ECLI:NL:RBNNE:2015:6408

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
12 juni 2016
Zaaknummer
18.730431-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord en veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag na steekincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot doodslag. De verdachte heeft op 22 december 2014, terwijl het slachtoffer in bed lag te slapen, meermalen met een mes in de nek, schouders en hand gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor voorbedachte rade, wat noodzakelijk is voor een veroordeling voor poging tot moord. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte handelde uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, mede door haar psychische toestand en het gebruik van alcohol en cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast is het in beslag genomen vouwmes onttrokken aan het verkeer en is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730431-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 december 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 december 2014, te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, [slachtoffer] (terwijl [slachtoffer] in bed lag te slapen) meermalen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of in de schouder(s) en/of in de hals en/of nabij het oor en/of in de hand/vinger(s), althans in het lichaam en/of in het hoofd, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen dat,
zij op of omstreeks 22 december 2014, te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten (onder meer) een snij/steekwond in de nek waarvoor een operatie noodzakelijk was en/of waarvoor één of meer hechtingen zijn aangebracht) heeft toegebracht, door deze opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, meermalen, (terwijl [slachtoffer] in bed lag te slapen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of in de schouder(s) en/of in de hals en/of nabij het oor en/of in de hand/vinger(s), althans in het lichaam en/of in het hoofd, te steken en/of te prikken en/of te snijden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen dat
zij op of omstreeks 22 december 2014, te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door deze opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, meermalen, (terwijl [slachtoffer] in bed lag te slapen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of in de schouder(s) en/of in de hals en/of nabij het oor en/of in de hand/vinger(s), althans in het lichaam en/of in het hoofd, te steken en/of te prikken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van de (primair) ten laste gelegde poging tot moord;
- veroordeling voor de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest;
- onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen vouwmes;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , vermeerderd met de wettelijke rente, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Beoordeling van het bewijs

Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014188063, gesloten op 2 maart 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2014188063-20, d.d. 22 december 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] , wonende te [plaats] , afgelegd op 22 december 2014:
Ik ben vanmorgen geopereerd aan onder andere mijn hals. Ik ben ook twee keer in mijn schouder gestoken en bij mijn oor. Op zondag 21 december 2014 was ik thuis samen met [verdachte] . Om 24:00 uur ging [persoon 1] naar huis. Ik ben toen naar boven gegaan. Op een bepaald moment in de nacht, voelde ik prikken in mijn nek en ik voelde bloed en ik voelde dat [verdachte] over mij heen lag. Ik zag overal bloed, want op de overloop brandde het licht. Ik pakte [verdachte] vast en toen heeft ze nog een paar keer gestoken. [getuige] , een vriendin van ons, kwam naar boven. We hebben toen met zijn tweeën geprobeerd het mes uit haar handen te krijgen. Dat lukte ons niet. Op een bepaald moment ontsnapt ze, gaat naar de overloop, komt terug en steekt mij weer. Ik heb haar daarna in een hoek van de slaapkamer kunnen krijgen en ben bovenop haar gaan liggen. Ik ben met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Het mes was vlijmscherp. Op het moment dat zij mij stak, sliep ik. Toen ze mij de eerste keer stak, meende ik dat ze mij een kus gaf. In mijn onderbewustzijn dacht ik dat. Toen voelde ik iets scherps en voelde iets warms in mijn nek. Toen [verdachte] mij stak dacht ik dat ze mij dood zou maken. Ze was voorovergebogen op mij op het bed. Ik zag dat het [verdachte] was. Er was heel veel bloed.
1.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2014188063-28, d.d. 28 december 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] :
Ik noem [verdachte] . Ze vertelde dat [slachtoffer] lag te slapen. Ik denk dat ik die maandag 22 december zo omstreeks 01:00 uur naar haar toe ben gegaan. [verdachte] woont bij [slachtoffer] aan [straatnaam] in [pleegplaats] . Ik was er samen met [verdachte] . [verdachte] zei tegen mij dat zij [slachtoffer] boven hoorde. Ze ging toen naar boven. Ik hoorde ineens gestommel van een soort gevecht of zo en ik hoorde [verdachte] roepen. Ik ging toen naar boven en ik zag dat [slachtoffer] boven op [verdachte] hing. Ik zag toen ook een hele hoop bloed. Ik zag dat [verdachte] een mes in haar hand had en ik zag dat [slachtoffer] haar hand met het mes daarin weer in bedwang had. Ik was helemaal in shock over hetgeen ik had gezien. Ik zag namelijk wel dat [verdachte] stekende bewegingen had gemaakt naar [slachtoffer] . Dat was toen ik net boven kwam aan de trap. Ik zag ook een hele grote wond in de nek van [slachtoffer] . Ik heb [slachtoffer] geholpen om [verdachte] het mes af te pakken.
