RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Parketnummer: 18/830320-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 november 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken
oogkas, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] opzettelijk meermalen, althans
eenmaal, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of te
schoppen, althans te raken, en/of met een koevoet, althans een hard voorwerp,
met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan,
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten
[slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet:
- meermalen, althans eenmaal, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd
van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt, althans
geraakt, en/of
- met een koevoet, althans een hard voorwerp, tegen/op het lichaam van die
[slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen, en/of
- die [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag, meermalen, althans eenmaal,
heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal, te
slaan en/of te stompen en/of te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te
weten [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een koevoet, althans een hard voorwerp, tegen/op het lichaam
van die [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan en/of te
stompen en/of met een koevoet, althans een hard voorwerp, tegen/op het lichaam
van die [slachtoffer 2] te slaan;
3.
hij op of omstreeks 23 september 2014, in de gemeente Groningen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 2] een email
verzonden met daarin de dreigende woorden: "dat heeft hij moeten bekopen met
een zwaar pak slaag die jij ook gaat krijgen als dit zo door gaat" en/of "ik
ben druk bezig je leven te verwoesten", althans woorden van gelijke dreigende
aard en/of strekking.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een vreemde dagvaarding nu het openbaar ministerie ervoor heeft gekozen onder feit één drie varianten in de en/of vorm ten laste te leggen. Hij stelt dat dit zijns inziens meer als subsidiair en meer subsidiair gelezen moet worden. Door deze keuze van tenlasteleggen door het openbaar ministerie gaat het bij het onder de derde en/of variant van hetgeen onder feit één is ten laste gelegd om hetzelfde feitencomplex als onder de eerste variant. Dit moet leiden tot partiële nietigheid.
De officier van justitie stelt dat er geen sprake is van een partieel nietige dagvaarding nu er wel een verschil is tussen hetgeen bij de eerste en de derde variant onder feit één aan verdachte wordt verweten. Bij de eerste variant wordt uitdrukkelijk gedoeld op het gezicht en het letsel dat daar is aangebracht. Bij de derde variant gaat het over het geheel van schoppen en slaan op het lichaam van aangever. In plaats van de cumulatieve/alternatieve dagvaarding had wellicht beter kunnen worden gekozen voor een primaire/subsidiaire variant, zo stelt de officier van justitie.
De rechtbank zal de dagvaarding partieel nietig verklaren voor zover het betreft de tweede variant van het onder één tenlastegelegde. De dagvaarding is op dit punt onduidelijk. Hetgeen daar aan verdachte wordt verweten, lijkt ook al onder de eerste variant aan verdachte te worden verweten.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 (eerste en derde cumulatief) en 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is de officier van justitie bij haar bewezenverklaring uitgegaan van de lezing van aangever, die wordt ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer 2] en de verklaring van de anonieme getuige. Uit deze verklaringen leidt de officier van justitie af dat verdachte en de medeverdachte aangever meerdere malen met kracht hebben gestompt, geslagen en geschopt waardoor er (zwaar lichamelijk) letsel is opgetreden. De verklaringen van voornoemde personen worden bovendien ondersteund door de letselrapportage, waaruit blijkt dat het de verwondingen die aangever heeft opgelopen past bij de lezing van aangever en de getuigen.
Tot slot hebben verdachte en de medeverdachte verklaard aangever met kracht te hebben geslagen, danwel te hebben gestompt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is de raadsman van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte aangever meerdere malen tegen het lichaam heeft geschopt, geslagen of gestompt.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat in het dossier meer objectieve bevindingen aanwezig zijn die de lezing van de gang van zaken van verdachte en de medeverdachte (broers) ondersteunen dan de lezing van aangever en de andere getuigen. Daarbij komt dat de verklaringen van beide broers overeen komen. Verdachte heeft één keer geslagen toen hij werd aangevallen en heeft niet gezien wat zijn broer heeft gedaan.
