ECLI:NL:RBNNE:2015:6396

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
18.730014-15 ontn.
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2015 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering. De officier van justitie had op 23 juli 2015 een vordering ingediend om het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. Tijdens de zitting op 19 november 2015 werd het gevorderde bedrag aangepast van € 26.511,00 naar € 26.547,94. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op diverse bewijsmiddelen, waaronder bankafschriften en ambtsedige processen-verbaal. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde voordeel had verkregen door zijn strafbare feiten en dat het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel € 17.091,58 bedraagt. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat terug te betalen. De rechtbank verwierp verschillende verweren van de raadsvrouw van de veroordeelde, waaronder de stelling dat de ontnemingsvordering niet toewijsbaar zou zijn vanwege meerdere schuldeisers en dat de draagkracht van de veroordeelde in de executiefase aan de orde zou moeten komen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel terecht was en legde de verplichting op tot betaling aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730014-15
beslissing van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 3 december 2015 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde],
veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 23 juli 2015 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 26.511,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/730014-15 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 19 november 2015.
Ter zitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd in die zin dat hij thans een bedrag van € 26.547,94 vordert.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014032969 Z, gesloten op 29 mei 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013107362-14, d.d. 21 december 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verklarende] :
I. Onderzoek persoonlijke bankrekening [nummer] verdachte [veroordeelde] .

2012.

Op de betreffende bankafschriften is te zien dat gedurende dit jaar (vanaf 25 oktober) in totaal 29.550,- euro wordt bijgeschreven op deze bankrekening, afkomstig van de bankrekening van benadeelde [slachtoffer 1] .
Te zien is dat van deze bankrekening gedurende dit jaar in totaal een geldbedrag van 14.657,- euro wordt overgeschreven naar de bankrekening van " [zorgverlener] ", de (enige) zorgverlener van [slachtoffer 1] .
2013Op de betreffende bankafschriften is te zien dat gedurende dit jaar, in de maanden januari tot en met september, in totaal 27.999,- euro wordt bijgeschreven op deze bankrekening, afkomstig van de bankrekening van benadeelde [slachtoffer 1] .
Te zien is dat op 3 oktober 2013 van deze bankrekening een geldbedrag van 8.857,32 euro wordt overgemaakt naar de bankrekening van [slachtoffer 1] .
Te zien is dat van deze bankrekening in 2013 in totaal een geldbedrag van 22.229,25 euro wordt overgemaakt naar de bankrekening van " [zorgverlener] ". Opmerking: Namens " [zorgverlener] " is verklaard dat van dat bedrag 8476,50 euro is betaald voor rekeningen van 2012 die nog openstonden in 2013.
1.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013134664-2, d.d. 21 december 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verklarende] :
Onderzoek persoonlijke bankrekening van verdachte [veroordeelde] ( [nummer] )
2012:
Te zien is dat gedurende dit jaar naar deze bankrekening een geldbedrag van € 13.700,00 wordt overgemaakt, afkomstig van de bankrekening van de benadeelde [slachtoffer 2] .
Te zien is dat vanaf deze bankrekening naar de bankrekening van " [bedrijfsnaam 1] ", de zorgverlener van [slachtoffer 2] € 10.370,50 wordt overgemaakt gedurende 2012.
Bij onderzoek bij de financiële administratie van " [bedrijfsnaam 1] " is gebleken dat:
1. van het bovengenoemde totaalbedrag bestaat uit achterstallige betalingen voor 2011 (dit blijkt ook uit de factuurnummers (beginnen met 2011)).
2. Van het bovengenoemde totaalbedrag is € 1.630,92 betaald voor andere cliënten van " [bedrijfsnaam 1] " (te weten voor [persoon 1] € 493,92, voor [persoon 2] € 740,00 en voor [slachtoffer 3] € 397,00).
Te zien is dat benadeelde [slachtoffer 2] dit jaar € 50,00 heeft teruggekregen van [veroordeelde].
2011:
Te zien is dat gedurende dit jaar naar deze bankrekening een geldbedrag van € 13.500,00 wordt overgemaakt, afkomstig van de bankrekening van de benadeelde [slachtoffer 2] .
Te zien is dat gedurende dit jaar in totaal een geldbedrag van € 150,00 wordt teruggestort op die bankrekening van [slachtoffer 2] .
Te zien is dat van deze bankrekening gedurende dit jaar een geldbedrag van € 6.780,50 wordt overgemaakt naar de bankrekening van " [bedrijfsnaam 1] ".
1.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013107362-14, d.d. 21 december 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verklarende] :
Onderzoek privé bankrekening verdachte [veroordeelde] (ABN Amro [nummer] )
Te zien is dat in 2012 naar deze bankrekening van de bankrekening van benadeelde [slachtoffer 3] in totaal 5.160,- euro wordt overgeschreven.
Te zien is dat op 1 maart 2012 een rekening à 188,95 euro wordt betaald voor " [slachtoffer 3] ".
Te zien is dat verdachte [veroordeelde] van deze bankrekening in 2012 in totaal aan " [bedrijfsnaam 1] ", de zorgverlener van [slachtoffer 3] , 10.370,50 euro overmaakt.
Uit de aangifte namens benadeelde [slachtoffer 3] blijkt dat van het bovengenoemde totaalbedrag 397 euro is betaald voor zorg voor [slachtoffer 3] . Volgens de financiële administratie van " [bedrijfsnaam 1] " maakt dit bedrag deel uit van een geldbedrag van 1.032,59 euro, betaald aan " [bedrijfsnaam 1] " op 12 juli 2012, onder vermelding: "resterend bedrag fac. 20120027 en 20120030".
Bij telefonische navraag bij de financiële administratie van " [bedrijfsnaam 1] " werd mij verder medegedeeld dat van het bovengenoemde totaalbedrag 9.480,92 euro is betaald voor andere cliënten van [bedrijfsnaam 1] (te weten voor [slachtoffer 2] 8247,- euro, voor [persoon 1] 493,92 euro en voor [persoon 2] 740,- euro).

