ECLI:NL:RBNNE:2015:6328

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2015
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
18.830053-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting en veroordeling wegens poging tot doodslag en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de oplichting ten laste gelegd onder parketnummer 18/820383-14, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de handelingen had verricht die als oplichting konden worden gekwalificeerd.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag, bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 18/830053-15. De feiten vonden plaats op 24 februari 2015, toen de verdachte de aangever met een mes in het lichaam stak, wat resulteerde in een steekwond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde en de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en heeft ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder de aangever en een politieambtenaar die door de verdachte was bedreigd. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, gezien de aard van de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummers 18/830053-15 en 18/820383-14 (gevoegd ter terechtzitting)
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/840346-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 december 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 november 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C. Westerling.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/830053-15
1.
hij op of omstreeks 24 februari 2015 te [pleegplaats 1] , ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 februari 2015 te [pleegplaats 1] , ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken en/of
gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2015 te [pleegplaats 1] [slachtoffer 2]
(opsporingsambtenaar van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2] gezegd: "Jij
bent een vieze kankerhomo, ik onthoud gezichten, jij bent voor mij vriend",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
en/of heeft verdachte geprobeerd de tafel waaraan die [slachtoffer 2] zat te werken
om te gooien;
3.
hij op of omstreeks 5 maart 2015 te [pleegplaats 1] [slachtoffer 2]
(opsporingsambtenaar van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2] gezegd: "Ik
beloof je, ik krijg er nog een zaak bij. Ik kan die kankerarrogante kop van je
niet zien. Ik zoek jou buiten op, dat je niet in jouw macht bent. Dan kom ik
pas echt vast te zitten voor een steekpartij, en dan beken ik hem ook, sukkel.
Ik wil er dan ook wel voor zitten", althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking;
parketnummer 18/820383-14
1.
hij op of omstreeks 21 november 2013 te [pleegplaats 2] , althans in de gemeente De
Bilt met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] en/of (een medewerkster van)
[bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van 1001,88 euro, althans een
geldbedrag, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheid
- tegen die [slachtoffer 3] en/of die medewerkster van [bedrijf 1] heeft gezegd dat
hij belde in opdracht van de Bedrijvengids en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] en/of die medewerkster van [bedrijf 1] gezegd
dat er nog een openstaande rekening was van 1400,-- (euro) en dat deze
betaald moest worden en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] en/of die medewerkster van [bedrijf 1]
gezegd dat bij niet betalen de kosten hoger zouden worden en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] en/of die medewerkster van [bedrijf 1] gezegd
dat er een abonnement was afgesloten en er meerdere brieven verzonden zouden
zijn en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] en/of die medewerkster van [bedrijf 1]
meermalen gezegd dat als er niet betaald zou worden, er een dagvaarding zou
worden gestuurd en dat hierdoor de kosten alleen maar hoger zouden worden
en/of
- aldus voor die [slachtoffer 3] en/of die medewerkster van [bedrijf 1] een dreigende
en/of intimiderende situatie heeft opgeroepen
waardoor die [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op of omstreeks 5 december 2013 te [pleegplaats 3] , althans in de gemeente
Overbetuwe, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] en/of een medewerkster van
[bedrijf 2] heeft bewogen tot de afgifte van 1437,48 euro
althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- tegen die [slachtoffer 4] en/of een medewerkster van [bedrijf 2]
heeft gezegd dat hij gerechtsdeurwaarder was en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] of een medewerkster van [bedrijf 2]
gezegd dat hij in opdracht van Marketing Advies Punt belde en dat
er nog een rekening/aanmaning open stond van (euro) 1437,48 en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] en/of een medewerkster van
[bedrijf 2] gezegd dat hij, verdachte, een bewijs had dat zij
had ingestemd op plaatsing van een vermelding
op www.provocialebedrijvengids.nl en/of
- tegen die [slachtoffer 4] en/of een medewerkster van [bedrijf 2]
gezegd dat hij een factuur zou mailen en/of
- aldus voor die [slachtoffer 4] en/of een medewerkster van [bedrijf 2]
