ECLI:NL:RBNNE:2015:6399

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
18.730071-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met geweld tegen het hoofd

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, werd beschuldigd van het mishandelen van een slachtoffer op 26 oktober 2013 in de gemeente Ooststellingwerf. De tenlastelegging omvatte onder andere het vastpakken van de keel van het slachtoffer en het schoppen tegen het hoofd. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die aanvoerde dat deze verklaringen onbetrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn zoon gezamenlijk geweld hebben gepleegd tegen het slachtoffer, die weerloos op de grond lag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door hun handelen zou kunnen komen te overlijden. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730071-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 november 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2014 en 29 oktober 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Veenendaal.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2013 te [pleegplaats] , in ieder geval in de gemeente Ooststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- om/bij de keel/hals heeft vastgepakt en/of vervolgens vastgehouden en die [slachtoffer] zodoende in een verwurging heeft genomen, waardoor het voor die [slachtoffer] (nagenoeg) niet meer mogelijke was adem te halen en/of
- met geschoeide voet en/of met kracht tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt en/of
- met een knie tegen het hoofd heeft gestoten en/of
- tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of
- tegen (een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van) het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of gestompt en/of geslagen, althans getroffen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 26 oktober 2013 te [pleegplaats] , in ieder geval in de gemeente Ooststellingwerf, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- om/bij de keel/hals heeft vastgepakt en/of vervolgens vastgehouden en die [slachtoffer] zodoende in een verwurging heeft genomen, waardoor het voor die [slachtoffer] (nagenoeg) niet meer mogelijke was adem te halen en/of
- met geschoeide voet en/of met kracht tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt en/of
- met een knie tegen het hoofd heeft gestoten en/of
- tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of
- tegen (een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van) het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of gestompt en/of geslagen, althans getroffen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Betrouwbaarheid van het bewijs
De verdediging heeft gemotiveerd aangevoerd dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) onbetrouwbaar zijn. De rechtbank begrijpt hieruit dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer] heeft de verdediging aangevoerd dat deze onbetrouwbaar is, omdat [slachtoffer] een motief had om aangifte te doen tegen verdachte en zijn zoon. [slachtoffer] heeft namelijk in het verleden sieraden weggenomen uit de woning van verdachte. Daarnaast is [slachtoffer] ervan overtuigd dat hij door toedoen van de zoon van verdachte is geript van drie kilogram weed en daardoor een groot geldbedrag is misgelopen. Verder is aangevoerd dat [slachtoffer] in een andere zaak aangifte heeft gedaan van gijzeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving tegen de zoon van verdachte. Het gerechtshof heeft de zoon van verdachte echter vrijgesproken omdat de verklaring van [slachtoffer] niet betrouwbaar werd geacht. Voorts blijkt uit de verklaring van de broer van [slachtoffer] dat [slachtoffer] hem in eerste instantie heeft verteld dat verdachte en zijn zoon de daders zouden zijn, maar is hij daar later op teruggekomen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [getuige 2] dat [slachtoffer] zich bezighoudt met oplichtingspraktijken en daardoor meerdere vijanden heeft. Bovendien kan de verklaring van [slachtoffer] niet op betrouwbaarheid worden getoetst, omdat hij er kennelijk voor heeft gekozen niet te verschijnen bij de rechter-commissaris.
Ten aanzien van de verklaring van [getuige 1] heeft de verdediging aangevoerd dat deze getuige in zijn politieverhoor heeft verklaard dat hij ene [naam verdachte] heeft herkend als degene die heeft geschopt, terwijl hij eerder had verklaard dat hij geen namen kende. Volgens de verdediging kan [getuige 1] verdachte ook niet hebben herkend omdat hij daarvoor te ver weg stond, het schemerdonker was en hij verdachte slechts eenmaal eerder heeft gezien en dit vier jaar eerder was.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Met de verdediging acht de rechtbank het opmerkelijk dat in de beschrijving van een telefoongesprek tussen [verbalisant 1] en [getuige 1] van 26 oktober 2013, neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen van 27 oktober 2013, staat "getuige kende geen namen". De rechtbank ziet daarin echter onvoldoende aanleiding om de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar te achten. Daartoe overweegt de rechtbank dat [getuige 1] nadien zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris stellig heeft verklaard dat hij verdachte heeft herkend als degene die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt. Ook heeft hij daarbij de reden genoemd waarom hij verdachte herkende, te weten dat hij als brandweerman betrokken is geweest bij de afwikkeling van het verkeersongeval waarbij een andere zoon van verdachte om het leven is gekomen. Nu dit een zeer aangrijpende gebeurtenis is, acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat verdachte hem nog helder voor de geest stond, ondanks het feit dat sinds de ontmoeting al vier jaren waren verstreken. Voorts neemt de rechtbank in overweging dat [getuige 1] een onafhankelijke getuige is in die zin dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat hij er belang bij heeft om een onjuiste verklaring af te leggen.
