1.3.een letselverklaring, op 16 januari 2015 opgemaakt en ondertekend door [arts] , forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring:
Letselbeschrijving: Hoofd: Een gehecht 1,5 cm lang huidletsel met scherpe randen van de rechter oorschelp net boven de oorlel. Dit wondje staat dwars op de rand van de oorschelp. Voor de rechter oorlel een gehecht huidletsel met scherpe randen van 2 cm dat parallel aan de aanhechting van het oor loopt. In de nek rechts een 1,5 cm lang gehecht huidletsel met scherpe randen dat verticaal verloopt. Links daarvan een 12 cm lang gehecht golvend verlopend huidletsel in verticale richting met scherpe wondranden, dit letsel loopt naar links uit in een schuin omhoog naar de haargrens gerichte rode streepvormige verkleuring van de huid. Schouders: Aan de buitenzijde van de rechter schouder een 2 cm lang in lengterichting verlopend gehecht huidletsel met scherpe randen. Aan de achterzijde van de linker schouder een gehecht 3 cm lang huidletsel waaromheen blauwrode verkleuringen van wisselende intensiteit in een hoefijzervorm. Rechter hand: Aan de duimzijde van de wijsvinger een dwars verlopend 2 cm lang gehecht huidletsel met scherpe randen over het gewricht tussen het onderste en middelste vingerkootje.
Beoordeling (interpretatie) van de letsels: Betrokkene heeft op diverse plaatsen gehechte huidwonden met scherpe randen. Dit is passend bij uitwendig geweld met een scherp voorwerp. De wonden variëren in richting wat passend is bij meerdere momenten van ontstaan als ze door één en hetzelfde voorwerp zijn veroorzaakt.
Conclusie: Op grond van het verhaal, de acute opname en operatie op de ochtend na opname kan worden gesteld dat de letsels recent zijn ontstaan. Het geconstateerde letsel kan passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht van meerdere malen geprikt en gesneden zijn met een stiletto.
2. een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014188063, d.d. 18 mei 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant] :
Op 22 december 2014, omstreeks 03:45 uur, heb ik, verbalisant, werkzaam als operationeel expert forensische opsporing, een onderzoek ingesteld in verband met een steekincident. Het incident had zich afgespeeld op het [adres] te [pleegplaats] . Op de eerste verdieping, recht tegenover de trap, was een slaapkamer gesitueerd. Ik zag dat in deze slaapkamer een 1-persoonsbed stond. Op het bed zag ik diverse bloedvlekken. Op de muur achter het bed zag ik bloedspatten. De bloedspatten zaten ongeveer 25 centimeter hoger dan de bovenzijde van het matras. De bloedspatten zijn nagenoeg loodrecht op de muur terecht gekomen. De oorsprong van die bloedspatten ligt daarom in die loodrechte lijn of lager. Op de vloer, op en in een doosje, de verwarming en de wastafel zag ik diverse bloedsporen. Ik zag dat op de verwarming, de vloer en de wastafel overdrachtpatronen zaten. Daarnaast zag ik op en in het doosje bloedsporen die de uiterlijke kenmerken hadden van kleine bloedpoelen als ook van bloeddruppels. Bij nader onderzoek aan het bed zag ik dat hierin een viertal beschadigingen zat. Ik zag dat deze beschadigingen de uiterlijke kenmerken hadden van steekbeschadigingen met een scherp voorwerp, zoals een mes. Een drietal beschadigingen zat in een relatief klein gebied. In dit gebied waren ook bloedsporen zichtbaar. Op het bed werd onder het kussen een pluk haar aangetroffen.
Het is zeer waarschijnlijk dat op het bed ter hoogte van de bloedspatten op de muur stekende bewegingen zijn gemaakt en dat er danwel bloed is afgeworpen danwel een impact is geweest in bloed. Gelet op het bloedbeeld in de hoek van de kamer, bij de verwarming en de wastafel, is daar relatief veel bloed verloren. Waarschijnlijk heeft het slachtoffer zich daar enige tijd bevonden. Gelet op het sporenbeeld in de slaapkamer van [slachtoffer] , waaronder de hoeveelheid en verschijningsvorm van de bloedsporen, de steekbeschadigingen in het bed en de pluk haar op het bed, die qua haarkleur past bij de haarkleur van het slachtoffer, is het zeer waarschijnlijk dat het steekincident zich hier heeft afgespeeld en dat [slachtoffer] hier gewond is geraakt.
De verklaring van [slachtoffer] past bij het aangetroffen sporenbeeld in de slaapkamer.
De stekende bewegingen die [getuige] heef gezien kunnen passen bij het letsel dat bij [slachtoffer] is aangetroffen. Het zou ook kunnen passen bij het aantreffen van meerdere steekbeschadigingen in het matras. Verder passen de waarnemingen betreffende het bloed in het sporenbeeld.
3. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats [pleegplaats] is gelegen in de gemeente Leeuwarden.