een dreigende en/of intimiderende situatie heeft opgeroepen
waardoor die [slachtoffer 4] en/of [bedrijf 2] werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
parketnummer 18/830053-15
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde op grond van de aangifte, de foto's van het letsel van aangever, de medische informatie van het ziekenhuis en de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
De officier van justitie heeft aangevoerd dat op grond van de stukken in het dossier het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
parketnummer 18/820383-14
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerekwireerd tot vrijspraak nu op grond van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
Standpunt van de verdediging
parketnummer 18/830053-15
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte aangever heeft gestoken. Naast verdachte hebben twee getuigen verklaard dat zij geen steekpartij hebben gezien en er is geen mes gevonden. Uit de bewijsmiddelen kan ook niet worden afgeleid dat verdachte willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat hij aangever zodanig zou verwonden dat aangever hierdoor zou komen te overlijden. De raadsvrouw wijst hierbij er op dat uit de medische gegevens blijkt dat sprake was van een kleine wond en dat over de kenmerken van het mes (type/vorm/ afmeting/ scherpte) niets bekend is geworden. Het mes kan derhalve ondeugdelijk zijn geweest om een dodelijke verwonding te veroorzaken. Van overige omstandigheden waaruit dit opzet zou kunnen worden afgeleid is niet dan wel onvoldoende gebleken. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. Medisch ingrijpen was niet noodzakelijk vanwege het ontbreken van complicaties en uit het dossier blijkt niet dat het bij aangever geconstateerde wondje zich op een kwetsbare plek van diens lichaam bevond. Er kan niet worden bewezen dat de aanmerkelijke kans bestond dat verdachte blijvend of langdurig letsel aan aangever zou toebrengen en dat verdachte door zijn handelen willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat hij aangever dergelijk zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden bewezen dat de vermeende bedreigingen in de gegeven omstandigheden, gezien de context waarin de uitlatingen zijn gedaan en de persoon van verdachte, van dien aard waren dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
parketnummer 18/820383-14
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie dat op grond van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Verdachte dient van beide feiten dient te worden vrijgesproken nu verdachte feitelijk geen handelingen heeft verricht die als oplichting kunnen worden gekwalificeerd en omdat er op basis van jurisprudentie geen sprake is van een samenweefsel van verdichtsels in de zin van artikel 326 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
parketnummer 18/820383-14
Vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde nu op grond van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte handelingen heeft verricht die als oplichting kunnen worden gekwalificeerd.
parketnummer 18/830053-15
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven. Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Feit 1
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 februari 2015, opgenomen op p. 45 e.v. van dossier nummer PL0100-2015090678 d.d. 1 april 2015, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben vanavond, 24 februari 2015, naar [getuige 2] gegaan, hij woont aan de [adres] te [pleegplaats 1] . Er waren nog 5 of 6 andere jongens. De jongen die mij gestoken heeft, was er ook al. Hij zag er als volgt uit: lange jongen, jaar of 20, kort blond haar, zelfgemaakte tatoeages op zijn armen en een grijze losse muts. Die jongen begon mij uit te dagen. Hij vertelde dat hij had vastgezeten voor steken met een mes. Hij vertelde ook dat hij uit [geboorteplaats] kwam. Nadat hij mij uitgedaagd had, liep hij de kamer uit en kwam hij terug en liet hij een grijs groot mes zien. Ik denk dat het lemmet wel 10 centimeter was. Hij daagde mij voor de tweede keer uit. Ik hoorde ook een geluid alsof hij iets 'inschoof' of 'inklikte'. Hij zei nog iets van: "Dan pak ik je buiten wel als je weggaat". We stonden toen tegenover elkaar. Ineens stak hij mij, uit het niets. Ik voelde op een gegeven moment dat het wat vochtig werd op mijn rug. Hij heeft één keer gestoken en is toen weggegaan. De dokter zei dat als het mes een paar centimeter verder was, hij mijn vitale organen geraakt had. [1]
Een geschrift, te weten een formulier opvragen medische informatie van Martini Ziekenhuis Groningen d.d. 25 februari 2015, opgenomen op p. 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
- Als relaas van verbalisant [slachtoffer 2] : [slachtoffer 1] is op 24 februari 2015 betrokken geweest bij een steekincident en heeft letsel opgelopen waarvoor hij is behandeld in het Martini Ziekenhuis;
- Als antwoorden van de behandelend arts op de in het formulier gestelde vragen: Betrokkene heeft een steekwond in de linkerflank van 2 cm lang en 3 cm diep. De wond bevond zich boven de linker bekkenkam.
