ECLI:NL:RBNNE:2015:6326

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
18.830320-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van zware mishandeling en bedreiging. De feiten vonden plaats op 20 september 2014 in Groningen, waar de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], zwaar heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met kracht in het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen, wat resulteerde in een gebroken oogkas. Daarnaast heeft de verdachte op 23 september 2014 [slachtoffer 2] bedreigd met geweld. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard, maar de verdachte werd schuldig bevonden aan de zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en stelde reclasseringstoezicht verplicht. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig had gemaakt aan de mishandeling, waarbij het letsel van het slachtoffer ernstig was. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.250,00 aan het slachtoffer toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830320-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 november 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken
oogkas, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] opzettelijk meermalen, althans
eenmaal, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of te
schoppen, althans te raken, en/of met een koevoet, althans een hard voorwerp,
met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan,
en/of
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten
[slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet:
- meermalen, althans eenmaal, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd
van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt, althans
geraakt, en/of
- met een koevoet, althans een hard voorwerp, tegen/op het lichaam van die
[slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen, en/of
- die [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag, meermalen, althans eenmaal,
heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal, te
slaan en/of te stompen en/of te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te
weten [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een koevoet, althans een hard voorwerp, tegen/op het lichaam
van die [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan en/of te
stompen en/of met een koevoet, althans een hard voorwerp, tegen/op het lichaam
van die [slachtoffer 2] te slaan;
3.
hij op of omstreeks 23 september 2014, in de gemeente Groningen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 2] een email
verzonden met daarin de dreigende woorden: "dat heeft hij moeten bekopen met
een zwaar pak slaag die jij ook gaat krijgen als dit zo door gaat" en/of "ik
ben druk bezig je leven te verwoesten", althans woorden van gelijke dreigende
aard en/of strekking.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een vreemde dagvaarding nu het openbaar ministerie ervoor heeft gekozen onder feit één drie varianten in de en/of vorm ten laste te leggen. Hij stelt dat dit zijns inziens meer als subsidiair en meer subsidiair gelezen moet worden. Door deze keuze van tenlasteleggen door het openbaar ministerie gaat het bij het onder de derde en/of variant van hetgeen onder feit één is ten laste gelegd om hetzelfde feitencomplex als onder de eerste variant. Dit moet leiden tot partiële nietigheid.
De officier van justitie stelt dat er geen sprake is van een partieel nietige dagvaarding nu er wel een verschil is tussen hetgeen bij de eerste en de derde variant onder feit één aan verdachte wordt verweten. Bij de eerste variant wordt uitdrukkelijk gedoeld op het gezicht en het letsel dat daar is aangebracht. Bij de derde variant gaat het over het geheel van schoppen en slaan op het lichaam van aangever. In plaats van de cumulatieve/alternatieve dagvaarding had wellicht beter kunnen worden gekozen voor een primaire/subsidiaire variant, zo stelt de officier van justitie.
De rechtbank zal de dagvaarding partieel nietig verklaren voor zover het betreft de tweede variant van het onder één tenlastegelegde. De dagvaarding is op dit punt onduidelijk. Hetgeen daar aan verdachte wordt verweten, lijkt ook al onder de eerste variant aan verdachte te worden verweten.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 (eerste en derde cumulatief) en 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is de officier van justitie bij haar bewezenverklaring uitgegaan van de lezing van aangever, die wordt ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer 2] en de verklaring van de anonieme getuige. Uit deze verklaringen leidt de officier van justitie af dat verdachte en de medeverdachte aangever meerdere malen met kracht hebben gestompt, geslagen en geschopt waardoor er (zwaar lichamelijk) letsel is opgetreden. De verklaringen van voornoemde personen worden bovendien ondersteund door de letselrapportage, waaruit blijkt dat het de verwondingen die aangever heeft opgelopen past bij de lezing van aangever en de getuigen.
