ECLI:NL:RBNNE:2015:6395

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
18.730014-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door zorgbureau-eigenaar met PGB-budgetten

Op 3 december 2015 heeft de Noordelijke Fraudekamer van de Rechtbank Noord-Nederland een verdachte veroordeeld voor verduistering uit hoofde van zijn beroep. De verdachte, eigenaar van een zorgbureau, beheerde de PGB-budgetten van drie budgethouders. Na ontvangst werden de PGB-gelden op zijn privérekening gestort. De verdachte besteedde een deel van deze gelden aan de juiste doelen, maar ook aan zijn persoonlijke uitgaven. Hij had geen inzichtelijk systeem om bij te houden hoeveel geld van welke budgethouder hij waaraan besteedde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een ondoorzichtige administratie had gevoerd, waardoor het moeilijk was de geldstromen te traceren. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast moet hij in totaal € 9.622,93 schade vergoeden aan de drie benadeelde partijen en € 17.091,58 terugbetalen aan de Staat in een afzonderlijke procedure. De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen van zijn budgethouders en dat zijn handelen het PGB-systeem ondermijnde. De verdachte had eerder al een veroordeling voor diefstal, ook gerelateerd aan PGB-gelden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, en de persoon van de verdachte, die aangaf niet goed met geld om te kunnen gaan. De rechtbank achtte de eis van de officier van justitie een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730014-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 3 december 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door A.L. van Onna, advocaat te Franeker.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte en al dan niet handelend onder de naam [Bedrijfsnaam]
,
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van maart 2012 tot
en met september 2013,
te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Franekeradeel, althans (elders) in
Nederland,
(telkens) opzettelijk één of meerdere geldbedrag(en) (tot in totaal tussen
(ongeveer) 9646 euro en 11806 euro of daaromtrent), in elk geval enig goed,
(alles) geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf]
, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte
en welk(e) geldbedrag(en) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijk
dienstbetrekking of van zijn beroep en/of gemachtigde en/of beheerder en/of
vertegenwoordiger, uit het aan die [slachtoffer 1] door het [bedrijf]
verleende of toegekende PGB-budget, en in elk geval (telkens) anders dan
door misdrijf, onder zich had,
(telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
verdachte en al dan niet handelend onder de naam [Bedrijfsnaam]
,
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van april 2011 tot
en met september 2012
te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Franekeradeel,
(telkens) opzettelijk één of meerdere geldbedrag(en) (tot in totaal tussen
(ongeveer) 19280 euro en (ongeveer) 11480 euro of daaromtrent), in elk geval
enig goed,
(alles) geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 2] en/of [bedrijf]
, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte
en welk(e) geldbedrag(en) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijk
dienstbetrekking of van zijn beroep en/of gemachtigde en/of beheerder en/of
vertegenwoordiger, uit het aan die [slachtoffer 2] door het [bedrijf]
verleende of toegekende PGB-budget, en in elk geval (telkens) anders dan
door misdrijf, onder zich had,
(telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
verdachte en al dan niet handelend onder de naam [Bedrijfsnaam]
,
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012
tot en met 30 juni 2012
te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Franekeradeel,
(telkens) opzettelijk één of meerdere geldbedrag(en) (tot in totaal (ongeveer)
4575 euro of daaromtrent), in elk geval enig goed,
(alles) geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 3] en/of [bedrijf]
, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte,
en welk(e) geldbedrag(en) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijk
dienstbetrekking of van zijn beroep en/of gemachtigde en/of beheerder en/of
vertegenwoordiger, uit het aan die [slachtoffer 3] door het [bedrijf]
verleende of toegekende PGB-budget, en in elk geval (telkens) anders dan
door misdrijf, onder zich had,
(telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013107362-3, d.d. 29 oktober 2013, inhoudende de verklaring van [verklarende 1] ;
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013107362-15, d.d. 16 december 2013, inhoudende de aanvullende verklaring van [verklarende 1] ;
4. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013107362-6, d.d. 15 november 2013, inhoudende de verklaring van [verklarende 2] ;
5. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013107362-25A, d.d. 20 april 2014, inhoudende de verklaring van [verbalisant] ;
6. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013107362-14, d.d. 21 december 2013, inhoudende de verklaring van [verbalisant] .
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013134664-1, d.d. 27 november 2013, inhoudende de verklaring van [verklarende 3] ;
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013134664-4, d.d. 11 april 2014, inhoudende de verklaring van [verklarende 3] ;
4. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013134664-5, d.d. 17 april 2014, inhoudende de verklaring van [verklarende 4] ;
5. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013107362-25A, d.d. 20 april 2014, inhoudende de verklaring van [verbalisant] ;
6. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013134664-2, d.d. 21 december 2013, inhoudende de verklaring van [verbalisant] .
De rechtbank past met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013136999-1, d.d. 3 december 2013, inhoudende de verklaring van [verklarende 3] ;
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013134664-4, d.d. 11 april 2014, inhoudende de verklaring van [verklarende 3] ;
4. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013107362-25A, d.d. 20 april 2014, inhoudende de verklaring van [verbalisant] ;
6. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2013136999-2, d.d. 21 december 2013, inhoudende de verklaring van [verbalisant] .
