruder” heeft meegenomen welke een hogere waarde had dan € 750,00, zijnde het bedrag waarvoor deze op de verdeellijst was vermeld. Ook is [gedaagde partij] van mening dat, indien de kantonrechter zou menen dat er geen finale kwijting tussen partijen is overeengekomen, diverse gemeentelijke aanslagen - die niet zijn meegenomen in de proef- en saldibalans - door [eisende partij] voor de helft moeten worden gedragen.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
In geschil is de afwikkeling van de vennootschap onder firma waarvan partijen vennoten zijn geweest. De kantonrechter zal bij de beantwoording van de vraag of [eisende partij] nog een bedrag wegens de verrekening van het kapitaal in de vennootschap toekomt, uitgaan van de gegevens die tussen partijen vast zijn komen te staan.
5.2.
[gedaagde partij] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eisende partij] geen vordering meer heeft omdat de brief van [de accountant] van 2 mei 2011 een finale kwijting bevat.
Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Uit de brief blijkt duidelijk dat het om een voorstel ging (zie de aanhef: “Voorstel (2e)”) en het feit dat onder 1) en 2) in die brief een aantal voorstellen voor de afwikkeling zijn gedaan. Uit niets is gebleken dat [gedaagde partij] die voorstellen heeft geaccepteerd. Daarbij is nog het volgende van belang.
5.3.
Accountant [de accountant] heeft in de brief van 2 mei 2011 een paar voorstellen gedaan om de kapitaalstanden te herzien. Omdat [gedaagde partij] deze voorstellen niet heeft aanvaard heeft [de accountant] vervolgens (overigens geruime tijd later, namelijk pas in 2013) een winst- en verliesrekening en slotbalans per 30 april 2011 opgesteld. Daarbij is hij echter niet van zijn eigen voorstellen met betrekking tot de kapitaalstanden (die waren verwoord in zijn brief van 2 mei 2011) uitgegaan, maar van de gegevens van de accountant van [gedaagde partij], [de boekhouder], die deze in zijn e-mail van 20 april 2011 en in de door hem opgestelde proef- en saldibalans (die zag op de bedrijfsresultaten van januari tot en met april 2011, de laatste periode dat partijen als vennoten hebben samengewerkt) had opgenomen. [de accountant] heeft
dezelfdekapitaaltanden als [de boekhouder] gehanteerd, te weten € 19.064,00 ([gedaagde partij]) en € 34.468,00 ([eisende partij]). Vervolgens heeft de accountant van [eisende partij] het geleden verlies in de eerste vier maanden van 2011 in mindering gebracht op de vermogens van beide
vennoten. Een en ander resulteert in een negatieve kapitaaltand van [gedaagde partij] en een positieve kapitaalstand van [eisende partij] van -/- € 4.899,00 respectievelijk € 4.899,00.
5.4.
Omdat de kapitaalstanden oorspronkelijk door [de boekhouder] waren aangedragen en vervolgens door [de accountant] zijn overgenomen, kan ervan uit worden gegaan dat daar tussen partijen overeenstemming is ontstaan.
5.5.
De slotsom is dan ook dat voor de verrekening van de kapitaalstanden uitgegaan moet worden van de balans van [de accountant] per 30 april 2011 en dat [eisende partij] recht heeft op verrekening van het hem toekomende kapitaal.
5.4.
Partijen hebben ook gedebatteerd over een bedrag van € 2.450,00 wegens teruggave omzetbelasting dat volgens [gedaagde partij] ten onrechte in de slotbalans is opgenomen. Volgens [gedaagde partij] was dit bedrag op een voorlopige aangifte gebaseerd en heeft hij dit bedrag uiteindelijk niet teruggekregen.