1.3.
een letselverklaring, op 16 januari 2015 opgemaakt en ondertekend door [arts] , forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring:
Letselbeschrijving: Hoofd: Een gehecht 1,5 cm lang huidletsel met scherpe randen van de rechter oorschelp net boven de oorlel. Dit wondje staat dwars op de rand van de oorschelp. Voor de rechter oorlel een gehecht huidletsel met scherpe randen van 2 cm dat parallel aan de aanhechting van het oor loopt. In de nek rechts een 1,5 cm lang gehecht huidletsel met scherpe randen dat verticaal verloopt. Links daarvan een 12 cm lang gehecht golvend verlopend huidletsel in verticale richting met scherpe wondranden, dit letsel loopt naar links uit in een schuin omhoog naar de haargrens gerichte rode streepvormige verkleuring van de huid. Schouders: Aan de buitenzijde van de rechter schouder een 2 cm lang in lengterichting verlopend gehecht huidletsel met scherpe randen. Aan de achterzijde van de linker schouder een gehecht 3 cm lang huidletsel waaromheen blauwrode verkleuringen van wisselende intensiteit in een hoefijzervorm. Rechter hand: Aan de duimzijde van de wijsvinger een dwars verlopend 2 cm lang gehecht huidletsel met scherpe randen over het gewricht tussen het onderste en middelste vingerkootje.
Beoordeling (interpretatie) van de letsels: Betrokkene heeft op diverse plaatsen gehechte huidwonden met scherpe randen. Dit is passend bij uitwendig geweld met een scherp voorwerp. De wonden variëren in richting wat passend is bij meerdere momenten van ontstaan als ze door één en hetzelfde voorwerp zijn veroorzaakt.
Conclusie: Op grond van het verhaal, de acute opname en operatie op de ochtend na opname kan worden gesteld dat de letsels recent zijn ontstaan. Het geconstateerde letsel kan passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht van meerdere malen geprikt en gesneden zijn met een stiletto.
2. een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014188063, d.d. 18 mei 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant] :
Op 22 december 2014, omstreeks 03:45 uur, heb ik, verbalisant, werkzaam als operationeel expert forensische opsporing, een onderzoek ingesteld in verband met een steekincident. Het incident had zich afgespeeld op het [adres] te [pleegplaats] . Op de eerste verdieping, recht tegenover de trap, was een slaapkamer gesitueerd. Ik zag dat in deze slaapkamer een 1-persoonsbed stond. Op het bed zag ik diverse bloedvlekken. Op de muur achter het bed zag ik bloedspatten. De bloedspatten zaten ongeveer 25 centimeter hoger dan de bovenzijde van het matras. De bloedspatten zijn nagenoeg loodrecht op de muur terecht gekomen. De oorsprong van die bloedspatten ligt daarom in die loodrechte lijn of lager. Op de vloer, op en in een doosje, de verwarming en de wastafel zag ik diverse bloedsporen. Ik zag dat op de verwarming, de vloer en de wastafel overdrachtpatronen zaten. Daarnaast zag ik op en in het doosje bloedsporen die de uiterlijke kenmerken hadden van kleine bloedpoelen als ook van bloeddruppels. Bij nader onderzoek aan het bed zag ik dat hierin een viertal beschadigingen zat. Ik zag dat deze beschadigingen de uiterlijke kenmerken hadden van steekbeschadigingen met een scherp voorwerp, zoals een mes. Een drietal beschadigingen zat in een relatief klein gebied. In dit gebied waren ook bloedsporen zichtbaar. Op het bed werd onder het kussen een pluk haar aangetroffen.