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 3 december 2015 in de zaak met parketnummer 18/730014-15 veroordeeld ter zake verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van die door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, het proces-verbaal van bevindingen, nr. 2014032969, d.d. 28 mei 2014, opgemaakt door verbalisant [verklarende] .
Voor zijn eigen werkzaamheden/gemaakte kosten mag veroordeelde zonder nadere verantwoording een geldbedrag van 1,5 % van het totaal ontvangen PGB-budget per jaar rekenen, tot een maximaal bedrag van € 1.250,00 per budgethouder per jaar. Dit bedrag zal de rechtbank in de berekening steeds aanmerken als ‘werkzaamheden’.
Dit levert de volgende berekening op.

Benadeelde [slachtoffer 1]

'Inkomsten'
Ontvangen PGB-geld 2012 € 29.550,00
2013 € 27.999,00 +
totaal € 57.549,00
'Uitgaven'
Werkzaamheden 2012 € 443,25
2013 € 419,99 +
€ 863,24 +
Betaalde zorgkosten 2012 € 14.657,00
2013 € 22.229,25 +
€ 36.886,25 +
Terugbetaald bedrag 2013 € 8.857,32 +
totaal € 46.606,81

Voordeel € 10.942,19

Benadeelde [slachtoffer 2]
'Inkomsten'
Ontvangen PGB-geld 2011 € 13.500,00
2012 € 13.700,00 +
totaal € 27.200,00
'Uitgaven'
Werkzaamheden 2011 € 202,50
2012 € 205,50 +
€ 408,00 +
Betaalde zorgkosten 2011 € 6.780,56
2012 € 8.739,58 +
€ 15.520,14 +
Terugbetaald bedrag 2011 € 150,00 +
totaal € 16.078,14

Voordeel € 11.121,86

Benadeelde [slachtoffer 3]

'Inkomsten'
Ontvangen PGB-geld 2012 € 5.160,00
totaal € 5.160,00
'Uitgaven'
Werkzaamheden 2012 € 77,40
Betaalde zorgkosten 2012 € 397,00
Terugbetaald bedrag 2012 € 188,95
totaal € 663,35

Voordeel€ 4.496.65

Totaal verkregen voordeel

Benadeelde [slachtoffer 1] € 10.942,10
Benadeelde [slachtoffer 2] € 11.121,86
Benadeelde [slachtoffer 3]€ 4.496,65
€ 26.560,51
De raadsvrouw heeft onder meer aangevoerd dat de ontnemingsvordering niet voor toewijzing vatbaar is nu er drie verschillende partijen zijn die ieder een vordering op veroordeelde hebben naar aanleiding van deze strafzaak. Het gaat hierbij om de budgethouders, het openbaar ministerie en de belastingdienst, die ieder voor zich het door veroordeelde verkregen voordeel zouden kunnen terugclaimen.
Bovendien is niet duidelijk of en zo ja hoeveel, [bedrijfsnaam 2] heeft teruggevorderd of gaat terugvorderen. Dat besluit dient, aldus de raadsvrouw, leidend te zijn bij de vraag hoeveel PGB-gelden ten onrechte zijn behouden en dus hoeveel terug moet worden betaald.
Dit verweer wordt verworpen. Met de in de hoofdzaak toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank bij het vaststellen van de betalingsverplichting rekening houden. Of en in welke mate andere partijen, zoals de belastingdienst en [bedrijfsnaam 2] , een vordering op de veroordeelde hebben en die zullen uitoefenen is in dit stadium van de procedure verder niet relevant. Hiermee kan – zo nodig – in de executiefase rekening worden gehouden.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het bedrag van de ontnemingsvordering moet worden verminderd met de bedragen waarvan op grond van de beschikbare stukken kan worden aangenomen dat veroordeelde die in rekening heeft gebracht voor zijn werkzaamheden voor [slachtoffer 2] bestaande uit begeleiding, in totaal een bedrag van
€ 1.200,00.
De rechtbank overweegt het volgende.
Mede als gevolg van de door veroordeelde gehanteerde werkwijze zijn de werkzaamheden die door veroordeelde zouden zijn verricht volstrekt niet verifieerbaar. Weliswaar bevinden zich in het dossier door de dochter van veroordeelde aangeleverde facturen voor werkzaamheden ten behoeve van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar door of namens hen is verklaard dat deze nooit aan hen zijn verstrekt en bovendien heeft veroordeelde ter zitting aangegeven dat niet alle facturen naar waarheid zijn ingevuld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om aan veroordeelde iets anders of meer toe te kennen dan een bedrag van 1,5% van het aan de budgethouder toegekende PGB-budget. Die bedragen zijn dan ook in de hiervoor vermelde berekening opgenomen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat nu veroordeelde beperkte financiële middelen en meerdere schuldeisers heeft, het jaren kan duren voor veroordeelde hen kan betalen.
Op de voet van het bepaalde in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, verwerpt de rechtbank het gevoerde draagkrachtverweer.
De rechtbank zal op het geschatte voordeel de in de hoofdzaak toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in mindering brengen, in totaal € 9.468,93. De in de hoofdzaak toegewezen vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] betreft schade die geen rechtstreeks verband houdt met het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel en komt daar dus niet op in mindering.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 17.091,58 voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 17.091,58.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 17.091,58 (zegge: zeventienduizendéénennegentig euro en achtenvijftig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 december 2015.
Mrs. Oostdam en Van Bruggen zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
w.g.
Sikkema
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Postma-Westerhof
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,