Tot slot hebben verdachte en de medeverdachte verklaard aangever met kracht te hebben geslagen, danwel te hebben gestompt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is de raadsman van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte aangever meerdere malen tegen het lichaam heeft geschopt, geslagen of gestompt.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat in het dossier meer objectieve bevindingen aanwezig zijn die de lezing van de gang van zaken van verdachte en de medeverdachte (broers) ondersteunen dan de lezing van aangever en de andere getuigen. Daarbij komt dat de verklaringen van beide broers overeen komen. Verdachte heeft één keer geslagen toen hij werd aangevallen en heeft niet gezien wat zijn broer heeft gedaan.
De verklaringen van aangever en de getuigen daarentegen zijn niet eenduidig en wijken op cruciale punten van elkaar af.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de raadsman van mening dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Het onder 1 ten laste gelegde
Een proces-verbaal aangifte d.d. 22 september 2014, opgenomen op pagina 25 e.v. van dossier nummer PL0100-2014156543 d.d. 20 november 2014 van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 20 september 2014 bevond ik mij in een loods aan [adres] te [pleegplaats] . Omstreeks 16.00 uur zag ik een rode Renault Clio aankomen. Ik herkende degenen die uitstapten als [verdachte] (bestuurder) en [medeverdachte] (passagier). [medeverdachte] liep met een snelle pas in mijn richting. Toen [medeverdachte] op ongeveer 1 meter afstand van mij was, pakte hij iets uit zijn jas en sloeg mij daarmee hard en met veel kracht tegen de linkerzijde van mijn gezicht. Ik voelde direct een hevige pijn en viel achterover. Ik zag en voelde dat zowel [medeverdachte] alsook [verdachte] mij bleven beuken. Ik schat dat ik nog ongeveer 10 à 20 keer ben geraakt.
In het ziekenhuis bleek dat ik veel bloeduitstortingen over mijn lichaam had en mijn linkeroogkas en jukbeen had gebroken. Ik hoorde dat ik nog aan mijn oog geopereerd moest worden omdat mijn oog naar onderen is gezakt.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2014, opgenomen op pagina 28 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de aanvullende verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik viel op de grond en toen gingen ze beide mij schoppen en slaan.
Ik weet nog dat ze zeiden: "Sta dan op, klootzak." Ik kon geen weerstand bieden aan het slaan en schoppen. Ik heb nu ook nog steeds last van mijn rug en zijkant. Daar ben ik geschopt. Mijn rechterbeen doet ook nog steeds heel veel pijn door die schoppen.
Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage betreffende [slachtoffer 1] , opgesteld door
dr. J. Broer, forensisch arts, d.d. 3 december 2014, als relatering van dr. Broer:
De zwelling onder het linkeroog past bij inwerking van uitwendig botsend en/of samendrukkend geweld. De lijnvormige schaafwonden op de rug en het rechterbeen zijn ontstaan door de inwerking van uitwendig puntig mechanisch geweld onder een hoek ten opzichte van de huid zoals door (zich) krassen met een puntig voorwerp. De bloeduitstortingen in de nek zijn ontstaan door scheuring van de haarvaatjes in de huid en past bij inwerking van uitwendig geweld (botsend of samendrukkend). De uitgebreidheid van de bloeduitstortingen (oppervlak en meerdere locaties) maakt het aannemelijk dat het uitwendig geweld niet eenmalig is geweest maar in meerdere keren is toegebracht (zoals bijvoorbeeld door bij herhaling slaan en/of schoppen). De locatie van de verwonding in het gezicht net onder het linkeroog vormt een indicatie dat het letsel is ontstaan door een klap en dat een val minder waarschijnlijk is. In termen van waarschijnlijkheidsgraad is een stomp trauma zoals een vuistslag meer aannemelijk als oorzaak van de botbreuk. Bij letsel ten gevolgde van een metalen voorwerp zou meer letsel aan de huid en in het oog te verwachten zijn. De richting van het bloedspoor op foto 1 geeft een aanwijzing dat betrokkene vermoedelijk op de grond heeft gelegen kort na het ontstaan van het letsel aan het linkeroog en vervolgens op de grond gelegen heeft met het gezicht naar rechts.
