ECLI:NL:RBNNE:2015:6357
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep ex artikel 27 Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in een beroep ex artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie. Het beroep was ingesteld door een veroordeelde die in Duitsland was veroordeeld tot confiscatie van een geldbedrag van € 10.900,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 18 april 2015 kennis heeft gekregen van de beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van de Duitse confiscatiebeslissing. De rechtbank oordeelde dat het beroep tijdig was ingediend, ondanks de bezwaren van het openbaar ministerie over de ontvankelijkheid van de veroordeelde.
De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van de raadsman van de veroordeelde beoordeeld, die aanvoerde dat de officier van justitie de erkenning had moeten weigeren op grond van de facultatieve weigeringsgrond van artikel 25, eerste lid van de WWETGC. De rechtbank benadrukte dat zij niet mag treden in de in het buitenland gevoerde rechtsgedingen en dat de beoordeling van de officier van justitie moet worden getoetst aan de redelijkheid. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie in redelijkheid had kunnen besluiten geen gebruik te maken van de facultatieve weigeringsgrond, aangezien de zaak van de veroordeelde niet wezenlijk anders was behandeld dan vergelijkbare zaken in Nederland.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en dat de beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging rechtmatig was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme als voorzitter, en mr. M. Haisma en mr. W.S. Sikkema als leden.