Een proces-verbaal d.d. 25 februari 2015, opgenomen op p. 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 1] :
Ik was gisteravond getuige van een steekpartij in mijn woning aan de [adres] te [pleegplaats 1] op de kamer van [getuige 2] . Na ongeveer 10 minuten kwamen [slachtoffer 1] en [verdachte] binnen. [verdachte] was op zoek naar ruzie. Hij zat met name [slachtoffer 1] uit te dagen. [verdachte] zei dat ze naar buiten moesten gaan om het uit te vechten. Hij schreeuwde tegen [slachtoffer 1] : "Ik maak je dood, kankerlijer, vies kankerkind." Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn hand had. Ik weet dat het mes zilverkleurig was. Het was ongeveer 10 centimeter zonder handvat. [verdachte] dreigde om [slachtoffer 1] neer te steken. Hij zei ook: "Ik steek je dood." Op dat moment pakte [verdachte] [slachtoffer 1] vast aan de zijkant van zijn jas. [slachtoffer 1] probeerde [verdachte] toen weg te duwen met beide handen van zich af. Op het moment dat [slachtoffer 1] zijn armen gestrekt had, zag ik dat [verdachte] met zijn rechterarm uithaalde naar de linkerzij van [slachtoffer 1] . Ik zag dat [verdachte] met een mes in de zij van [slachtoffer 1] stak. Op het moment van steken zat er een tafeltje tussen. Doordat [slachtoffer 1] achteruit stapte, had hij mazzel denk ik.
Een proces-verbaal d.d. 25 februari 2015, opgenomen op p. 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 2] :
Ik woon op de [adres] te [pleegplaats 1] . Ik was gisteren op mijn kamer. We zaten met zijn vieren op mijn kamer toen er drie andere jongens, [verdachte] , [persoon 1] en [persoon 2] bij mij op de kamer kwamen. [slachtoffer 1] was ervoor ook bij mij op de kamer gekomen. Op een gegeven moment gingen [slachtoffer 1] en [verdachte] in een felle woordenwisseling. [verdachte] is toen eerst weggegaan naar zijn eigen kamer. Toen kwam [verdachte] weer terug op mijn kamer. Gelijk begonnen [slachtoffer 1] en [verdachte] weer te bekvechten. Ik zag dat [verdachte] met een zwaaiende beweging uit mijn kamer kwam en naar zijn eigen kamer ging. Ik heb van [slachtoffer 1] gehoord dat hij gestoken was door [verdachte] .
Een proces-verbaal d.d. 25 februari 2015, opgenomen op p. 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 3] :
Gisteravond, 24 februari 2015, waren we wat aan het drinken met wat jongens die ook in het huis wonen. We zaten met [slachtoffer 1] , [getuige 2] , ik, [persoon 3] en [verdachte] op de kamer van [getuige 2] . Ik zag dat [verdachte] iets in zijn rechterhand vasthield en dat het wat zilverachtig was. [verdachte] had wat een verdedigende houding en keek [slachtoffer 1] aan. Ik hoorde dat ze tegen elkaar schreeuwden. Ik heb nog gezien dat ze allebei met elkaar aan het duwen en trekken waren. Toen ik op de gang was hoorde ik een hoop geschreeuw. Ik hoorde [slachtoffer 1] opeens roepen:
"Ik ben gestoken, bel een ambulance".
De door verdachte op de terechtzitting van 23 november 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 24 februari 2015 op de kamer van [getuige 2] aanwezig was. Ik heb daar ruzie gekregen met [slachtoffer 1] . Op een gegeven moment is er geduw en getrek ontstaan tussen mij en [slachtoffer 1] . Ik heb tegen [slachtoffer 1] gezegd: "Ik pak je wel".
Feiten 2 en 3
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 maart 2015, opgenomen op p. 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik ben politieman in de eenheid Noord-Nederland. Ik ben sinds woensdag 25 februari 2015 belast met het onderzoeken van een steekpartij. Verdachte in die zaak is [verdachte] . Op donderdag 26 februari 2015 was het tweede verhoor in het arrestantencomplex aan de Hooghoudtstraat te Groningen. Ik was met [verbalisant 1] . [verdachte] was van begin af aan erg agressief. Hij bedreigde mij daarbij met woorden. Ik zag dat hij op een bepaald moment ging staan en schreeuwde en naar mij wees: "Jij bent een vieze kankerhomo. Ik onthoud gezichten. Jij bent voor mij vriend." Vervolgens zag ik dat hij de tafel waar de computer op stond met beide handen vastpakte en vervolgens probeerde om te gooien. Ik voelde mij door het gedrag en de woorden van [verdachte] flink bedreigd. Temeer daar hij een fors en krachtig postuur heeft. [verbalisant 1] heeft vervolgens op de noodknop gedrukt waarna wij hulp kregen van de arrestantenbewaarders.
