De rechtbank overweegt dat zij op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het onder 1A, 2 primair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Deze feiten zijn kort na elkaar gepleegd in de stad [pleegplaats] door een dader die telkens nagenoeg op gelijke wijze te werk ging. De slachtoffers waren steeds jonge personen, en de dader vroeg hen naar hun telefoon. In het geval van het onder 1A en 2 ten laste gelegde kreeg de dader deze telefoon om daarmee iemand te bellen. Vervolgens gaf de dader de telefoon niet terug. Op het moment dat de eigenaar van de telefoon deze probeerde terug te krijgen werd hij door de dader geïntimideerd dan wel bedreigd. De dader ging er uiteindelijk met de telefoon vandoor. In het geval van het onder 3 ten laste gelegde gaf de aangever zijn telefoon niet af aan de dader. De dader bedreigde hem daarop, met als resultaat dat hij alsnog de telefoon tot zijn beschikking kreeg en daarmee vandoor kon gaan. Deze laatste werkwijze wijkt, naar het oordeel van de rechtbank, niet wezenlijk af van die bij het onder 1A en 2 ten laste gelegde. Het gaat immers in alle gevallen om een dader die de slachtoffers onder intimidatie dan wel bedreiging een telefoon afhandig maakt. De rechtbank acht daarom de modus operandi wel degelijk bruikbaar voor het bewijs.
In de periode waarin de feiten werden gepleegd was verdachte net weer gedurende relatief korte tijd uit detentie. Hij was dus in de gelegenheid om de feiten te plegen.
Verdachte was ook in bezit van een oud model telefoon, te weten een zwarte Samsung met een klepje. Dit is op zichzelf genomen niet een zodanig uitzonderlijk gegeven dat dat tot de conclusie leidt dat verdachte wel de dader geweest moet zijn. Aan de andere kant is het ook niet zo, zoals betoogd door de raadsman, dat dergelijke telefoons nog steeds volop in gebruik zijn en dat aan het bezit van een dergelijke telefoon geen enkele betekenis toekomt. De rechtbank acht dit gegeven, wanneer het in onderlinge samenhang wordt beschouwd met de overige feiten en omstandigheden, wel degelijk van betekenis. Zeker nu in verdachtes telefoon zowel het telefoonnummer van degene die sms'te met het nummer van de gestolen telefoon van aangever [slachtoffer 1] , als het telefoonnummer waarmee werd gebeld met de gestolen telefoon van aangever [slachtoffer 2] stonden opgeslagen. Ook degene die uiteindelijk in bezit bleek van de telefoon van [slachtoffer 2] , [getuige 2] , stond als contact in de telefoon van verdachte opgeslagen. Deze [getuige 2] wijst verdachte aan als degene van wie hij de telefoon heeft gekocht.
De aangever van het onder 3 ten laste gelegde heeft verdachte bij een meervoudige fotobewijsconfrontatie herkend als de dader. Daarbij merkt de rechtbank op dat, voorafgaand aan de confrontatie met de aangever, twee testobservaties zijn gehouden. De bezwaren van de raadsman met betrekking tot deze confrontatie zijn daarmee ondervangen. Door de andere aangevers is van de dader een signalement gegeven dat op een aantal punten bij verdachte past. Daarbij springen vooral het feit dat de dader steeds kaal was, het petje met NY, het taalgebruik van de dader en de tatoeage op diens onderarm in het oog. Dat de aangevers niet exact juist hebben aangeduid op welke arm en waar precies op die arm de tatoeage zat, en dat zij de leeftijd van verdachte niet goed hebben ingeschat, is voor de rechtbank geen reden om het signalement ook voor het overige naast zich neer te leggen. Met betrekking tot het haar van verdachte overweegt de rechtbank dat dit, als verdachte zijn hoofd en gezicht niet geheel kaal heeft geschoren, kan worden omschreven als rossig. Dit blijkt uit de foto's die van verdachte in het dossier zitten op pagina 25 van zaak 2 (bijlage 1 bij het verhoor van [getuige 3] ) en pagina 62 van zaak 2 (bijlage 1 bij het verhoor van [getuige 2] ). Ook [getuige 1] (zie verhoor pagina 34 e.v. van zaak 4 hieronder) heeft verklaard dat het haar van verdachte rossig is, als hij niet kaal is.
De verklaringen van verdachte over deze feiten acht de rechtbank, in het licht van voorgaande bewijsmiddelen, ongeloofwaardig.