ECLI:NL:RBNNE:2015:6357

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
15-350
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ex artikel 27 Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in een beroep ex artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie. Het beroep was ingesteld door een veroordeelde die in Duitsland was veroordeeld tot confiscatie van een geldbedrag van € 10.900,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 18 april 2015 kennis heeft gekregen van de beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van de Duitse confiscatiebeslissing. De rechtbank oordeelde dat het beroep tijdig was ingediend, ondanks de bezwaren van het openbaar ministerie over de ontvankelijkheid van de veroordeelde.

De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van de raadsman van de veroordeelde beoordeeld, die aanvoerde dat de officier van justitie de erkenning had moeten weigeren op grond van de facultatieve weigeringsgrond van artikel 25, eerste lid van de WWETGC. De rechtbank benadrukte dat zij niet mag treden in de in het buitenland gevoerde rechtsgedingen en dat de beoordeling van de officier van justitie moet worden getoetst aan de redelijkheid. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie in redelijkheid had kunnen besluiten geen gebruik te maken van de facultatieve weigeringsgrond, aangezien de zaak van de veroordeelde niet wezenlijk anders was behandeld dan vergelijkbare zaken in Nederland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en dat de beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging rechtmatig was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme als voorzitter, en mr. M. Haisma en mr. W.S. Sikkema als leden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 15/350
zaaknummer CJIB 300000022
beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 14 oktober 2015 op het beroep ex artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
hierna: veroordeelde,
raadsman mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen.

Procesverloop

Op 30 april 2015 heeft de griffie van rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden namens veroordeelde een akte indiening beroep opgemaakt in verband met de beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van de op 20 augustus 2013 jegens veroordeelde in Duitsland door het Amtsgericht Wittmund opgelegde beslissing tot confiscatie van een geldbedrag van € 10.900,00.
Het beroep is behandeld in raadkamer op 30 september 2015 nadat tevoren een schriftelijke uitwisseling van standpunten heeft plaatsgevonden.
Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman.