Op donderdag 5 maart 2015 heb ik [verdachte] met [verbalisant 2] gehoord in het arrestantencomplex te Groningen. Hij stelde zich van begin af aan weer beledigend en agressief op. Ik hoorde dat hij op een bepaald moment tegen mij riep: "Ik beloof je, ik krijg er nog een zaak bij. Ik kan die kankerarrogante kop van jou niet zien. Ik zoek jou buiten op dat je niet in jouw macht bent. Dan kom ik pas echt vast te zitten voor een steekpartij en dan beken ik hem ook, sukkel." Ik zag dat hij steeds heen en weer liep met gebalde vuisten en dat hij of de tafel of de stoel vastpakte kennelijk met het doel om die naar mij te gooien. Door het gedrag en de woorden van verdachte voelde ik mij ernstig bedreigd.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2015, opgenomen op p. 99 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 1] :
Op donderdag 26 februari 2015 te 12:30 uur was ik, [verbalisant 1] , samen met mijn collega [slachtoffer 2] op het cellencomplex aan de Hooghoudtstraat in Groningen. Wij waren hier om de [verdachte] te horen als verdachte. [verdachte] begon met een agressieve toon te praten, vooral tegen mijn collega [slachtoffer 2] . Opeens stond verdachte [verdachte] weer op. Hij schreeuwde richting mijn collega [slachtoffer 2] dat hij een vieze kankerhomo was. De verdachte [verdachte] schreeuwde: "Ik onthoud gezichten, jij bent voor mij vriend". Of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat de verdachte [verdachte] een bal maakte van zijn rechter vuist. Ik zag dat hij deze vuist aanspande. De verdachte [verdachte] pakte vervolgens het bureau vast welke tussen hem en ons in stond en probeerde deze om te gooien. Omdat ik niet de indruk had dat de verdachte [verdachte] zijn agressie onder controle had heb ik op de noodknop gedrukt welke aanwezig was in de verhoorkamer. Ik zag dat de verdachte [verdachte] gericht was op mijn collega [slachtoffer 2] . De manier waarop de verdachte [verdachte] deze bedreigingen uitte kan ik mij voorstellen dat dit wel indruk heeft gemaakt op mijn collega [slachtoffer 2] . Ik zag dat de verdachte [verdachte] mijn collega heel indringend aan bleef kijken.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2015, opgenomen op p. 96 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 3] :
Op donderdag 5 maart 2015 was ik, [verbalisant 3] , in gezelschap van mijn collega [slachtoffer 2] omdat we samen in een onderzoek verdachte [verdachte] wilden gaan horen. Tijdens het verhoor was [verdachte] intimiderend aanwezig. Door zijn aanwezigheid, lichaamshouding en taalgebruik had ik continu het gevoel dat het gesprek elk moment zou kunnen escaleren en hij iemand van ons aan zou vliegen. Er hing een explosieve sfeer. Aan het einde van het verhoor hoorde ik [verdachte] plotseling zeggen: "Ik beloof jou, ik krijg er wat mij betreft gewoon nog een zaak bij. Ik kan die kanker arrogante kop van jou niet zien. Wanneer ik weer vrij ben kom ik jou nog wel tegen en als je dan niet in je macht bent hebben we pas echt een steekpartij, die beken ik dan ook wel! Ik wil er dan ook wel voor zitten." Terwijl [verdachte] dit zei zag ik dat hij op dat moment stond en mijn collega [slachtoffer 2] weer indringend en met een kwaad verhit hoofd aankeek en met zijn rechtervinger naar mijn collega [slachtoffer 2] wees.