De kantonrechter is van oordeel dat er op dit punt geen nadere correctie behoeft plaats te vinden omdat het recht op teruggave volgt uit de gegevens van de BTW die in het eerste kwartaal verschuldigd was c.q. terug kon worden gevorderd. [eisende partij] heeft terecht aangevoerd dat dit bedrag volgt uit de proef- en saldibalans van [de boekhouder] en dus afkomstig was van de gegevens uit de boekhouding van [gedaagde partij]. Het volgt met name uit de verrekening van debet en credit van de posten die onder de nummers 1500 tot en met 1560 in de proef- en saldibalans zijn opgenomen. Niet in geschil is dat die vordering aan [gedaagde partij] is toegescheiden. Dat [gedaagde partij] - naar hij stelt - uiteindelijk het bedrag niet heeft ontvangen heeft er waarschijnlijk mee te maken dat hij als ondernemer is doorgegaan met het bedrijf en later in 2011 ook BTW verschuldigd was, waarmee de teruggave van € 2.450,00 is verrekend. Immers, [gedaagde partij] heeft te kennen gegeven dat hij een herstelaangifte heeft gedaan en dat er gerekend over het volledige belastingjaar 2011 geen vordering meer bestond. Dat gaat [eisende partij] natuurlijk niet aan omdat hij in verband met vereffening van het gezamenlijke vermogen enkel recht op afrekening van de vordering op de fiscus per 30 april 2011 heeft.
5.5.
De vordering wegens de kasgelden wordt afgewezen omdat [eisende partij] deze niet heeft onderbouwd. Uit niets blijkt dat [gedaagde partij] op enig moment heeft nagelaten gelden naar de bank te brengen. Het had op de weg van [eisende partij] gelegen daar meer gegevens over in het geding te brengen. In zoverre heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan.
5.6.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 4.988,00, evenals de wettelijke handelsrente. Deze wordt berekend vanaf vanaf 11 mei 2013 omdat [gedaagde partij] op die datum in verzuim is geraakt.
5.7.
Met betrekking tot de gevorderde hoofdsom is het verzuim gedeeltelijk vóór en gedeeltelijk op of na 1 juli 2012 ingetreden. Voor wat betreft de incassokosten is het rapport Voorwerk van toepassing waar het verzuim vóór die datum is ingetreden, voor het verzuim op of na die datum is het tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (hierna: het Besluit) van toepassing.
Uitgangspunt voor toewijzing van de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke
kosten is dat de buitengerechtelijke werkzaamheden méér moeten omvatten dan een enkele
(eventueel herhaalde) aanmaning. Nu hiervan niet is gebleken, dienen deze werkzaamheden te worden aangemerkt als zijnde ter voorbereiding van de processtukken en instructie van de zaak. De gevorderde buitengerechtelijke kosten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking
5.11.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden vastgesteld op € 912,89 (dagvaarding € 93,80, griffierecht € 219,00 en gemachtigdensalaris € 600,00 op basis van drie punten à € 200,00).
5.12
[gedaagde partij] heeft bij dupliek aangevoerd dat [eisende partij] alsnog de kosten van een “extruder” en van een aantal gemeentelijke aanslagen zou moeten voldoen, maar hij heeft daar verder geen consequenties aan verbonden in de vorm van een vordering tot veroordeling van [eisende partij]. Voor zover [gedaagde partij] een eis in reconventie heeft willen instellen, zou dat ook te laat zijn geweest. Volgens artikel 137 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een eis in reconventie dadelijk bij antwoord te worden ingesteld. De kantonrechter zal hierover geen beslissing nemen omdat geen vordering in reconventie is ingesteld.
BESLISSING
De kantonrechter:
1. veroordeelt [gedaagde partij] om tegen bewijs van kwijting aan [eisende partij] te voldoen een bedrag van € 4.988,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 11 mei 2013 tot de dag van algehele voldoening;
2. veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van [eisende partij], vastgesteld op € 912,89.
3. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
4. verklaart dit vonnis uitvoerbar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van den Noort, kantonrechter, en op 11 februari 2015 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.