Ontstaan
Of het letsel is ontstaan door een vuistslag, trap met een schoen of een (gladde?) staaf ijzer is niet met zekerheid te objectiveren. Gezien de aard en kenmerken van het letsel is een vuistslag meer waarschijnlijk dan een slag met metalen staaf. Wel is duidelijk dat het om een hoog-energetisch letsel gaat, zodanig hard aangekomen dat de onderzijde van de oogkas is gebroken.
Herstel
Het herstel van het letsel onder het linker oog zal traag zijn, mede door de slechte conditie van de bloedvaten van betrokkene.
Blijvend letsel
Het is mogelijk dat op termijn een standsafwijking van het linker oog zal ontstaan (waarna een cosmetische hersteloperatie (oogkas reconstructie) uitgevoerd zou kunnen worden. Gezien de slechte toestand van de bloedvaten niet zonder risico. Er is een kans dat gevoel-sensaties in het verzorgingsgebied onder de oogkas tot en met de lip verminderd of afwezig zijn.
Het letsel past bij de beschreven toedracht.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 23 september 2014, opgenomen op pagina 48 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 20 september 2014 bevond ik mij samen met [slachtoffer 1] in een loods aan [adres] te [pleegplaats] . Ik zag dat de broers [verdachte] en [medeverdachte] het terrein op kwamen rijden. Zij stapten de auto uit. [medeverdachte] liep gelijk naar [slachtoffer 1] toe en pakte hem vast.
[medeverdachte] drukte [slachtoffer 1] tegen de muur aan en begon gelijk op zijn gezicht te slaan. Vervolgens viel hij ten gevolge van de klappen op de grond.
Ook [verdachte] liep naar [slachtoffer 1] toe en sloeg hem. Ik ben toen weggelopen en ik zag dat [verdachte] toen wegliep richting [medeverdachte] en [slachtoffer 1] . Ik hoorde [medeverdachte] zeggen: "Sta dan op, sta dan op als je een man bent."
[medeverdachte] was nog steeds op [slachtoffer 1] aan het inslaan. Ik zag dat [slachtoffer 1] toen intussen op de grond lag en [medeverdachte] bovenop zich had en op [slachtoffer 1] in sloeg. [medeverdachte] sloeg op het gezicht van [slachtoffer 1] . Op het moment dat ik weg liep en 112 belde zag ik dat beide broers op [slachtoffer 1] inschopten.
Ik ben naar [slachtoffer 1] toegelopen en ik zag dat zijn linkerkant van het gezicht enorm was opgezwollen en blauw was. Zijn linkeroog zat ook gelijk helemaal dicht.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2014, opgenomen op pagina 54 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de aanvullende verklaring van [slachtoffer 2] :
[medeverdachte] maakte een slaande/zwaaiende beweging met zijn rechterarm richting de linkerzijde van [slachtoffer 1] zijn gezicht. Ik zag dat [slachtoffer 1] hierdoor in elkaar zakte.
Ik zag toen nog dat [medeverdachte] voorover gebogen stond over [slachtoffer 1] heen en zei tegen hem: "Sta dan op, als je een man bent." Ik zag dat [slachtoffer 1] overeind probeerde te komen en toen een paar beste schoppen kreeg van [verdachte] . Hij bleef op [slachtoffer 1] inschoppen. [medeverdachte] ging ook mee doen met schoppen tegen [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] werd van beide kanten geschopt.