[slachtoffer] heeft - kort gezegd - verklaard dat hij is mishandeld door verdachte en diens zoon en dat verdachte degene is geweest die hem tegen het hoofd heeft geschopt. Voor wat de rol van verdachte betreft, wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaring van [getuige 1] . Voor wat de rol van de zoon van verdachte betreft, wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 1] en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het telefoongesprek dat tien minuten voor de mishandeling is gevoerd tussen [medeverdachte 1] en de zoon van verdachte. Daarnaast leveren de omstandigheden dat [slachtoffer] onenigheid had met verdachte en diens zoon, dat het gerechtshof een verklaring van [slachtoffer] in een andere zaak onbetrouwbaar heeft geacht en dat [slachtoffer] mogelijk ook andere vijanden heeft, geen concrete aanwijzingen op dat zijn verklaring in de onderhavige zaak niet op waarheid berust. De verklaring van de broer van [slachtoffer] berust niet op eigen waarnemingen van het gebeurde, maar op hetgeen hij van [slachtoffer] zou hebben gehoord. Bovendien heeft de broer van [slachtoffer] verklaard dat [slachtoffer] hem kort na het voorval heeft verteld dat verdachte één van de daders was en dat [slachtoffer] daar een jaar later pas op is teruggekomen. De rechtbank hecht meer waarde aan hetgeen [slachtoffer] volgens zijn broer kort na het voorval heeft verteld. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het betoog van de verdediging dat de verklaring van [slachtoffer] niet op waarheid kan worden getoetst, overweegt de rechtbank dat de verdediging niet heeft verzocht [slachtoffer] als getuige te horen. De rechtbank heeft daartoe ter terechtzitting van 12 december 2014 ambtshalve besloten. [slachtoffer] is echter, ondanks twee oproepingen en een last tot medebrenging, niet verschenen. Daarnaast geldt dat [slachtoffer] op 21 februari 2014 al is gehoord door de rechter-commissaris in de zaak tegen de zoon van verdachte en dat het proces-verbaal van dit verhoor is toegevoegd aan het dossier in de zaak tegen verdachte. In deze verklaring heeft [slachtoffer] de door hem bij de politie afgelegde verklaring bevestigd. Gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, acht de rechtbank het niet noodzakelijk [slachtoffer] nogmaals als getuige te horen teneinde zijn betrouwbaarheid te toetsen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] uit te sluiten van het bewijs en verwerpt zij het verweer.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2013132079, gesloten op 17 januari 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal aangifte, nummer PL02FW 2013121079-1, d.d.
26 oktober 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] :
Toen ik vandaag, 26 oktober 2013, in [pleegplaats] de [straatnaam] naderde, zag ik dat uit de richting van de woning van mijn vader een blauwe Ford stationcar kwam. Deze auto reed hard en remde ongeveer naast mij. Ik had direct door dat dit [medeverdachte 2] was. Ik ben door de heg van de voortuin van het hoekhuis gesprongen om zo weg te komen. Ik struikelde en [medeverdachte 2] dook boven op me. Ik probeerde los te komen. Ik lag eerst op mijn buik. Ik voelde en zag dat [medeverdachte 2] mij sloeg en schopte. [medeverdachte 2] pakte mij in een verwurgende greep om de hals. Ik voelde dat hij mijn keel dichtkneep. Ik kon amper ademhalen. [medeverdachte 2] draaide mij zodat ik op mijn rug kwam te liggen. Ook de vader van [medeverdachte 2] kwam erbij. Dit is [verdachte] . Ik heb gezien en gevoeld dat ook [verdachte] mij heeft geschopt. Op het moment dat ik op de grond lag en dat [medeverdachte 2] op mij zat, schopte [verdachte] mij onder andere in mijn gezicht en in mijn rug. Ook [medeverdachte 2] sloeg mij en gaf mij knietjes in mijn gezicht. Ik voelde die klappen en schoppen wel aankomen. Al worstelend zag ik kans om een klein stukje in de richting van mijn vaders woning te komen. Ik kwam weer ten val. Ik zag en voelde dat ik weer door [verdachte] en [medeverdachte 2] geschopt en geslagen werd. Ze probeerden mij overal te raken. Ik heb het idee dat ze vooral mijn gezicht probeerden te raken. Ik voelde een enorme druk op mijn hoofd. Ik voelde overal pijn, maar mijn gezicht en lichaam waren het ergste. Ik heb nu veel pijn aan de rechterkant van mijn gezicht. Ook mijn kaak doet aan die kant pijn. Ook doet mijn neus erg veel pijn. Deze is rood en gezwollen. Ook de linkerzijde van mijn lichaam is erg pijnlijk.