De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
verdachte handelend onder de naam [Bedrijfsnaam] , op verschillende tijdstippen in de periode van maart 2012 tot en met september 2013 te [pleegplaats] , in de gemeente Franekeradeel, telkens opzettelijk geldbedragen, toebehorend aan [slachtoffer 1] , en welke geldbedragen verdachte telkens uit hoofde van zijn beroep uit het aan die [slachtoffer 1] door het Zorgkantoor Friesland B.V. toegekende PGB-budget, onder zich had, zich telkens wederrechtelijk heeft toegeëigend;
2.
verdachte handelend onder de naam [Bedrijfsnaam] , op verschillende tijdstippen in de periode van april 2011 tot en met september 2012 te [pleegplaats] , in de gemeente Franekeradeel, telkens opzettelijk geldbedragen, toebehorend aan [slachtoffer 2] , en welke geldbedragen verdachte telkens uit hoofde van zijn beroep uit het aan die [slachtoffer 2] door het [bedrijf] toegekende PGB-budget, onder zich had, zich telkens wederrechtelijk heeft toegeëigend;
3.
verdachte handelend onder de naam [Bedrijfsnaam] , op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 te [pleegplaats] , in de gemeente Franekeradeel, telkens opzettelijk geldbedragen, toebehorend aan [slachtoffer 3]
en welke geldbedragen verdachte telkens uit hoofde van zijn beroep uit het aan die [slachtoffer 3] door het [bedrijf] toegekende PGB-budget, onder zich had, zich
telkens wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd;
2. verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd;
3. verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering uit hoofde van zijn beroep. Verdachte heeft als eigenaar van een zorgbureau de PGB-budgetten beheerd van onder meer drie budgethouders. De PGB-budgetten werden direct na ontvangst op verdachtes privérekening gestort, waarna verdachte de gelden deels heeft besteed aan de doelen waarvoor de gelden bestemd waren, maar deels ook aan zijn persoonlijke uitgaven. De verdachte had geen inzichtelijk systeem om bij te houden hoeveel geld van welke budgethouder hij waaraan besteedde. Naar het oordeel van de rechtbank was niet zozeer sprake van slordig boekhouden, maar heeft verdachte de administratie met opzet zo ondoorzichtig gemaakt dat het moeilijk was de geldstromen te traceren.
De rechtbank ziet zich in dat oordeel gesteund door de verklaring van verdachte ter zitting dat hij bewust valse handtekeningen en verkeerde bedragen op de verantwoordingsformulieren richting [bedrijf] heeft gezet.
Verdachte heeft door deze handelingen in krap twee jaren ongeveer € 25.000,00 van drie budgethouders aan zichzelf doen toekomen.
Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn budgethouders in hem stelden, maar heeft hij ook het vertrouwen misbruikt dat bedrijven en instanties ervan moeten kunnen uitgaan dat beheersbureaus als dat van verdachte correct handelen. Ook het Nederlandse PGB-systeem wordt door dergelijk misbruik ernstig ondermijnd. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en de rechtbank rekent hem dit aan.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte in 2012 door de politierechter is veroordeeld voor diefstal. Ook hier betrof het geld uit een PGB-budget.
De Reclassering Nederland heeft over verdachte gerapporteerd. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte heeft aangegeven dat hij niet goed met geld om kan gaan. Verdachte heeft schulden en er loopt nog een onderzoek inzake belastingfraude. De reclassering merkt op dat sprake is van onvoldoende zelfinzicht en delictinzicht bij verdachte. Het recidiverisico wordt als laag/gemiddeld ingeschat.
De rechtbank heeft bij de hoogte van de straf als strafverzwarende factoren meegewogen de duur van de verduistering, het niet uit eigen beweging beëindigen daarvan, het totale voordeel dat verdachte hierdoor heeft verkregen en dat hij het ontstane nadeel niet ongedaan heeft gemaakt. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte nog geruime tijd bezig zal zijn de schade aan de benadeelde partijen terug te betalen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de eis van de officier van justitie een passende straf.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, zoals dit op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van € 154,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dat deel van de vordering, die niet door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. Het overige deel van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit deel van de vordering niet is onderbouwd. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
[slachtoffer 2]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade ten bedrage van € 6.779,52 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
[slachtoffer 3]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade ten bedrage van € 2.689,41 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 154,00 (zegge: honderdvierenvijftig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 154,00 (zegge: honderdvierenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van drie dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 6.779,52 (zegge: zesduizendzevenhonderdnegenenzeventig euro en tweeënvijftig cent), ).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 6.779,52 (zegge: zesduizendzevenhonderdnegenenzeventig euro en tweeënvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 68 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.689,41 (zegge: tweeduizendzeshonderdnegenentachtig euro en eenenveertig cent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van € 2.689,41 (zegge: tweeduizendzeshonderdnegenentachtig euro en eenenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 36 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en mr.
J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2015.
Mrs. Oostdam en Van Bruggen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Sikkema
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Postma-Westerhof
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,