Een proces-verbaal verhoor ("anonieme") getuige d.d. 14 oktober 2014, opgenomen op pagina 66 e.v. van voormeld dossier, inhoudende:
Toen ik aan de achterkant van mijn woning naar buiten liep, het erf op, zag ik die donkere man [slachtoffer 1] genaamd op de grond liggen. Een andere man stond boven hem en was hem aan het slaan met gebalde vuist. Ik zag dat hij achter mekaar inbeukte op het slachtoffer. Hij was aan het inbeuken op het gezicht van het slachtoffer. Hij deed dat met kracht met een hand, volgens mij zijn rechterhand.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 20 oktober 2014, opgenomen op pagina 69 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Mijn broer en ik zijn naar het huis van [slachtoffer 1] gereden met mijn auto. Ik heb vol met mijn rechterhand uitgehaald in het gezicht van [slachtoffer 1] . Dit was met de vuist. Ik heb hem aan de linkerkant van zijn gezicht geraakt. Mijn broer is op [slachtoffer 1] afgelopen en hij heeft hem uitgeschakeld.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 20 oktober 2014, opgenomen op pagina 72 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
Op 20 september 2014 zijn mijn broer en ik naar de loods van [slachtoffer 1] gegaan.
De loods zit aan [adres] .
Mijn broer sloeg met zijn rechtervuist en raakte daarbij die [slachtoffer 1] vol in zijn gezicht. [slachtoffer 1] zakte in elkaar en viel op zijn kont. Ik heb daarop die [slachtoffer 1] meteen een linkse en een rechtse gegeven. Ik bedoel daarmee dat ik die [slachtoffer 1] met mijn linker- en mijn rechtervuist op zijn gezicht heb geslagen. Ik zag dat [slachtoffer 1] ten gevolge van mijn klappen op de grond viel.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal aangifte d.d. 24 september 2014, opgenomen op pagina 51 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan he medeplegen van (zware) mishandeling
Verdachte heeft verklaard dat hij meubels in de loods van aangever had staan. Verdachte werd door aangever gebeld met het verzoek de meubels uit de loods weg te halen, danwel naar zolder te verplaatsen omdat deze hem in de weg stonden.
Verdachte werd, naar zijn zeggen boos en raakte opgewonden, omdat aangever zou hebben gedreigd de meubels op straat te zetten. Verdachte heeft daarop zijn broer gevraagd mee te gaan naar de loods van aangever om "verhaal" te halen. Verdachte en de medeverdachte (broer van verdachte) zijn, nadat ze het terrein van aangever zijn opgereden, kort na elkaar uit de auto gestapt, op aangever afgelopen en hebben hem vervolgens elk (meerdere malen) met kracht in het gezicht geslagen waardoor aangever ten val is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat het alleen bij één vuistslag is gebleven, terwijl de medeverdachte heeft verklaard dat hij slechts tweemaal heeft geslagen.
De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk nu uit het letselrapportage blijkt dat er een uitgebreidheid aan bloeduitstortingen op meerdere plekken op het lichaam van aangever is geconstateerd. Volgens de arts duidt dit op uitwendig geweld dat in meerdere keren is toegebracht, zoals bijvoorbeeld het bij herhaling van slaan en/of schoppen.
De richting van het bloedspoor bij het oog van aangever geeft voorts een aanwijzing dat aangever vermoedelijk op de grond heeft gelegen kort na het ontstaan van het letsel aan het linkeroog. De beschrijving en het ontstaan van het letsel past, naar het oordeel van de rechtbank, niet bij de lezing van verdachte en zijn broer maar bij de lezing van aangever en de overige getuigen.
Door het met kracht slaan in het gezicht van aangever is er sprake van voorwaardelijk opzet van het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel -in casu een gebroken oogkas- .
Dat aangever en de getuigen niet eenduidige verklaren omtrent wie van de broers wat en op welk moment heeft gedaan doet daar, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan af nu er een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten was dat er sprake is van medeplegen; verdachte en zijn broer zijn gezamenlijk op pad gegaan en hebben toegegeven dat zij elk geweld hebben toegepast op aangever.