1.2.
een ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige, nummer PL02FW 2013121079-4, d.d. 27 oktober 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1] :
Op 26 oktober 2013 zag ik dat twee manspersonen ruzie met elkaar hadden en elkaar beet hadden. Tevens zag ik dat er nog een derde persoon bij was. Ik herkende deze derde persoon als zijnde ene [naam verdachte] uit [pleegplaats] . Ik ken hem omdat hij een keer bij een verkeersongeval kwam waarbij zijn zoon dodelijk verongelukt was. Ik zag toen dat beide mannen kwamen te vallen en dat de vechtpartij op de grond verder ging. Ik zag dat de bovenliggende persoon een flinke partij klappen uitdeelde aan de onderliggende persoon die naderhand een jongen van [slachtoffer] bleek te zijn. Ik zag dat hij in elk geval wel zeven tot tien keer hard werd geslagen door de persoon bovenop hem. Ik zag dat deze persoon met gebalde vuisten op [slachtoffer] insloeg. In het begin probeerde [slachtoffer] nog wel op te staan, maar dit lukte hem niet en naderhand was hij liggend alleen maar bezig zich te beschermen. Ik zag op een gegeven moment dat het hoofd van [slachtoffer] vrij kwam. Direct daarop zag ik dat [naam verdachte] , die erbij stond, in ieder geval twee of mogelijk drie keer hard tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte. Hij deed daarbij een stap naar voren en schopte keihard tegen het hoofd. [getuige 3] vertelde mij dat de jongen die in elkaar geslagen was [slachtoffer] heette.
1.3.
een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer PL02FW 2013121079-41, d.d. 16 december 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 2] , brigadier van politie Fryslân:
Het bleek mij dat er een gesprek was geweest van 18 seconden op 26 oktober 2013 om 18:39:15 uur tussen de telefoons met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) met [telefoonnummer 2] . Uit het pv bevindingen 2013121079-2 blijkt dat de poging doodslag op [slachtoffer] had plaatsgevonden om 18:49 uur. Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] was gekoppeld aan [medeverdachte 1] .
1.4.
een ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige, nummer PL02FW 2013121079-32, d.d. 26 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 1] :
A: Ik woon aan de [straatnaam] te [pleegplaats] .
V: Op 26 oktober 2013, omstreeks 18:39:15 uur, is er vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebeld met de telefoon van [medeverdachte 2] .
A: Ik was onderweg naar mijn vriendin. Ik zag iemand lopen. Dat was [slachtoffer] . Toen heb ik met [medeverdachte 2] gebeld. Ik moest het doorgeven als [slachtoffer] in [pleegplaats] was.
V: Dus er was een afspraak over gemaakt?
A: Ja.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij één van de personen is geweest die [slachtoffer] hebben mishandeld. Daartoe is onder meer aangevoerd dat verdachte door zijn gezondheidstoestand niet in staat is meerdere harde trappen te geven. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt, noch dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Daartoe is onder meer aangevoerd dat het geconstateerde letsel niet past bij schoppen tegen het hoofd en dat uit het dossier niet blijkt dat tussen de daders duidelijke afspraken zijn gemaakt. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de ten laste gelegde handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als poging tot doodslag, omdat [slachtoffer] niet buiten bewustzijn is geweest, er geen ernstige verwondingen zijn geconstateerd en geen onderzoek door een arts nodig was.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze verweren het volgende.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen ziet zij geen aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] onbetrouwbaar te achten. Daarom neemt de rechtbank deze verklaringen, die elkaar ondersteunen, als uitgangspunt voor het bewijs.