Een proces-verbaal d.d. 10 maart 2015, opgenomen op p. 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik beken het wel. Ik heb tijdens de verhoren op 26 februari en 5 maart een politieman bedreigd. Het kan zijn dat die politieman zich daardoor bedreigd heeft gevoeld.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat zowel aangever als getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangever door verdachte met een mes in het lichaam is gestoken. Er is in het ziekenhuis een steekwond in de linkerflank bij aangever geconstateerd. Aangever en getuige [getuige 1] hebben een beschrijving van het mes gegeven waarbij het volgens aangever leek alsof verdachte iets 'inschoof' of 'inklikte'. Getuige [getuige 2] heeft van aangever gehoord dat hij door verdachte was gestoken. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte die avond iets zilverachtigs vasthield in zijn hand en dat er werd geduwd en getrokken tussen verdachte en aangever, waarna [getuige 3] hoorde dat aangever riep dat hij was gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd, niet alleen wettig maar ook overtuigend is bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever met een mes in het lichaam heeft gestoken.
Dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard niets van de steekpartij te hebben gezien, doet daaraan niet af. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat het bij de steekpartij gebruikte mes niet is gevonden.
De rechtbank overweegt daartoe dat het mes in min of meer dezelfde karakterisering door meerdere personen is beschreven. Verdachte heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om zich van het mes te ontdoen omdat hij enige tijd na de steekpartij elders in de stad door de politie is aangehouden.
Omtrent het subsidiaire verweer van de raadsvrouw dat het mes ondeugdelijk was om een dodelijke verwonding te veroorzaken, overweegt de rechtbank als volgt. Aangever heeft geprobeerd verdachte met beide handen van zich af te duwen. Verdachte heeft aangever gestoken op het moment dat aangever zijn armen gestrekt had en er een tafeltje tussen hen in stond. Het zijn van verdachtes wil onafhankelijke omstandigheden geweest die er voor hebben gezorgd dat hij het mes niet dieper in het lichaam van aangever heeft gestoken en dat er geen vitale organen (zoals de nieren die zich in de directe nabijheid van de steekwond bevinden) zijn geraakt waardoor de dood had kunnen optreden.
Ten aanzien van het stelling van de raadsvrouw dat niet duidelijk is geworden hoe het mes er uit zag, overweegt de rechtbank dat twee personen hebben verklaard dat het lemmet van het mes 10 centimeter was. Het verweer dat er geen sprake was van het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood, wordt door de rechtbank verworpen nu de gedraging van verdachte door het op vorenomschreven wijze steken van een mes met een lemmet van 10 centimeter op de vermelde plaats in het lichaam van aangever naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat door het agressieve gedrag van verdachte tijdens zijn verhoor, bestaande uit het proberen de tafel in de verhoorkamer om te gooien en het schreeuwen tegen aangever van de woorden: "Jij bent een vieze kankerhomo. Ik onthoud gezichten. Jij bent voor mij vriend", bij aangever in die gegeven omstandigheden de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft met gebalde vuisten, op agressieve en intimiderende wijze de woorden: "Ik beloof je, ik krijg er nog een zaak bij. Ik kan die kankerarrogante kop van je niet zien. Ik zoek jou buiten op, dat je niet in jouw macht bent. Dan kom ik pas echt vast te zitten voor een steekpartij, en dan beken ik hem ook, sukkel. Ik wil er dan ook wel voor zitten" naar aangever geroepen waarbij hij aangever bleef aankijken en naar hem wees. De rechtbank overweegt dat in deze gegeven omstandigheden bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen het onder parketnummer 18/830053-15 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 24 februari 2015 te [pleegplaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in het lichaam heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 februari 2015 te [pleegplaats 1] [slachtoffer 2] (opsporingsambtenaar van politie) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2] gezegd: "Jij bent een vieze kankerhomo, ik onthoud gezichten, jij bent voor mij vriend" en heeft verdachte geprobeerd de tafel waaraan die [slachtoffer 2] zat te werken
om te gooien;
3.
hij op 5 maart 2015 te [pleegplaats 1] [slachtoffer 2] (opsporingsambtenaar van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2] gezegd: "Ik beloof je, ik krijg er nog een zaak bij. Ik kan die kankerarrogante kop van je niet zien. Ik zoek jou buiten op, dat je niet in jouw macht bent. Dan kom ik pas echt vast te zitten voor een steekpartij, en dan beken ik hem ook, sukkel.
Ik wil er dan ook wel voor zitten".
Verdachte zal van het onder parketnummer 18/830053-15 1 primair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op in de zaak met parketnummer 18/830053-15:

1.primairPoging tot doodslag.

2.Bedreiging met zware mishandeling.

3.Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de rapportage Pro Justitia van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP), locatie Pieter Baan Centrum, gedateerd 18 november 2015, opgemaakt door M.J. van Haaren, psychiater en P. van Vliet, psycholoog.