De verklaringen van aangever en de getuigen daarentegen zijn niet eenduidig en wijken op cruciale punten van elkaar af.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de raadsman van mening dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Het onder 1 ten laste gelegde
Een proces-verbaal aangifte d.d. 22 september 2014, opgenomen op pagina 25 e.v. van dossier nummer PL0100-2014156543 d.d. 20 november 2014 van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 20 september 2014 bevond ik mij in een loods aan [adres] te [pleegplaats] . Omstreeks 16.00 uur zag ik een rode Renault Clio aankomen. Ik herkende degenen die uitstapten als [verdachte] (bestuurder) en [medeverdachte] (passagier). [medeverdachte] liep met een snelle pas in mijn richting. Toen [medeverdachte] op ongeveer 1 meter afstand van mij was, pakte hij iets uit zijn jas en sloeg mij daarmee hard en met veel kracht tegen de linkerzijde van mijn gezicht. Ik voelde direct een hevige pijn en viel achterover. Ik zag en voelde dat zowel [medeverdachte] alsook [verdachte] mij bleven beuken. Ik schat dat ik nog ongeveer 10 à 20 keer ben geraakt.
In het ziekenhuis bleek dat ik veel bloeduitstortingen over mijn lichaam had en mijn linkeroogkas en jukbeen had gebroken. Ik hoorde dat ik nog aan mijn oog geopereerd moest worden omdat mijn oog naar onderen is gezakt.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2014, opgenomen op pagina 28 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de aanvullende verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik viel op de grond en toen gingen ze beide mij schoppen en slaan.
Ik weet nog dat ze zeiden: "Sta dan op, klootzak." Ik kon geen weerstand bieden aan het slaan en schoppen. Ik heb nu ook nog steeds last van mijn rug en zijkant. Daar ben ik geschopt. Mijn rechterbeen doet ook nog steeds heel veel pijn door die schoppen.
Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage betreffende [slachtoffer 1] , opgesteld door
dr. J. Broer, forensisch arts, d.d. 3 december 2014, als relatering van dr. Broer:
De zwelling onder het linkeroog past bij inwerking van uitwendig botsend en/of samendrukkend geweld. De lijnvormige schaafwonden op de rug en het rechterbeen zijn ontstaan door de inwerking van uitwendig puntig mechanisch geweld onder een hoek ten opzichte van de huid zoals door (zich) krassen met een puntig voorwerp. De bloeduitstortingen in de nek zijn ontstaan door scheuring van de haarvaatjes in de huid en past bij inwerking van uitwendig geweld (botsend of samendrukkend). De uitgebreidheid van de bloeduitstortingen (oppervlak en meerdere locaties) maakt het aannemelijk dat het uitwendig geweld niet eenmalig is geweest maar in meerdere keren is toegebracht (zoals bijvoorbeeld door bij herhaling slaan en/of schoppen). De locatie van de verwonding in het gezicht net onder het linkeroog vormt een indicatie dat het letsel is ontstaan door een klap en dat een val minder waarschijnlijk is. In termen van waarschijnlijkheidsgraad is een stomp trauma zoals een vuistslag meer aannemelijk als oorzaak van de botbreuk. Bij letsel ten gevolgde van een metalen voorwerp zou meer letsel aan de huid en in het oog te verwachten zijn. De richting van het bloedspoor op foto 1 geeft een aanwijzing dat betrokkene vermoedelijk op de grond heeft gelegen kort na het ontstaan van het letsel aan het linkeroog en vervolgens op de grond gelegen heeft met het gezicht naar rechts.
Ontstaan
Of het letsel is ontstaan door een vuistslag, trap met een schoen of een (gladde?) staaf ijzer is niet met zekerheid te objectiveren. Gezien de aard en kenmerken van het letsel is een vuistslag meer waarschijnlijk dan een slag met metalen staaf. Wel is duidelijk dat het om een hoog-energetisch letsel gaat, zodanig hard aangekomen dat de onderzijde van de oogkas is gebroken.