Inleidende bewijsoverwegingen
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend dat zij het slachtoffer heeft gestoken of gesneden.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en [getuige] . Daartoe overweegt de rechtbank dat deze verklaringen elkaar ondersteunen. Ten aanzien van [getuige] geldt voorts dat zij driemaal is gehoord en dat haar verklaringen in hoofdlijnen consistent zijn. Verder acht de rechtbank van belang dat de forensisch arts op basis van het vastgestelde letsel heeft geconcludeerd dat dit kan passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht van meerdere malen geprikt en gesneden zijn met een stiletto en dat de expert forensische opsporing heeft geconcludeerd dat de verklaringen van het slachtoffer en [getuige] passen bij het aangetroffen sporenbeeld. Daarom neemt de rechtbank deze verklaringen als uitgangspunt voor het bewijs.
De door verdachte en haar raadsman aangevoerde alternatieve scenario's, welke - kort gezegd - inhouden dat er mogelijk nog een andere persoon in de woning is geweest en dat die het slachtoffer heeft gesneden en gestoken of dat het slachtoffer zichzelf heeft gesneden en gestoken, worden door de verklaringen van het slachtoffer en [getuige] uitgesloten. Daarnaast geldt dat deze scenario's geen steun vinden in (andere) bewijsmiddelen.
Vrijspraak van de ten laste gelegde poging tot moord
Primair is ten laste gelegd dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en dat derhalve sprake was van poging tot moord.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten rade" moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Hoewel in de aankoop van het mes op 20 december 2014 (twee dagen voor het steekincident) en de uitlatingen die verdachte blijkens de verklaringen van [getuige] kort voor het steekincident heeft gedaan, aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet volgt dat verdachte het mes heeft gekocht met het doel om het slachtoffer daarmee dood te steken. Het is ook zeer wel mogelijk dat verdachte het mes heeft gekocht omdat zij zich bedreigd voelde (door derden), zoals zij zelf heeft verklaard. Dit geldt te meer omdat verdachte het mes, blijkens de verklaring van het slachtoffer, na de aankoop aan hem heeft getoond. Dit zou niet voor de hand hebben gelegen, indien verdachte het mes had gekocht met het doel om het slachtoffer daarmee om het leven te brengen. Ook uit de uitlatingen die verdachte blijkens de verklaringen van [getuige] kort voor het steekincident heeft gedaan, inhoudende - zakelijk weergegeven - dat het slachtoffer "uit de wereld" moest en dat zij hem dood zou maken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk het plan had opgevat om het slachtoffer dood te steken. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de verklaringen van [getuige] ook blijkt dat verdachte wel vaker dergelijke uitlatingen deed en [getuige] haar dan ook niet serieus nam.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er aanwijzingen dat met voorbedachte raad is gehandeld. Deze zijn gelegen in het tijdsverloop tussen het moment dat verdachte opstond om via de trap naar boven te lopen en het moment waarop zij het slachtoffer, dat boven lag te slapen, begon te steken en in de omstandigheid dat verdachte op een gegeven moment los is gekomen, naar de overloop is gelopen, daarna is teruggegaan en opnieuw is gaan steken.
De rechtbank neemt evenwel de volgende contra-indicaties in beschouwing. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat [psychiater] heeft geconcludeerd dat de geconstateerde borderline persoonlijkheidsstoornis in het geval van verdachte wordt gekenmerkt door een aanhoudend patroon van instabiele interpersoonlijke relaties, een instabiel zelfbeeld, instabiele emoties en een sterke impulsiviteit. Voorts blijkt uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting is besproken dat verdachte in de uren voorafgaande aan het steekincident zowel cocaïne had gebruikt, als meerdere glazen wijn had gedronken, waardoor een verlies van impulscontrole kan zijn opgetreden. Verder geldt dat de tijd waarin verdachte zich mogelijk had kunnen beraden vrij kort is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze contra-indicaties een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat voor de verdachte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aldus stelt de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Dit betekent dat de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel is dat
niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat zij moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot doodslag
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet kan worden bewezen dat het opzet van verdachte erop was gericht om het slachtoffer van het leven te beroven. Daartoe is aangevoerd dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer ten gevolge van de toegebrachte snij- en steekwonden zou komen te overlijden.
Uit het dossier en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, volgt niet dat zij de uitdrukkelijke bedoeling heeft gehad om het slachtoffer om het leven te brengen. De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood van het slachtoffer - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in dit geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, naast de verklaringen van verdachte, eveneens afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer meerdere malen met een scherp mes in de nek, in de schouders en bij het oor heeft gestoken en gesneden en dat het slachtoffer daardoor veel bloed heeft verloren. Naar algemene ervaringsregels roept het met een scherp mes steken en snijden in deze lichaamsdelen de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Door de (zijkant van) de nek en bij het oor lopen belangrijke slagaders en een verwonding daaraan kan gemakkelijk tot de dood leiden. Dat het in dit geval bij relatief gering letsel is gebleven, doet hier niet aan af. Verdachte moet zich bewust zijn geweest van deze aanmerkelijke kans. Nu zij toch op zodanige wijze op het slachtoffer heeft ingestoken en gesneden, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door haar handelen zijn leven zou verliezen. Feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel zou kunnen worden afgeleid zijn gesteld noch gebleken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarom wordt het verweer verworpen.