Het is zeer waarschijnlijk dat op het bed ter hoogte van de bloedspatten op de muur stekende bewegingen zijn gemaakt en dat er danwel bloed is afgeworpen danwel een impact is geweest in bloed. Gelet op het bloedbeeld in de hoek van de kamer, bij de verwarming en de wastafel, is daar relatief veel bloed verloren. Waarschijnlijk heeft het slachtoffer zich daar enige tijd bevonden. Gelet op het sporenbeeld in de slaapkamer van [slachtoffer] , waaronder de hoeveelheid en verschijningsvorm van de bloedsporen, de steekbeschadigingen in het bed en de pluk haar op het bed, die qua haarkleur past bij de haarkleur van het slachtoffer, is het zeer waarschijnlijk dat het steekincident zich hier heeft afgespeeld en dat [slachtoffer] hier gewond is geraakt.
De verklaring van [slachtoffer] past bij het aangetroffen sporenbeeld in de slaapkamer.
De stekende bewegingen die [getuige] heef gezien kunnen passen bij het letsel dat bij [slachtoffer] is aangetroffen. Het zou ook kunnen passen bij het aantreffen van meerdere steekbeschadigingen in het matras. Verder passen de waarnemingen betreffende het bloed in het sporenbeeld.
3. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats [pleegplaats] is gelegen in de gemeente Leeuwarden.
Inleidende bewijsoverwegingen
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend dat zij het slachtoffer heeft gestoken of gesneden.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en [getuige] . Daartoe overweegt de rechtbank dat deze verklaringen elkaar ondersteunen. Ten aanzien van [getuige] geldt voorts dat zij driemaal is gehoord en dat haar verklaringen in hoofdlijnen consistent zijn. Verder acht de rechtbank van belang dat de forensisch arts op basis van het vastgestelde letsel heeft geconcludeerd dat dit kan passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht van meerdere malen geprikt en gesneden zijn met een stiletto en dat de expert forensische opsporing heeft geconcludeerd dat de verklaringen van het slachtoffer en [getuige] passen bij het aangetroffen sporenbeeld. Daarom neemt de rechtbank deze verklaringen als uitgangspunt voor het bewijs.
De door verdachte en haar raadsman aangevoerde alternatieve scenario's, welke - kort gezegd - inhouden dat er mogelijk nog een andere persoon in de woning is geweest en dat die het slachtoffer heeft gesneden en gestoken of dat het slachtoffer zichzelf heeft gesneden en gestoken, worden door de verklaringen van het slachtoffer en [getuige] uitgesloten. Daarnaast geldt dat deze scenario's geen steun vinden in (andere) bewijsmiddelen.
Vrijspraak van de ten laste gelegde poging tot moord
Primair is ten laste gelegd dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en dat derhalve sprake was van poging tot moord.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten rade" moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Hoewel in de aankoop van het mes op 20 december 2014 (twee dagen voor het steekincident) en de uitlatingen die verdachte blijkens de verklaringen van [getuige] kort voor het steekincident heeft gedaan, aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet volgt dat verdachte het mes heeft gekocht met het doel om het slachtoffer daarmee dood te steken. Het is ook zeer wel mogelijk dat verdachte het mes heeft gekocht omdat zij zich bedreigd voelde (door derden), zoals zij zelf heeft verklaard. Dit geldt te meer omdat verdachte het mes, blijkens de verklaring van het slachtoffer, na de aankoop aan hem heeft getoond. Dit zou niet voor de hand hebben gelegen, indien verdachte het mes had gekocht met het doel om het slachtoffer daarmee om het leven te brengen. Ook uit de uitlatingen die verdachte blijkens de verklaringen van [getuige] kort voor het steekincident heeft gedaan, inhoudende - zakelijk weergegeven - dat het slachtoffer "uit de wereld" moest en dat zij hem dood zou maken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk het plan had opgevat om het slachtoffer dood te steken. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de verklaringen van [getuige] ook blijkt dat verdachte wel vaker dergelijke uitlatingen deed en [getuige] haar dan ook niet serieus nam.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er aanwijzingen dat met voorbedachte raad is gehandeld. Deze zijn gelegen in het tijdsverloop tussen het moment dat verdachte opstond om via de trap naar boven te lopen en het moment waarop zij het slachtoffer, dat boven lag te slapen, begon te steken en in de omstandigheid dat verdachte op een gegeven moment los is gekomen, naar de overloop is gelopen, daarna is teruggegaan en opnieuw is gaan steken.