Motivering

1. Het beroep is ingesteld op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep.
2. Het openbaar ministerie heeft gesteld dat veroordeelde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, nu het beroep niet tijdig en niet op de juiste wijze, namelijk zonder schriftelijke volmacht aan de griffiemedewerker om namens veroordeelde beroep in te stellen, is ingediend.
2.1.
De termijn voor het instellen van beroep is conform het bepaalde in artikel 27 van de WWETGC 7 dagen, te rekenen van de dag dat veroordeelde kennis heeft gekregen van de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging. De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat veroordeelde op 18 april 2015 kennis heeft gekregen van de beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van de in Duitsland opgelegde confiscatiebeslissing. Vervolgens is op 24 april 2015 bij de locatie Groningen van de rechtbank Noord-Nederland het door de raadsman ingediende beroepschrift binnengekomen. Dit beroepschrift is doorgezonden naar de locatie Leeuwarden waar op 30 april 2015 een akte rechtsmiddel is opgemaakt. Nu voor de beoordeling van de tijdigheid van het instellen van beroep -naar vaste jurisprudentie- uitgegaan moet worden van het eerste moment waarop het beroepschrift bij de rechtbank is binnengekomen, is het beroep tijdig ingediend.
2.2.
In het door de raadsman ingediende beroepschrift staat dat de raadsman door veroordeelde bepaaldelijk is gemachtigd het beroepschrift in te dienen en te ondertekenen. De rechtbank ziet het laten opmaken van een akte rechtsmiddel als een onderdeel van het indienen van het beroepschrift en de raadsman heeft door de hiervoor genoemde woorden tevens volmacht verleend aan de griffiemedewerker tot het opmaken van een dergelijke akte.
2.3.
Het beroep is derhalve tijdig en juist ingesteld, onder indiening van een beroepschrift, en de rechtbank verklaart veroordeelde ontvankelijk in dit beroep.
3. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 27 van de WWETGC gelden:
I. de rechtbank mag bij haar beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
II. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie de beslissing tot erkenning had moeten weigeren voor zover dit de verplichte weigeringsgronden betreft. Voorts dient de rechtbank te toetsen of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruikmaken van een facultatieve weigeringsgrond.
III. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen.
4. De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie de erkenning had moeten weigeren op grond van de facultatieve weigeringsgrond van artikel 25, eerste lid van de WWETGC. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de zaak van veroordeelde in Duitsland absoluut niet gelijk is behandeld in vergelijking tot Nederlandse zaken. Anders dan in Nederland gebruikelijk is, is bij het vaststellen van het ontnemingsbedrag geen rekening gehouden met de door veroordeelde gemaakte kosten. Veroordeelde heeft bovendien de garantie gekregen dat de in Duitsland opgelegde straf naar Nederlandse maatstaven beoordeeld zou worden. Op grond van die garantie mocht hij ervan uitgaan dat, net als bij de omzetting van de in Duitsland opgelegde straf, bij de confiscatiebeslissing rekening zou worden gehouden met de Nederlandse maatstaven en opvattingen en dat de in Duitsland opgelegde confiscatiebeslissing daarom niet in Nederland ten uitvoer zou worden gelegd.
4.1.
De facultatieve weigeringsgrond van artikel 25, eerste lid van de WWETGC houdt in dat de officier van justitie de erkenning en tenuitvoerlegging kan weigeren indien het feit waarvoor de beslissing is opgelegd geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. De rechtbank stelt vast dat dit laatste in de zaak van veroordeelde het geval is. De officier van justitie heeft ervan afgezien om gebruik te maken van deze facultatieve weigeringsgrond. Het is aan de rechtbank te toetsen of de officier in redelijkheid hiervan heeft kunnen afzien.
4.2.
In de Memorie van Toelichting (kamerstukken 31 555) is opgenomen dat de facultatieve weigeringsgrond van artikel 25, eerste lid van de WWETGC de soevereiniteit van Nederland beoogt te beschermen en het gelijkheidsbeginsel waarborgt. Het beoogt te verzekeren dat gelijke gevallen die op Nederlands grondgebied plaatsvinden ook gelijk behandeld kunnen worden. Heeft een andere lidstaat een vervolging ingesteld en een beslissing tot confiscatie opgelegd voor een feit dat op Nederlands grondgebied is gepleegd en zou een dergelijk feit bijvoorbeeld door de Nederlandse autoriteiten op een geheel andere wijze zijn afgedaan, dan zullen de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie kunnen worden geweigerd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een zaak waarin het onderliggende feit (het telen van cannabis en verkopen van marihuana) door de Nederlandse autoriteiten op geheel andere wijze dan via een strafvervolging mét daarbij eventueel een ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn afgedaan. Nu de rechtbank bij haar beoordeling van het beroep niet mag treden in de in het buitenland genomen inhoudelijke beslissingen, kunnen de bezwaren van veroordeelde tegen de wijze waarop de Duitse rechter het ontnemingsbedrag heeft berekend, wat daar ook van zij, hoe dan ook niet tot de conclusie leiden dat de officier van justitie in redelijkheid niet heeft kunnen afzien van gebruikmaking van de weigeringsgrond.
4.4.
Wat betreft de garantie waarop veroordeelde zich beroept, overweegt de rechtbank dat de wetgever een strikt onderscheid heeft gemaakt tussen in het buitenland gegeven beslissingen die hebben geleid tot een vrijheidsbenemende sanctie en beslissingen die hebben geleid tot oplegging van een geldboete of een confiscatie. Op eerstgenoemde beslissingen is de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) (of de rechtsopvolger daarvan, de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties, de WETS) van toepassing; op laatstgenoemde beslissingen is de WWETGC van toepassing. Eventuele garanties of beslissingen gegeven in het kader van de overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis op grond van de WOTS hebben dan ook geen invloed op de in het kader van de WWETGC te nemen beslissingen.
4.5.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van de facultatieve weigeringsgrond van artikel 25, eerste lid van de WWETGC.
5. Nu de rechtbank ook ambtshalve geen weigeringsgronden aanwezig acht en van oordeel is dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging heeft kunnen komen, zal zij het ingestelde beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gewezen op 14 oktober 2015 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier. Mr. Haisma is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Sikkema
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Komrij
locatie Leeuwarden,