Uit deze beide verklaringen blijkt dat verdachte één van de twee personen is geweest die [slachtoffer] heeft mishandeld. Ook acht de rechtbank op grond van deze beide verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] twee of drie keer met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] zijn verklaring dat hij heeft gezien dat verdachte twee of drie keer hard tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte, genuanceerd. Hij heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij heeft gezien dat schoppende bewegingen werden gemaakt, dat de schop richting het hoofd ging en dat het hoofd wegsloeg. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat [getuige 1] heeft gezien dat [slachtoffer] door verdachte tegen het hoofd werd geschopt. Dit wordt bovendien bevestigd door de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte hem onder andere in zijn gezicht schopte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging met het overleggen van de verklaring van de huisarts niet aannemelijk gemaakt dat verdachte niet in staat was [slachtoffer] tegen het hoofd te schoppen.
Voorts leidt de rechtbank uit de weergegeven bewijsmiddelen af dat verdachte en zijn zoon nagenoeg gelijktijdig ter plaatse waren en dat zij vervolgens beiden tegelijkertijd geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer] . De zoon van verdachte heeft [slachtoffer] tegen de grond gewerkt, is bovenop hem gaan zitten en heeft hem in een wurggreep gehouden, met gebalde vuisten geslagen en knietjes in het gezicht gegeven. Ondertussen heeft verdachte [slachtoffer] meerdere malen tegen het hoofd en het lichaam geschopt, terwijl [slachtoffer] zich niet kon verweren omdat de zoon van verdachte bovenop hem zat. Hier leidt de rechtbank uit af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn zoon.
Uit het dossier en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, volgt niet dat verdachte de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood van [slachtoffer] - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels roept het meerdere malen met kracht tegen het hoofd schoppen en stompen de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Dit geldt te meer indien het slachtoffer op de grond ligt en in bedwang wordt gehouden, zoals hier het geval was. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam en een verwonding daaraan kan gemakkelijk tot de dood leiden. De verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat [slachtoffer] niet bewusteloos is geraakt en het letsel uiteindelijk relatief gezien is meegevallen, maakt dit niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat het met meerdere malen met kracht schoppen en stompen tegen het hoofd van een slachtoffer dat op de grond ligt en in bedwang wordt gehouden, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van dat slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn zoon de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. De rechtbank is niet gebleken van contra-indicaties waaruit blijkt dat zij die aanmerkelijke kans niet hebben aanvaard.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en zijn zoon bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat [slachtoffer] door het geweld dat zij op hem hebben uitgeoefend om het leven zou komen.
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 oktober 2013 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- bij de keel heeft vastgepakt en vervolgens vastgehouden en die [slachtoffer] zodoende in een verwurging heeft genomen, waardoor het voor die [slachtoffer] (nagenoeg) niet meer mogelijke was adem te halen en
- met kracht tegen het hoofd heeft geschopt en
- met een knie tegen het hoofd heeft gestoten en
- tegen het hoofd heeft gestompt en
- tegen meerdere andere delen van het lichaam heeft geschopt en gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair medeplegen van poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn zoon schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag op een achterneef van hen met wie zij ruzie hadden. Naar aanleiding van een tip dat het slachtoffer zich in het dorp bevond, hebben verdachte en zijn zoon hem opgezocht. Nadat verdachtes zoon het slachtoffer tegen de grond had gewerkt, hebben zij hem onder meer meerdere malen tegen het hoofd gestompt en tegen het lichaam geschopt. Ook heeft verdachte het slachtoffer twee of driemaal met kracht tegen het hoofd geschopt. Het geweld is pas gestopt, toen een getuige ingreep.
De rechtbank acht strafverzwarend dat sprake was van een doelbewuste actie van verdachte en zijn zoon om het slachtoffer met zijn tweeën te grazen te nemen en dat het slachtoffer tijdens (het grootste deel van) de mishandeling weerloos op de grond lag doordat de zoon van verdachte bovenop hem zat. Daardoor had de actie het karakter van een strafexercitie. Verder weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij degene is geweest die het slachtoffer meerdere schoppen tegen zijn hoofd heeft gegeven en dat de mishandeling overdag heeft plaatsgevonden langs de openbare weg.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een forse gevangenisstraf. Het opleggen van een werkstraf - zoals is voorgesteld door de raadsman van verdachte - is dan ook niet aan de orde. Omdat verdachte - in tegenstelling tot zijn zoon - nog niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, zal de rechtbank - anders dan bij de zoon van verdachte - een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen. Al met al acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden en zal zij deze overnemen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, waardoor de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vier maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. A. Postma, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2015. Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Koelman
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Van Emst
locatie Leeuwarden,