De rechtbank neemt evenwel de volgende contra-indicaties in beschouwing. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat [psychiater] heeft geconcludeerd dat de geconstateerde borderline persoonlijkheidsstoornis in het geval van verdachte wordt gekenmerkt door een aanhoudend patroon van instabiele interpersoonlijke relaties, een instabiel zelfbeeld, instabiele emoties en een sterke impulsiviteit. Voorts blijkt uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting is besproken dat verdachte in de uren voorafgaande aan het steekincident zowel cocaïne had gebruikt, als meerdere glazen wijn had gedronken, waardoor een verlies van impulscontrole kan zijn opgetreden. Verder geldt dat de tijd waarin verdachte zich mogelijk had kunnen beraden vrij kort is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze contra-indicaties een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat voor de verdachte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aldus stelt de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Dit betekent dat de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel is dat
niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat zij moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot doodslag
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet kan worden bewezen dat het opzet van verdachte erop was gericht om het slachtoffer van het leven te beroven. Daartoe is aangevoerd dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer ten gevolge van de toegebrachte snij- en steekwonden zou komen te overlijden.
Uit het dossier en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, volgt niet dat zij de uitdrukkelijke bedoeling heeft gehad om het slachtoffer om het leven te brengen. De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood van het slachtoffer - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in dit geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, naast de verklaringen van verdachte, eveneens afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer meerdere malen met een scherp mes in de nek, in de schouders en bij het oor heeft gestoken en gesneden en dat het slachtoffer daardoor veel bloed heeft verloren. Naar algemene ervaringsregels roept het met een scherp mes steken en snijden in deze lichaamsdelen de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Door de (zijkant van) de nek en bij het oor lopen belangrijke slagaders en een verwonding daaraan kan gemakkelijk tot de dood leiden. Dat het in dit geval bij relatief gering letsel is gebleven, doet hier niet aan af. Verdachte moet zich bewust zijn geweest van deze aanmerkelijke kans. Nu zij toch op zodanige wijze op het slachtoffer heeft ingestoken en gesneden, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door haar handelen zijn leven zou verliezen. Feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel zou kunnen worden afgeleid zijn gesteld noch gebleken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarom wordt het verweer verworpen.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij op 22 december 2014 te [pleegplaats] , in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] meermalen met een mes in de nek, de schouders, nabij het oor en in de hand heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd haar toenmalige partner om het leven te brengen. Zij heeft hem, terwijl hij in bed lag te slapen, met een mes in zijn nek, zijn schouders, nabij zijn oor en in zijn hand gestoken en gesneden. Het slachtoffer is daarvan wakker geworden, heeft verdachte uiteindelijk overmeesterd en heeft haar het mes weten af te pakken. Het slachtoffer heeft veel pijn ondervonden en veel bloed verloren. Het is niet aan verdachte te danken dat hij het er met relatief gering letsel vanaf heeft gebracht. Bovendien ondervindt het slachtoffer nu nog steeds last van de verwondingen aan zijn nek en schouder en voelt hij zich door het steekincident angstig en onveilig, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring. Verder geldt dat een feit als dit de rechtsorde ernstig schokt en zowel in de directe omgeving van het slachtoffer als daarbuiten gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte nooit eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat zij ook nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andere strafbare feiten.
Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog. Omdat verdachte slechts in beperkte mate heeft meegewerkt aan het onderzoek van deze deskundigen en zij daardoor geen conclusies konden trekken of hun conclusies van beperkte betekenis waren, is besloten verdachte ter observatie te laten opnemen in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna: het PBC). In het PBC is verdachte onderzocht door [psycholoog] en [psychiater] (hierna: de onderzoekers). Uit het rapport van 25 november 2015 blijkt dat verdachte ook in het PBC in wisselende mate heeft meewerkt aan het onderzoek en soms heeft geweigerd met de onderzoekers in gesprek te gaan of over bepaalde onderwerpen te spreken. Desalniettemin zijn de onderzoekers van mening dat zij op basis van hun onderzoek van verdachte in combinatie met observaties van de groepsleiding en hetgeen uit haar levensgeschiedenis bekend is geworden, een onmiskenbaar beeld van verdachte hebben gekregen, waardoor de diagnostiek volledig is en de vraagstelling kan worden beantwoord. De onderzoekers hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis met theatrale trekken, van alcoholafhankelijkheid en van misbruik van cocaïne. De persoonlijkheidsstoornis is