Het rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waarbij naast delictgedrag, een geringe frustratietolerantie, problemen in de agressieregulatie en impulscontrole, egocentrisme en externaliserend gedrag de voornaamste kenmerken zijn. Voorts zijn er aanwijzingen voor een gebrekkige gewetensfunctie en beperkte empathische vermogens. Aangezien een persoonlijkheidsstoornis een duurzaam patroon van disfunctioneren op alle levensgebieden inhoudt, valt aan te nemen dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten ook aan de beschreven persoonlijkheidsstoornis leed. Voorts was er in voornoemde periode sprake van misbruik van cannabis.
Hoewel door de weigering van verdachte aan het onderzoek mee te werken, alsook doordat uit het dossier geen eenduidig delictscenario naar voren is gekomen en een verband tussen het onder parketnummer 18/830053-15 onder 1 ten laste gelegde en de functiebeperkingen niet specifiek te beschrijven valt, is er bij verdachte sprake van dusdanige ernstige functiebeperkingen dat deze op enigerlei wijze hebben doorgewerkt. Geadviseerd wordt om verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Verdachte dient ten aanzien van de feiten 2 en 3 onder (parketnummer 18/830053-15) als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd omdat doorwerking van de stoornis in aanzienlijke mate aanwezig was.
De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusies en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het (onder parketnummer 18/830053-15) 1 primair bewezenverklaarde aan verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend en dat het onder 2 en 3 bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Oplegging van straf en maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder parketnummer
18/830053-15 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie het in de zaak met voormeld parketnummer ad informandum gevoegde feit meegenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het ad informandum gevoegde feit bij de strafbepaling kan worden meegenomen. Zij heeft betoogd dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, gelet op de aan verdachte ten laste gelegde feiten, niet proportioneel is. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde aan de reclassering de opdracht te geven alternatieve behandelmogelijkheden te onderzoeken.
De raadsvrouw heeft verzocht bij het vonnis te bepalen dat de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
Motivering van de straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het in de dagvaarding met parketnummer 18/830053-15 vermelde ad informandum gevoegde feit zoals dit door de officier van justitie ter zitting nader is gepreciseerd in die zin dat onder dit feit dient te worden begrepen de belediging van een politieambtenaar op 26 februari 2015 en op 5 maart 2015.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Het is zeker niet aan verdachte te danken dat het incident relatief gunstig is afgelopen voor aangever. Uit de toelichting op de door hem ingediende vordering blijkt dat het slachtoffer nog een lange tijd de nadelige lichamelijke en psychische gevolgen heeft ondervonden van hetgeen op 24 februari 2015 heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft nog steeds gevoelens van angst en onveiligheid en is zijn onbevangenheid kwijt geraakt.
Daarnaast heeft verdachte zich op 26 februari 2015 en 5 maart 2015 schuldig gemaakt aan het bedreigen en beledigen van verbalisant [slachtoffer 2] op de momenten dat verdachte door hem werd verhoord. Verdachte heeft zich daarbij zonder enige aanleiding zeer agressief gedragen door te proberen de tafel waaraan [slachtoffer 2] zat om te gooien en verschillende bedreigende bewoordingen naar [slachtoffer 2] te schreeuwen. [slachtoffer 2] heeft aangegeven in zijn jarenlange loopbaan als politieambtenaar nog nooit zoveel agressie bij een verdachte die door hem wordt gehoord te hebben ondervonden. Blijkens de toelichting op de ingediende vordering tot schadevergoeding hebben deze incidenten een grote impact op het slachtoffer gehad.
De rechtbank heeft gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 29 oktober 2015, ondanks zijn jeugdige leeftijd, reeds een aantal keren met politie en justitie in aanraking is geweest. Hij is onder andere een aantal keren voor geweldsdelicten en bedreigingen veroordeeld.
