1.4.een ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige, nummer PL02FW 2013121079-32, d.d. 26 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 1] :
A: Ik woon aan de [straatnaam] te [pleegplaats] .
V: Op 26 oktober 2013, omstreeks 18:39:15 uur, is er vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebeld met de telefoon van [medeverdachte 2] .
A: Ik was onderweg naar mijn vriendin. Ik zag iemand lopen. Dat was [slachtoffer] . Toen heb ik met [medeverdachte 2] gebeld. Ik moest het doorgeven als [slachtoffer] in [pleegplaats] was.
V: Dus er was een afspraak over gemaakt?
A: Ja.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij één van de personen is geweest die [slachtoffer] hebben mishandeld. Daartoe is onder meer aangevoerd dat verdachte door zijn gezondheidstoestand niet in staat is meerdere harde trappen te geven. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt, noch dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Daartoe is onder meer aangevoerd dat het geconstateerde letsel niet past bij schoppen tegen het hoofd en dat uit het dossier niet blijkt dat tussen de daders duidelijke afspraken zijn gemaakt. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de ten laste gelegde handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als poging tot doodslag, omdat [slachtoffer] niet buiten bewustzijn is geweest, er geen ernstige verwondingen zijn geconstateerd en geen onderzoek door een arts nodig was.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze verweren het volgende.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen ziet zij geen aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] onbetrouwbaar te achten. Daarom neemt de rechtbank deze verklaringen, die elkaar ondersteunen, als uitgangspunt voor het bewijs.
Uit deze beide verklaringen blijkt dat verdachte één van de twee personen is geweest die [slachtoffer] heeft mishandeld. Ook acht de rechtbank op grond van deze beide verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] twee of drie keer met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] zijn verklaring dat hij heeft gezien dat verdachte twee of drie keer hard tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte, genuanceerd. Hij heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij heeft gezien dat schoppende bewegingen werden gemaakt, dat de schop richting het hoofd ging en dat het hoofd wegsloeg. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat [getuige 1] heeft gezien dat [slachtoffer] door verdachte tegen het hoofd werd geschopt. Dit wordt bovendien bevestigd door de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte hem onder andere in zijn gezicht schopte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging met het overleggen van de verklaring van de huisarts niet aannemelijk gemaakt dat verdachte niet in staat was [slachtoffer] tegen het hoofd te schoppen.
Voorts leidt de rechtbank uit de weergegeven bewijsmiddelen af dat verdachte en zijn zoon nagenoeg gelijktijdig ter plaatse waren en dat zij vervolgens beiden tegelijkertijd geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer] . De zoon van verdachte heeft [slachtoffer] tegen de grond gewerkt, is bovenop hem gaan zitten en heeft hem in een wurggreep gehouden, met gebalde vuisten geslagen en knietjes in het gezicht gegeven. Ondertussen heeft verdachte [slachtoffer] meerdere malen tegen het hoofd en het lichaam geschopt, terwijl [slachtoffer] zich niet kon verweren omdat de zoon van verdachte bovenop hem zat. Hier leidt de rechtbank uit af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn zoon.
Uit het dossier en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, volgt niet dat verdachte de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood van [slachtoffer] - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels roept het meerdere malen met kracht tegen het hoofd schoppen en stompen de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Dit geldt te meer indien het slachtoffer op de grond ligt en in bedwang wordt gehouden, zoals hier het geval was. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam en een verwonding daaraan kan gemakkelijk tot de dood leiden. De verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat [slachtoffer] niet bewusteloos is geraakt en het letsel uiteindelijk relatief gezien is meegevallen, maakt dit niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat het met meerdere malen met kracht schoppen en stompen tegen het hoofd van een slachtoffer dat op de grond ligt en in bedwang wordt gehouden, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van dat slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn zoon de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. De rechtbank is niet gebleken van contra-indicaties waaruit blijkt dat zij die aanmerkelijke kans niet hebben aanvaard.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en zijn zoon bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat [slachtoffer] door het geweld dat zij op hem hebben uitgeoefend om het leven zou komen.
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.