het gevolg van verwaarlozende en traumatiserende opvoedingsomstandigheden en wordt bij verdachte gekenmerkt door een aanhoudend patroon van instabiele interpersoonlijke relaties, een instabiel zelfbeeld, een zeer gebrekkige emotieregulatie en een zeer gebrekkige coping bij (alledaagse) stressoren. Op grond van het huidig onderzoek is gebleken dat geen sprake is van een dissociatieve identiteitsstoornis, zoals jarenlang werd verondersteld. Van de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis, alcoholafhankelijkheid en cocaïnemisbruik was ook sprake ten tijde van het ten taste gelegde. Onderzoekers hebben weinig zicht gekregen op het precieze delictscenario en zij zijn van mening dat op grond van het huidige onderzoek niet te onderbouwen valt dat sprake is van een doorwerking van de ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling in het ten laste gelegde. Er zijn geen aanwijzingen dat het alcohol- en middelengebruik of de persoonlijkheidsstoornis ooit tot fysieke agressiedoorbraken hebben geleid. De emotieregulatie van verdachte is duidelijk gestoord, waardoor zij gemakkelijk verzeild raakt in (heftige) conflicten. Dit geldt echter niet voor haar impulsregulatie, die voldoende intact is. Door de jaren heen is sprake geweest van fors acting out gedrag met bij momenten antisociale kleuring, waarbij verdachte zich frequent geagiteerd toonde, zowel impulsief, als verbaal agressief. Verdachte heeft echter - voor zover onderzoekers bekend is - nimmer de grens tot fysiek agressief gedrag overschreden. Daarom zien de onderzoekers op grond van de beschikbare informatie geen gronden om enige mate van vermindering in de toerekeningsvatbaarheid te onderbouwen. Om die reden kunnen zij evenmin een uitspraak doen over de kans op recidive vanuit de stoornis en kunnen zij geen advies geven over behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank kan zich met de conclusies van de onderzoekers verenigen, neemt deze over en concludeert dat geen grond bestaat om te oordelen dat het bewezen verklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Poging tot doodslag is een zeer ernstig strafbaar feit, waarvoor doorgaans een forse gevangenisstraf wordt opgelegd.
De rechtbank acht in dit geval strafverzwarend dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken en gesneden terwijl hij in zijn eigen bed lag te slapen en dus weerloos was. De eigen woning is de plek waar het slachtoffer zich het meest veilig had moeten kunnen voelen en verdachte was - als zijn toenmalige partner - de persoon die hij het meest had moeten kunnen vertrouwen. Verdachte heeft dit gevoel van veiligheid en dit vertrouwen op zeer ernstige wijze geschonden.
Zoals hiervoor is overwogen kan geen verband worden vastgesteld tussen de bij verdachte vastgestelde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling en het bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om de persoon van verdachte en haar stoornissen, zoals deze zijn beschreven in het rapport van het PBC, in het voordeel van verdachte mee te wegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren te zwaar en acht zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.
Gelet op de omstandigheden dat geen verband is vastgesteld tussen de stoornissen van verdachte en het bewezenverklaarde feit en het bij een veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan vier jaren niet mogelijk is een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, ziet de rechtbank geen ruimte om verdachte een verplichting op te leggen tot het ondergaan van een behandeling.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een vouwmes, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het bewezen verklaarde feit met behulp daarvan is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en haar raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2014.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen, nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vervangende hechtenis te beperken tot één dag omdat, gelet op de leeftijd van verdachte en haar persoonlijke omstandigheden, niet te verwachten valt dat verdachte in de toekomst voldoende zal verdienen om de schade te kunnen vergoeden en de vervangende hechtenis niet het karakter van een verlenging van de detentie mag krijgen. De rechtbank zal dit verzoek niet honoreren omdat het toegewezen bedrag niet uitzonderlijk hoog is en er thans geen aanleiding is om te veronderstellen dat verdachte in de toekomst nooit in staat zal zijn dit bedrag te betalen. Daarom zal de rechtbank de duur van de vervangende hechtenis vaststellen op 60 dagen, zoals op basis van het toegewezen bedrag gebruikelijk is.
De rechtbank acht ook de gevorderde proceskosten, gemaakt voor het instellen van de vordering, toewijsbaar. Deze proceskosten worden op basis van het liquidatietarief begroot op € 786,00.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen vouwmes.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.164,50 (zegge: éénenvijftighonderd en vierenzestig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2014.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 768,00.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 5.164,50 (zegge: éénenvijftighonderd en vierenzestig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.164,50 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2014.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2015. Mr. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Wijma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Van Emst
locatie Leeuwarden,