Herstel
Het herstel van het letsel onder het linker oog zal traag zijn, mede door de slechte conditie van de bloedvaten van betrokkene.
Blijvend letsel
Het is mogelijk dat op termijn een standsafwijking van het linker oog zal ontstaan (waarna een cosmetische hersteloperatie (oogkas reconstructie) uitgevoerd zou kunnen worden. Gezien de slechte toestand van de bloedvaten niet zonder risico. Er is een kans dat gevoel-sensaties in het verzorgingsgebied onder de oogkas tot en met de lip verminderd of afwezig zijn.
Het letsel past bij de beschreven toedracht.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 23 september 2014, opgenomen op pagina 48 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 20 september 2014 bevond ik mij samen met [slachtoffer 1] in een loods aan [adres] te [pleegplaats] . Ik zag dat de broers [verdachte] en [medeverdachte] het terrein op kwamen rijden. Zij stapten de auto uit. [medeverdachte] liep gelijk naar [slachtoffer 1] toe en pakte hem vast.
[medeverdachte] drukte [slachtoffer 1] tegen de muur aan en begon gelijk op zijn gezicht te slaan. Vervolgens viel hij ten gevolge van de klappen op de grond.
Ook [verdachte] liep naar [slachtoffer 1] toe en sloeg hem. Ik ben toen weggelopen en ik zag dat [verdachte] toen wegliep richting [medeverdachte] en [slachtoffer 1] . Ik hoorde [medeverdachte] zeggen: "Sta dan op, sta dan op als je een man bent."
[medeverdachte] was nog steeds op [slachtoffer 1] aan het inslaan. Ik zag dat [slachtoffer 1] toen intussen op de grond lag en [medeverdachte] bovenop zich had en op [slachtoffer 1] in sloeg. [medeverdachte] sloeg op het gezicht van [slachtoffer 1] . Op het moment dat ik weg liep en 112 belde zag ik dat beide broers op [slachtoffer 1] inschopten.
Ik ben naar [slachtoffer 1] toegelopen en ik zag dat zijn linkerkant van het gezicht enorm was opgezwollen en blauw was. Zijn linkeroog zat ook gelijk helemaal dicht.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2014, opgenomen op pagina 54 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de aanvullende verklaring van [slachtoffer 2] :
[medeverdachte] maakte een slaande/zwaaiende beweging met zijn rechterarm richting de linkerzijde van [slachtoffer 1] zijn gezicht. Ik zag dat [slachtoffer 1] hierdoor in elkaar zakte.
Ik zag toen nog dat [medeverdachte] voorover gebogen stond over [slachtoffer 1] heen en zei tegen hem: "Sta dan op, als je een man bent." Ik zag dat [slachtoffer 1] overeind probeerde te komen en toen een paar beste schoppen kreeg van [verdachte] . Hij bleef op [slachtoffer 1] inschoppen. [medeverdachte] ging ook mee doen met schoppen tegen [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] werd van beide kanten geschopt.
Een proces-verbaal verhoor ("anonieme") getuige d.d. 14 oktober 2014, opgenomen op pagina 66 e.v. van voormeld dossier, inhoudende:
Toen ik aan de achterkant van mijn woning naar buiten liep, het erf op, zag ik die donkere man [slachtoffer 1] genaamd op de grond liggen. Een andere man stond boven hem en was hem aan het slaan met gebalde vuist. Ik zag dat hij achter mekaar inbeukte op het slachtoffer. Hij was aan het inbeuken op het gezicht van het slachtoffer. Hij deed dat met kracht met een hand, volgens mij zijn rechterhand.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 20 oktober 2014, opgenomen op pagina 69 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Mijn broer en ik zijn naar het huis van [slachtoffer 1] gereden met mijn auto. Ik heb vol met mijn rechterhand uitgehaald in het gezicht van [slachtoffer 1] . Dit was met de vuist. Ik heb hem aan de linkerkant van zijn gezicht geraakt. Mijn broer is op [slachtoffer 1] afgelopen en hij heeft hem uitgeschakeld.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 20 oktober 2014, opgenomen op pagina 72 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
Op 20 september 2014 zijn mijn broer en ik naar de loods van [slachtoffer 1] gegaan.