Daarnaast neemt de rechtbank bij het opleggen van de straf in aanmerking dat het onder parketnummer 18/830053-15 onder 1 primair bewezenverklaarde in enigszins verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend en dat het onder 2 en 3 bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Ten slotte heeft de rechtbank gelet op de rapportage van de reclassering d.d. 16 april 2015.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande en rekening houdende met de hierna te noemen aan verdachte op te leggen maatregel, aan verdachte een gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
Motivering van de maatregel
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
Blijkens de hiervoor al genoemde rapportage van het NIFP bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het onder 1 primair bewezenverklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van voornoemde gedragsdeskundigen M.J. van Haaren en P. van Vliet. Het advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven: Het risico op gewelddadig gedrag in algemene zin is statistisch zeer hoog. Het recidiverisico voor feiten als onder parketnummer 18/830053-15 onder 2 en 3 ten laste gelegd wordt hoog ingeschat, waarbij er diverse aanwijzingen zijn voor escalatie van soortgelijke feiten. Betrokkene is op basis van zijn strafblad bekend met herhaaldelijk fysiek en agressieve delicten, waaronder seksuele agressie. Daarnaast is betrokkene bekend met forse agressie in detentiesituaties jegens personeel. Vanuit zijn autoriteitsgevoeligheid kan betrokkene zeer snel impulsief agressief reageren. Op zulke momenten is er nauwelijks zelfcorrigerend vermogen. Deze inschatting alsook de pathologische autoriteitsgevoeligheid en een gebleken onvermogen om behandeling binnen voorwaarden te volgen, maakt dat slechts een gedwongen klinische behandelsetting met een hoog beveiligingsniveau toereikend zal zijn om het risico op soortgelijke delicten alsook het verwachte escalatiegevaar af te wenden. Daarom menen de gedragsdeskundigen dat advisering tot oplegging van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege onvermijdelijk is.
Gelet op de inhoud en de conclusie van het advies van het NIFP en de ernst van de door verdachte begane feiten, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een dusdanig gevaar voor ernstige recidive dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, verpleging van overheidswege eist.
Met name gelet op het advies van de reclassering dat de mogelijkheden omtrent ambulante begeleiding zijn uitgeput, het advies van het NIFP dat oplegging van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege onvermijdelijk is en de omstandigheid dat er geen alternatieve behandelmogelijkheden konden worden geadviseerd, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank wijst derhalve het verzoek van de raadsvrouw om heropening van het onderzoek en aanhouding van de behandeling van de zaak voor onderzoek door de reclassering naar de alternatieve behandelmogelijkheden af. Het verzoek van de raadsvrouw tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt eveneens afgewezen.
Het onder parketnummer 18/830053-15 1 primair bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de dwangverpleging niet gemaximeerd zal zijn.
Benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair van parketnummer 18/830053-15 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De hoogte van de vordering bedraagt € 1.166,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2015.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft, nu zij voor vrijspraak heeft gepleit, betoogd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die verder niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2015.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 en 3 van parketnummer 18/830053-15 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De hoogte van de vordering bedraagt € 276,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft, nu zij voor vrijspraak heeft gepleit, betoogd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die verder niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Benadeelde partij
[slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 van parketnummer 18/820383-14 ten laste gelegde. De hoogte van de vordering bedraagt € 1.001,88.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde en heeft geconcludeerd dat de vordering derhalve afgewezen dient te worden.
De raadsvrouw heeft, nu zij voor vrijspraak heeft gepleit, betoogd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 16 mei 2014, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 21 november 2014.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf af te wijzen nu zij heeft gevorderd dat aan verdachte
de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
De hiervoor onder parketnummer 18/830053-15 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet echter op de aard van de maatregel die zal worden opgelegd zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 37a, 38e, 37b, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/820383-14 (1 en 2) is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/830053-15 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 18/830053-15 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst af het namens verdachte gedane verzoek tot (heropening van het onderzoek ter terechtzitting voor) het doen verrichten van nader onderzoek door de reclassering.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
(feit 1 van parketnummer 18/830053-15)
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.166,99,- (zegge:
elfhonderd zesenzestig euro en negenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer,
[slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 1.166,99 (zegge: elfhonderd zesenzestig euro en negenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
(feiten 2 en 3 van parketnummer 18/830053-15)
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 276,- (zegge: tweehonderd zesenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer,
[slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 276,- (zegge: tweehonderd zesenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
(feit 1 van parketnummer 18/820383-14)
Bepaalt dat benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/840346-13:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in het arrondissement Noord-Nederland te Groningen d.d. 16 mei 2014.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. L.H.A.M. Voncken en
mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2015.
mr. A.G.D. Overmars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie p. 48 t/m 52, opgenomen in voornoemd dossier: de foto's van de steekwond van aangever [slachtoffer 1] .