De rechtbank overweegt voorts dat zij van oordeel is dat het slaan met een koevoet dan wel een hard voorwerp niet bewezen kan worden nu blijkens het letselrapport het meer aannemelijk is dat het letsel van aangever is ontstaan door een vuistslag. Voorts heeft er geen ander sporenonderzoek plaatsgevonden.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 20 september 2014, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] opzettelijk meermalen, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan;
en
hij op 20 september 2014, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met ander [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , meermalen, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen;
3.
hij op 23 september 2014, in de gemeente Groningen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 2] een email verzonden met daarin de dreigende woorden: "dat heeft hij moeten bekopen met een zwaar pak slaag die jij ook gaat krijgen als dit zo door gaat" en/of "ik ben druk bezig je leven te verwoesten". De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:

1.medeplegen van zware mishandeling

enmedeplegen van mishandeling;

3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de strafbaarheid van het feit heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verdachte werd aangevallen door aangever, waarbij aangever getracht heeft verdachte te slaan met een koevoet. Verdachte heeft, ter noodzakelijke verdediging tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, aangever in zijn gezicht gestompt. Daarbij heeft hij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dast gelet op de bewijsmiddelen er van uitgegaan moet worden dat verdachte wat betreft de door hem tegen het gezicht van aangever gegeven stomp zich niet verdedigend, maar aanvallend heeft opgesteld, zodat de lezing van verdachte niet wordt gevolgd. Derhalve was geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte, waaraan hij zich niet kon onttrekken en waartegen hij zichzelf mocht verdedigen.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een beroep op noodweer niet kan slagen en moet worden verworpen.
Het feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf moeten de bijzondere voorwaarde worden verbonden zoals opgenomen in de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn standpunt ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafbaarheid van het feit, gepleit voor een straf die de duur van de voorlopige hechtenis niet overschrijdt.
Voor het geval de rechtbank de feiten bewezen mocht achten, heeft de raadsman de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte, schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer in ieder geval een krachtige klap tegen het hoofd te geven, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk - deels onherstelbaar - letsel heeft opgelopen. Nadat het slachtoffer door deze krachtige uithaal was gevallen, zijn verdachte en zijn mededader doorgegaan met het uitoefenen van geweld op het lichaam van het slachtoffer door hem te schoppen en te slaan. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de gevolgen voor het slachtoffer zijn groot.
Een dergelijk feit rechtvaardigt zonder meer het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Als uitgangspunt voor zware mishandeling wordt daar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie tot zes maanden gehanteerd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging door het versturen van een e-mails met een bedreigende tekst.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 25 december 2014 blijkt dat verdachte een temperamentvolle man is die door de jaren heen af en toe met justitie in aanraking komt, waarbij het met name gaat om agressieve delicten.
Conflictsituaties worden niet op een acceptabele manier opgelost vanwege het ontbreken van voldoende goede sociale vaardigheden. Verdachte erkent dit en heeft aangegeven bereid te zijn om binnen een reclasseringstoezicht in gesprek te gaan over zijn probleemhantering ten einde dit te verbeteren.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 oktober 2015, niet recent in aanraking is geweest met politie en justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, enerzijds om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarde, inhoudende een meldplicht, te verbinden zoals is geadviseerd door de reclassering.
Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 bewezen verklaarde)
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 1.250,00 aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair, nu hij voor vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging heeft gepleit, betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat de vordering moet worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat dit aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Nu er sprake is van medeplegen zijn verdachte en zijn mededader jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade en zal de rechtbank de hoofdelijkheidsmaatregel opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 57, 285, 300en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van de tweede variant van het onder 1 ten laste gelegde partieel nietig
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
 dat veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland op het adres Leonard Springerlaan 21 in Groningen. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (hoofdelijk) toe en veroordeelt veroordeelde mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.250,00 (zegge: duizend tweehonderdenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
20 september 2014, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt veroordeelde in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 1.250,00 (zegge: duizendtweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien veroordeelde aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F. de Jong, voorzitter, H.L. Stuiver en D.M. Schuiling, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2015.