De loods zit aan [adres] .
Mijn broer sloeg met zijn rechtervuist en raakte daarbij die [slachtoffer 1] vol in zijn gezicht. [slachtoffer 1] zakte in elkaar en viel op zijn kont. Ik heb daarop die [slachtoffer 1] meteen een linkse en een rechtse gegeven. Ik bedoel daarmee dat ik die [slachtoffer 1] met mijn linker- en mijn rechtervuist op zijn gezicht heb geslagen. Ik zag dat [slachtoffer 1] ten gevolge van mijn klappen op de grond viel.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal aangifte d.d. 24 september 2014, opgenomen op pagina 51 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan he medeplegen van (zware) mishandeling
Verdachte heeft verklaard dat hij meubels in de loods van aangever had staan. Verdachte werd door aangever gebeld met het verzoek de meubels uit de loods weg te halen, danwel naar zolder te verplaatsen omdat deze hem in de weg stonden.
Verdachte werd, naar zijn zeggen boos en raakte opgewonden, omdat aangever zou hebben gedreigd de meubels op straat te zetten. Verdachte heeft daarop zijn broer gevraagd mee te gaan naar de loods van aangever om "verhaal" te halen. Verdachte en de medeverdachte (broer van verdachte) zijn, nadat ze het terrein van aangever zijn opgereden, kort na elkaar uit de auto gestapt, op aangever afgelopen en hebben hem vervolgens elk (meerdere malen) met kracht in het gezicht geslagen waardoor aangever ten val is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat het alleen bij één vuistslag is gebleven, terwijl de medeverdachte heeft verklaard dat hij slechts tweemaal heeft geslagen.
De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk nu uit het letselrapportage blijkt dat er een uitgebreidheid aan bloeduitstortingen op meerdere plekken op het lichaam van aangever is geconstateerd. Volgens de arts duidt dit op uitwendig geweld dat in meerdere keren is toegebracht, zoals bijvoorbeeld het bij herhaling van slaan en/of schoppen.
De richting van het bloedspoor bij het oog van aangever geeft voorts een aanwijzing dat aangever vermoedelijk op de grond heeft gelegen kort na het ontstaan van het letsel aan het linkeroog. De beschrijving en het ontstaan van het letsel past, naar het oordeel van de rechtbank, niet bij de lezing van verdachte en zijn broer maar bij de lezing van aangever en de overige getuigen.
Door het met kracht slaan in het gezicht van aangever is er sprake van voorwaardelijk opzet van het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel -in casu een gebroken oogkas- .
Dat aangever en de getuigen niet eenduidige verklaren omtrent wie van de broers wat en op welk moment heeft gedaan doet daar, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan af nu er een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten was dat er sprake is van medeplegen; verdachte en zijn broer zijn gezamenlijk op pad gegaan en hebben toegegeven dat zij elk geweld hebben toegepast op aangever.
De rechtbank overweegt voorts dat zij van oordeel is dat het slaan met een koevoet dan wel een hard voorwerp niet bewezen kan worden nu blijkens het letselrapport het meer aannemelijk is dat het letsel van aangever is ontstaan door een vuistslag. Voorts heeft er geen ander sporenonderzoek plaatsgevonden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 20 september 2014, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] opzettelijk meermalen, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan;
hij op 20 september 2014, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met ander [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , meermalen, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen;
3.
hij op 23 september 2014, in de gemeente Groningen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 2] een email verzonden met daarin de dreigende woorden: "dat heeft hij moeten bekopen met een zwaar pak slaag die jij ook gaat krijgen als dit zo door gaat" en/of "ik ben druk bezig je leven te verwoesten". De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op: